De Politierechter heeft bij de strafoplegging zelf de voorlopige hechtenis in mindering gebracht op de taakstraf, die daardoor uitkomt op 78 uren. De vervangende hechtenis is kennelijk bepaald op basis van laatstgenoemd aantal uren.
HR, 22-02-2011, nr. 09/01740
ECLI:NL:HR:2011:BN9223
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-02-2011
- Zaaknummer
09/01740
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BN9223
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BN9223, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BN9223
ECLI:NL:HR:2011:BN9223, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑02‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BN9223
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2011/107
Conclusie 22‑02‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage bij arrest van 1 mei 2009 bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 13 augustus 2008 waarbij hij wegens ‘Mishandeling’ en ‘Diefstal’ is veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 39 dagen hechtenis1..
2.
Mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de brief van de raadsman van 21 augustus 2008 ten onrechte niet als een appelschriftuur heeft aangemerkt. Het zou, zo parafraseer ik het middel, van overdreven formalisme getuigen om te eisen dat bij het indienen van een schriftuur moet blijken dat de advocaat bepaaldelijk daartoe is gemachtigd. De steller van het middel doet een beroep op HR 4 december 2007, LJN BB7088 en betoogt dat ook in die zaak in de appelschriftuur niet uitdrukkelijk was vermeld dat de indiener door de verdachte was gemachtigd. Dat heeft de Hoge Raad evenwel niet ervan weerhouden deze schriftuur als appelschriftuur aan te merken. Daaraan voegt de steller toe dat het verzuim om in de schriftuur gewag te maken van de machtiging moet kunnen worden hersteld.
3.2.
De verdachte is niet verschenen ter terechtzitting in hoger beroep. Zijn raadsman, mr. A.B. Baumgarten, is wel verschenen. Het proces-verbaal van de terechtzitting houdt voorts het volgende in:
‘Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's‑Gravenhage, die mededeelt niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal vordert, nu door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
Nadat het hof zich kort onderling heeft beraden, sluit de voorzitter het onderzoek en doet het hof terstond uitspraak.’
3.3.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
‘Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Namens de verdachte is op 19 augustus 2008 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's‑Gravenhage van 13 augustus 2008. Tegen dat vonnis kan de verdachte, ingevolge artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, binnen 14 dagen na instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. Bij het Hof is op 21 augustus 2008 een schriftuur ingekomen, waarop geen acht kan worden geslagen nu deze is ingediend door een raadsman die niet verklaart bepaaldelijk daartoe te zijn gevolmachtigd, terwijl ook niet van een schriftelijke bijzondere volmacht blijkt. Derhalve is het voorschrift van artikel 450, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, te dezen van overeenkomstige toepassing krachtens artikel 452, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen.
Nu door of namens de verdachte niet op de wettelijk voorgeschreven wijze een schriftuur houdende grieven is ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en het hof geen gronden ziet om ambtshalve over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, zal het hof ingevolge artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.’
3.4.
Het Hof heeft de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep mede doen steunen op de vaststelling dat de schriftuur van 21 augustus 2008 niet inhoudt de op grond van art. 452, eerste lid, in verbinding met art. 450, eerste lid aanhef en onder a, Sv vereiste verklaring van de raadsman dat hij tot indiening van die schriftuur door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd.
3.5.
Voornoemde brief bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en houdt het volgende in:
‘Appèlschriftuur & stelbrief
Gerechtshof Den Haag
Strafgriffie
(…)
Hierbij stel ik mij als raadsman voor [verdachte] (…).
Cliënt is het niet eens met de door de Rechtbank bewezen verklaarde feiten, daar hij deze feiten (deels) ontkent. Evenmin is cliënt het eens met (de hoogte van) de door de Rechtbank aan hem opgelegde straf / maatregel.
Client was ook niet aanwezig bij de behandeling van de strafzaak door de PR. Hij wenst alsnog door uw Hof gehoord te worden.
Cliënt wenst als getuigen te doen horen alle personen, die voorkomen in het dossier en/of gehoord zijn door de politie en/of die belastend dan wel ontlastend over cliënt hebben verklaard en/of wier verklaringen de rechtbank blijkens de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt.
Tevens verzoekt cliënt het ertoe te leiden dat door de stichting Reclassering Nederland/Palier omtrent hem een voorlichtingsrapportage gemaakt wordt.’
3.6.
Formeel heeft het Hof niets verkeerd gedaan. Art. 452, eerste lid, in verbinding met art. 450, eerste lid aanhef en onder a, Sv vereist inderdaad dat de raadsman bij indiening van een schriftuur verklaart daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Nu de raadsman een dergelijke verklaring niet heeft afgelegd en de verdachte evenmin anderszins zijn bezwaren tegen het vonnis kenbaar heeft gemaakt, opent art. 416, tweede lid, Sv de mogelijkheid voor niet-ontvankelijkverklaring. De raadsman, die ter terechtzitting uitdrukkelijk verklaard heeft dat hij door de niet verschenen verdachte niet bepaaldelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, kon geen van de hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting van de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van een machtiging als in artikel 279 Sv bedoeld.2. Het beroep dat de steller van het middel doet op HR 4 december 2007, LJN BB7088 ziet over het hoofd dat over de inhoud van de in die zaak ingediende appelschriftuur in de onderhavige zaak niets vaststaat. Dat ook voor het indienen van een appelschriftuur een machtiging van de advocaat door verdachte is vereist heeft de strekking dat duidelijk is dat de verdachte een keuze heeft gemaakt onder meer betreffende de persoon van de raadsman en de aard en omvang van de handelingen die deze namens hem dient te verrichten. Evenals aan het machtigingsvereiste in artikel 279 Sv zal ook aan het machtigingsvereiste in artikel 450, eerste lid, aanhef en onder a Sv juncto artikel 452, eerste lid Sv strikt de hand moeten worden gehouden. Voor zover het middel de Hoge Raad ertoe tracht te bewegen de teugels hier te laten vieren verdient het mijns inziens geen gehoor.
Het komt mij echter voor dat het Hof, mede gelet op de zwaarte van de sanctie, gehouden was om de raadsman in de gelegenheid te stellen zijn verzuim te herstellen, door hem voor aanvang van dan wel tijdens de terechtzitting3. te vragen of hij bepaaldelijk gevolmachtigd was om de appelschriftuur in te dienen.4. Een dergelijke gelegenheid biedt ook de Hoge Raad advocaten die verzuimen in hun cassatieschriftuur te vermelden dat zij bepaaldelijk zijn gevolmachtigd door degene namens wie zij optreden.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting noch de bestreden uitspraak houdt in dat het Hof de raadsman er op heeft gewezen dat hij in de appelschriftuur had moeten vermelden dat hij bepaaldelijk gevolmachtigd was deze namens de verdachte in te dienen, en hem in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Ook blijkt niet uit de stukken van het geding dat dit vóór de terechtzitting is gebeurd.
Naar mijn mening is de beslissing van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep dan ook ontoereikend gemotiveerd.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑02‑2011
O.m. HR 23 oktober 2001, NJ 2002, 77 m.nt. Reijntjes, rov. 4.8.
Dat is mijns inziens niet in strijd met HR 8 december 2009, NJ 2010, 175,m.nt. Schalken (onder NJ 2010, 176). In de onderhavige zaak gaat het niet om het mondeling opgeven van bezwaren door een niet-gemachtigde raadsman, maar slechts om het herstellen van een formeel verzuim dat zich heeft voorgedaan bij het ruim voor de terechtzitting indienen van schriftelijke grieven.
Vgl. T&C Strafvordering, 8e druk, aantekening 2 bij art. 450 Sv (Elzinga); Melai, aantekening 3 bij art. 450 Sv (Elzinga & De Hullu). Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter voor HR 30 maart 2010, LJN BL3194.
Vgl. art. VI, derde lid, van het Procesreglement van de strafkamer van de Hoge Raad.
Uitspraak 22‑02‑2011
Inhoudsindicatie
N.o.-verklaring in hoger beroep o.g.v. art. 416.2 Sr. De door de raadsman ingediende appelschriftuur houdt niet in dat hij daartoe door verdachte bepaaldelijk was gevolmachtigd. Ter terechtzitting in hoger beroep was de raadsman verschenen, die verklaarde niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. In een geval als i.c., waarin de advocaat, die de appelschriftuur heeft ingediend, ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, brengen beginselen van een goede procesorde mee dat de rechter de raadsman - ook indien deze niet is gemachtigd op de voet van art. 279 Sv - de gelegenheid biedt om zich uit te laten omtrent de vraag of hij tot het indienen van de appelschriftuur bepaaldelijk was gevolmachtigd en zal bij bevestigende beantwoording van die vraag toepassing van art. 416.2 Sv achterwege dienen te blijven. Nu niet blijkt dat het Hof de raadsman die gelegen heid heeft geboden, lijden het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak aan nietigheid.
22 februari 2011
Strafkamer
Nr. 09/01740
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 mei 2009, nummer 22/004357-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel keert zich tegen de niet-ontvankelijk-verklaring van de verdachte in het hoger beroep.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De verdachte, gedagvaard als:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
adres: [0000 AA] te [0000 AA]
[woonplaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage, die mededeelt niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
De advocaat-generaal vordert, nu door of namens de verdachte geen schriftuur houdende grieven op de wettelijk voorgeschreven wijze is ingediend, dat de verdachte op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep.
Nadat het hof zich kort onderling heeft beraden, sluit de voorzitter het onderzoek en doet het hof terstond uitspraak."
2.3. De bestreden uitspraak houdt in:
"Ontvankelijkheid in het hoger beroep
Namens de verdachte is op 19 augustus 2008 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 13 augustus 2008. Tegen dat vonnis kan de verdachte, ingevolge artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, binnen 14 dagen na instelling van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen. Bij het hof is op 21 augustus 2008 een schriftuur ingekomen, waarop geen acht kan worden geslagen nu deze is ingediend door een raadsman die niet verklaart bepaaldelijk daartoe te zijn gevolmachtigd, terwijl ook niet van een schriftelijke bijzondere volmacht blijkt. Derhalve is het voorschrift van artikel 450, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, te dezen van overeenkomstige toepassing krachtens artikel 452, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet in acht genomen.
Nu door of namens de verdachte niet op de wettelijk voorgeschreven wijze een schriftuur houdende grieven is ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven en het hof geen gronden ziet om ambtshalve over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak, zal het hof ingevolge artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep."
2.4. De te dezen relevante wettelijke voorschriften luiden als volgt:.
- art. 410, eerste lid SV:
"De officier van Justitie dient binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, in op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen. De verdachte kan aldaar binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, indienen."
- art. 450, eerste lid, (oud) Sv:
"1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd."
- art. 452, eerste en tweede lid, Sv:
"1. Artikel 450 is op de indiening van schrifturen van overeenkomstige toepassing, behoudens het bepaalde in het tweede lid.
2. In cassatie kunnen schrifturen, schriftelijke toelichtingen en het schriftelijk commentaar, bedoeld in artikel 439, vijfde lid, slechts worden ingediend door een advocaat die verklaart daartoe door degene namens wie hij optreedt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd."
- art. 416, tweede lid, Sv:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.5. De onderhavige zaak kenmerkt zich door het volgende. De door mr. Baumgarten ingediende appelschriftuur houdt niet in dat hij daartoe door de verdachte bepaaldelijk was gevolmachtigd. Ter terechtzitting in hoger beroep was mr. Baumgarten verschenen, die verklaarde niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
In een geval als het onderhavige, waarin de advocaat die de appelschriftuur heeft ingediend, als raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, brengen beginselen van een goede procesorde mee dat de rechter de raadsman - ook indien deze niet is gemachtigd op de voet van art. 279 Sv - de gelegenheid biedt om zich uit te laten omtrent de vraag of hij tot het indienen van de appelschriftuur bepaaldelijk was gevolmachtigd en zal bij bevestigende beantwoording van die vraag toepassing van art. 416, tweede lid, Sv achterwege dienen te blijven.
Nu niet blijkt dat het Hof de raadsman die gelegenheid heeft geboden, lijden het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak aan nietigheid.
2.6. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 22 februari 2011.