HR, 15-05-2018, nr. 16/01364
ECLI:NL:HR:2018:704
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-05-2018
- Zaaknummer
16/01364
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:704, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑05‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:455
ECLI:NL:PHR:2018:455, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:704
- Vindplaatsen
JIN 2018/117 met annotatie van C. van Oort
SR-Updates.nl 2018-0207
NbSr 2018/248
JIN 2018/117 met annotatie van C. van Oort
Uitspraak 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Onttrekking van minderjarige zoon van verdachte aan bevoegd gezag door 4-jarige jongen in strijd met omgangsregeling op te halen van school en mee te nemen naar woning verdachte, art. 279.1 Sr. Uitleg begrip “onttrekken” a.b.i. art. 279.1 Sr. Klacht berust op opvatting dat het kortstondig niet naleven van de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling niet "het onttrekken" van een minderjarige aan het gezag a.b.i. art. 279 Sr oplevert, temeer niet nu degene die het gezag over de minderjarige uitoefende bekend was met de verblijfplaats van de minderjarige. Deze opvatting is onjuist (vgl. NJ 1967/162 en ECLI:NL:HR:2005:AR8250).
Partij(en)
15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/01364
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 8 maart 2016, nummer 21/006886-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip 'onttrekken' van een minderjarige aan het gezag als bedoeld in art. 279, eerste lid, Sr.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 22 september 2014 te Almere opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 2010, heeft onttrokken aan het gezag van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl die minderjarige ten tijde van het plegen van dit feit beneden de twaalf jaar oud was."
2.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte zich weliswaar schuldig heeft gemaakt aan schending van de door de rechter vastgestelde omgangsregeling, maar niet aan onttrekking van het kind aan het wettig gezag. Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Op 22 september 2014 heeft de kinderrechter in de familiekamer in de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad beslist dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2010) bij de vrouw (het hof begrijpt: de vrouw van de verdachte) zal zijn. Daarnaast heeft de kinderrechter een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de verdachte zijn zoon één weekend per veertien dagen verzorgt. In de beschikking van de kinderrechter van 22 september 2014 waarin deze beslissingen zijn vastgelegd zijn deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op 22 september 2014 aanwezig is geweest bij de hierboven bedoelde uitspraak van de kinderrechter en dat hij onmiddellijk daarna - ondanks protest en zonder toestemming van zijn vrouw - zijn zoon van school heeft gehaald en vervolgens heeft meegenomen naar de woning waar de verdachte verbleef. Aan deze situatie is eerst een eind gekomen door ingrijpen van de politie.
Deze handelwijze van de verdachte is in strijd met de op die dag vastgestelde en direct van kracht zijnde en voor de verdachte kenbare omgangsregeling en is daarnaast tegen de uitdrukkelijke en voor de verdachte kenbare wil van de moeder. Dit gegeven leidt het hof tot de vaststelling dat het ten laste gelegde bewezen kan worden in die zin dat de verdachte opzettelijk zijn zoon [betrokkene 1] heeft onttrokken aan het gezag van degene die dit over hem uitoefent, namelijk zijn ex echtgenote."
2.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 279, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term 'onttrekken' geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis die daaraan toekomt in dat artikel.
2.4.
Art. 279, eerste lid, Sr luidt:
"Hij die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.5.
De klacht berust op de opvatting dat het kortstondig niet naleven van de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling niet 'het onttrekken' van een minderjarige aan het gezag in de zin van art. 279 Sr oplevert, temeer niet nu degene die het gezag over de minderjarige uitoefende bekend was met de verblijfplaats van de minderjarige. Deze opvatting is onjuist (vgl. HR 13 december 1966, NJ 1967/162 en HR 15 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8250, NJ 2005/218). De klacht faalt.
2.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2018.
Conclusie 20‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Onttrekking van minderjarige zoon van verdachte aan bevoegd gezag door 4-jarige jongen in strijd met omgangsregeling op te halen van school en mee te nemen naar woning verdachte, art. 279.1 Sr. Uitleg begrip “onttrekken” a.b.i. art. 279.1 Sr. Klacht berust op opvatting dat het kortstondig niet naleven van de bij een rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling niet "het onttrekken" van een minderjarige aan het gezag a.b.i. art. 279 Sr oplevert, temeer niet nu degene die het gezag over de minderjarige uitoefende bekend was met de verblijfplaats van de minderjarige. Deze opvatting is onjuist (vgl. NJ 1967/162 en ECLI:NL:HR:2005:AR8250).
Nr. 16/01364 Zitting: 20 maart 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 8 maart 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "opzettelijk een minderjarige aan het gezag van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent", veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 22 september 2014 te Almere opzettelijk een minderjarige, te weten [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 2010, heeft onttrokken aan het gezag van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl die minderjarige ten tijde van het plegen van dit feit beneden de twaalf jaar oud was."
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een proces-verbaal van aangifte, op ambtsbelofte opgemaakt op 22 september 2014 door [verbalisant 1] , bijzonder opsporingsambtenaar van de politie Midden-Nederland, opgenomen in de pagina’s 3 t/m 5 van een dossier van de politie Midden-Nederland met het registratienummer PL0900-2014266515 en sluitingsdatum 23 september 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van [betrokkene 2] :
Ik doe aangifte van onttrekking van een minderjarige aan gezag/opzicht, tegen mijn ex partner [verdachte] . Wij hebben samen een zoontje, [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2010. Op 22 september 2014 heeft de rechter uitspraak gedaan inzake de omgangsregeling. [verdachte] was aanwezig toen de rechter de uitspraak voorlas. Aan [verdachte] is mondeling gezegd door de rechter dat hij onze zoon [betrokkene 1] één keer in de veertien dagen een weekend mag hebben.
Toen ik later op 22 september 2014 op het schoolplein stond te wachten tot de school van [betrokkene 1] uit ging zag ik dat [verdachte] op het schoolplein stond. Toen hij naar mij toe kwam lopen hoorde ik hem, toen hij naast mij stond, zeggen: ”Ik neem [betrokkene 1] mee.” Ik zei tegen hem dat hij dat niet moest doen en dat dit niet volgens de uitspraak van de rechter is.
Ik ging de school ( [A] te Almere) in. Ik zag dat [verdachte] ook de school in ging. Op mijn vraag wat hij ging doen, antwoorde hij: “Ik ga mijn zoon halen.”
Ik zag dat [verdachte] naar het klaslokaal van [betrokkene 1] liep en korte tijd later zag ik dat [verdachte] met [betrokkene 1] aan zijn hand de school verliet.
2.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 23 februari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben aanwezig geweest op de zitting van de enkelvoudige familiekamer in de rechtbank Midden-Nederland van 22 september 2014.
Ik houd me niet aan de omgangsregeling.
Op 22 september 2014 haalde ik direct na de zitting van de enkelvoudige familiekamer in de rechtbank Midden-Nederland van 22 september 2014 [betrokkene 1] van school.
Het klopt dat de moeder van [betrokkene 1] daar toen tegen heeft geprotesteerd en dat ik niet haar toestemming had om dat te doen.
3.
Een schriftelijke stuk, te weten de beslissing van de enkelvoudige familiekamer in de rechtbank Midden-Nederland van 22 september 2014, voor zover inhoudende:
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling familierecht
Locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/353462 /FL RK 13-2225
datum: 22 september 2014
beschikking van de enkelvoudige familiekamer
inzake
[betrokkene 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. R. Zwiers,
hierna als de vrouw aangeduid, verzoekster,
en
[verdachte] ,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.C. Ramdihal,
hierna als de man aangeduid, belanghebbende.
Het procesverloop
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 januari 2014 is de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over het gezamenlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling.
De definitieve beslissing over het wijzigen van het gezag en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling zijn aangehouden.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 22 september 2014.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Zwiers,
- de man,
- [betrokkene 3] namens de Raad.
Beslissing
De rechtbank:
Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw zal zijn.
Stelt een voorlopige zorgregeling tussen de man en de minderjarige vast van één weekend per veertien dagen.
Verleent de vrouw vervangende toestemming om de minderjarig op de kinderopvang te plaatsen.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
(...)
Aldus gegeven door mr. F.G. van Arem, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van F. Arbeider, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2014."
3.3.
Voorts heeft het hof met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken nu de verdachte zich weliswaar schuldig heeft gemaakt aan schending van de door de rechter vastgestelde omgangsregeling, maar niet aan onttrekking van het kind aan het wettig gezag. Het hof verwerpt dit verweer op grond van het volgende.
Op 22 september 2014 heeft de kinderrechter in de familiekamer in de rechtbank Midden- Nederland te Lelystad beslist dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2010) bij de vrouw (het hof begrijpt' de vrouw van de verdachte) zal zijn. Daarnaast heeft de kinderrechter een voorlopige zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de verdachte zijn zoon één weekend per veertien dagen verzorgt. In de beschikking van de kinderrechter van 22 september 2014 waarin deze beslissingen zijn vastgelegd zijn deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij op 22 september 2014 aanwezig is geweest bij de hierboven bedoelde uitspraak van de kinderrechter en dat hij onmiddellijk daarna - ondanks protest en zonder toestemming van zijn vrouw - zijn zoon van school heeft gehaald en vervolgens heeft meegenomen naar de woning waar de verdachte verbleef. Aan deze situatie is eerst een eind gekomen door ingrijpen van de politie.
Deze handelwijze van de verdachte is in strijd met de op die dag vastgestelde en direct van kracht zijnde en voor de verdachte kenbare omgangsregeling en is daarnaast tegen de uitdrukkelijke en voor de verdachte kenbare wil van de moeder. Dit gegeven leidt het hof tot de vaststelling dat het ten laste gelegde bewezen kan worden in die zin dat de verdachte opzettelijk zijn zoon [betrokkene 1] heeft onttrokken aan het gezag van degene die dit over hem uitoefent, namelijk zijn ex echtgenote."
3.4.
Volgens de toelichting op het middel kan uit de bewijsmiddelen van het hof niet worden afgeleid dat verdachte met opzet zijn zoon [betrokkene 1] aan het wettelijk gezag heeft onttrokken. Het middel lijkt hierbij te miskennen dat als bewijsmiddel 2 is gebezigd de verklaring van de verdachte inhoudende dat hij zich niet aan de omgangsregeling houdt, dat de moeder van [betrokkene 1] heeft geprotesteerd toen hij hem op 22 september 2014 van school haalde en dat de verdachte wist dat hij daarvoor niet de toestemming had van de moeder. Hieruit heeft het hof kunnen afleiden dat de verdachte met opzet zijn zoon [betrokkene 1] aan het wettelijk gezag van de moeder heeft onttrokken. In zoverre faalt het middel dan ook.
3.5.
Ook voor zover het middel beoogt te klagen dat de motivering van de bewezenverklaarde tekort schiet in het licht van hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd inhoudende dat geen sprake was van (opzettelijke) onttrekking van het kind aan het wettelijk gezag kan het klaarblijkelijk niet cassatie leiden aangezien blijkens de – hiervoor onder 3.3 weergegeven – 'overweging met betrekking tot het bewijs' het hof hierop wel degelijk is ingegaan, het uitvoerig de gang van zaken heeft uiteengezet en het verweer toereikend gemotiveerd heeft verworpen.