Einde inhoudsopgave
RvdW 2023/1110
Medeplegen diefstal, art. 311 lid 1 onder 4 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Had hof verweer van verdediging inzake onbetrouwbaarheid van herkenning van verdachte door opsporingsambtenaren moeten opvatten als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt a.b.i. art. 359 lid 2 Sv? 2. Redelijke termijn in hoger beroep. Heeft hof voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het de vastgestelde overschrijding van redelijke termijn heeft verdisconteerd in opgelegde straf (gevangenisstraf van 9 maanden)? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft standpunt m.b.t. herkenning van verdachte kennelijk niet als uos opgevat maar als onderdeel van onderbouwing van verweer strekkende tot vrijspraak. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, nu uit pleitnota van raadsman volgt dat verweer strekkende tot vrijspraak mede is gebaseerd op argumenten dat ‘overtuiging in casu ruim voor herkenning uitloopt’ en ‘niet is vastgelegd zodat voor ons hier op zitting duidelijk wordt hoe dit nu gegaan is en juist daarom uiterst terughoudend met herkenning dient te worden omgegaan’. Nu standpunt van verdediging door hof niet behoefde te worden aangemerkt als uos, was hof in zoverre niet tot nadere motivering van zijn oordeel gehouden. Ad 2. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Verdachte is in eerste aanleg veroordeeld tot gevangenisstraf van 6 maanden. In hoger beroep is verdachte (anders dan in e.a.) tevens veroordeeld wegens medeplegen diefstal en is aan hem (na een door hof gestelde matiging vanwege overschrijding van redelijke termijn in h.b.) gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd. Hof heeft duur van overschrijding van redelijke termijn meer specifiek bepaald (ongeveer tweeënhalve maand) en heeft vermeld dat opgelegde gevangenisstraf een iets lagere straf betreft dan hof zonder die overschrijding zou hebben opgelegd. Daarmee heeft hof in zijn uitspraak niet alleen aangegeven in welke vorm straf is verlaagd maar ook indicatie gegeven van mate waarin die straf is verlaagd. Gelet hierop heeft hof voldoende duidelijk gemaakt op welke wijze het overschrijding van redelijke termijn in bestraffing heeft verdisconteerd. Daarmee is rechtsgevolg dat hof aan overschrijding van redelijke termijn heeft verbonden, in cassatie voldoende toetsbaar.
HR 14-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1547
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
14 november 2023
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, T.B. Trotman, F. Posthumus
- Zaaknummer
21/04871
- Conclusie
A-G mr. D.J.M.W. Paridaens
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1547, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑11‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:820, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 26‑09‑2023
Essentie
Medeplegen diefstal, art. 311 lid 1 onder 4 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. 1. Had hof verweer van verdediging inzake onbetrouwbaarheid van herkenning van verdachte door opsporingsambtenaren moeten opvatten als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt a.b.i. art. 359 lid 2 Sv? 2. Redelijke termijn in hoger beroep. Heeft hof voldoende inzichtelijk gemaakt hoe het de vastgestelde overschrijding van redelijke termijn heeft verdisconteerd in opgelegde straf (gevangenisstraf van 9 maanden)? Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Hof heeft standpunt m.b.t. herkenning van verdachte kennelijk niet als uos opgevat maar als ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.