Vgl. voor de bijzondere bewijskracht die krachtens art. 344, tweede lid, Sv toekomt aan een door een bevoegde ambtenaar op ambtseed opgemaakt proces-verbaal: HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799, NJ 2015/428 m.nt. Vellinga-Schootstra.
HR, 13-06-2017, nr. 15/04000
ECLI:NL:HR:2017:1076
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2017
- Zaaknummer
15/04000
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1076, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:434, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:434, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑05‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1076, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Opzettelijk vervoeren van 1.000 gram hennep. Kan het aangetroffen materiaal o.b.v. een p-v van bevindingen van de politie, waarin is gerelateerd dat een verbalisant een penetrante henneplucht heeft geroken en een andere verbalisant heeft gezien dat er in de bigshopper een grote hoeveelheid henneptoppen zat, worden aangemerkt als hennep, terwijl dit niet d.m.v. een test is vastgesteld? HR: art. 81.1 RO. CAG: Veronderstelling dat een veroordeling t.z.v. het opzettelijk vervoeren van hennep slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, vindt geen steun in het recht.
Partij(en)
13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/04000
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 augustus 2015, nummer 20/002064-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017.
Conclusie 09‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Opzettelijk vervoeren van 1.000 gram hennep. Kan het aangetroffen materiaal o.b.v. een p-v van bevindingen van de politie, waarin is gerelateerd dat een verbalisant een penetrante henneplucht heeft geroken en een andere verbalisant heeft gezien dat er in de bigshopper een grote hoeveelheid henneptoppen zat, worden aangemerkt als hennep, terwijl dit niet d.m.v. een test is vastgesteld? HR: art. 81.1 RO. CAG: Veronderstelling dat een veroordeling t.z.v. het opzettelijk vervoeren van hennep slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, vindt geen steun in het recht.
Nr. 15/04000 Zitting: 9 mei 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 13 augustus 2015 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 2 juli 2014 met aanvulling van gronden bevestigd, behalve wat betreft de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en de aangehaalde wetsartikelen. Bij dat vonnis is de verdachte wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, waarvan dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
In het middel kan de klacht worden gelezen dat het hof ontoereikend gemotiveerd heeft vastgesteld dat er in deze zaak sprake is geweest van hennep als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, aangezien deze vaststelling slechts is gebaseerd op de waarneming van één verbalisant, terwijl is nagelaten in dit verband nader onderzoek te doen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 24 januari 2014, in de gemeente Venray, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 1000 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:(i) Een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 24 januari 2014, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“Door de collega 's van het Straatteam werd gezien dat de bestuurder van de personenauto een groenkleurige bigshoppertas in de personenauto had gezet. In deze bigshoppertas zouden vermoedelijk verdovende middelen zitten. Op de Pastinaak troffen wij, verbalisanten, enkele minuten later genoemde personenauto aan in een parkeervak aldaar. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat, de mij ambtshalve bekende, [verdachte] op de bestuurdersstoel zat. Ik, verbalisant [verbalisant 1], rook een penetrante henneplucht. Ik, verbalisant [verbalisant 2], vroeg aan [verdachte] wat er in de bigshoppertas zat. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat de bigshoppertas niet van hem was. Hierop heb ik gevraagd om mij de bigshoppertas te overhandigen. Ik zag dat er in de bigshoppertas een grote hoeveelheid henneptoppen zaten.”
(ii) Een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 24 januari 2014, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
“Op vrijdag, 24 januari 2014, omstreeks 16.00 uur, waren wij, verbalisanten belast met de gecoördineerde aanpak van de aan drugs gerelateerde overlast. Omstreeks 16.44 uur zagen wij dat [verdachte] weer de woning te Venray binnenliep en vrijwel meteen weer de woning uitkwam. Wij zagen dat [verdachte] een groenkleurige bigshopper van de Plus vasthield en wegreed in de Opel Agila. In de tussentijd had ik, verbalisant [verbalisant 4], telefonisch contact gelegd met de noodhulpsurveillance van Venray en verzocht om de Opel Agila met de inzittenden te controleren.”
(iii) Een kennisgeving van inbeslagneming van 30 januari 2014, voor zover inhoudende:
“Onder verdachte is op 24 januari 2014 1 tas met daarin 963 gram hennep inbeslaggenomen.”
6. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, aangezien niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat in de bij de verdachte aangetroffen “bigshopper” (boodschappentas) hennep zat. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hetgeen is aangetroffen in de “bigshopper” is geen hennep. Het proces-verbaal van bevindingen maakt er melding van dat door de politie iets is geroken wat hennep zou moeten zijn. Daarin wordt echter niet gerelateerd dat de desbetreffende verbalisanten beschikken over bijzondere deskundigheid op dit gebied. De inhoud van de tas is niet onderzocht, aldus de raadsman.
7. Het hof heeft dit verweer in de bestreden uitspraak onder “bewijsoverweging” als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat niet kan worden vastgesteld dat in de bij hem aangetroffen bigshopper hennep zat.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met de politierechter stelt het hof vast dat het verweer van de verdediging weerlegging vindt in de tot het bewijs gebezigde bevindingen van de betreffende verbalisanten.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2014 gerelateerd dat zij het verzoek kregen om een personenauto te controleren. Door de collega’s van het straatteam was namelijk gezien dat de bestuurder van deze personenauto een bigshopper in de auto had gezet. In deze bigshopper zouden vermoedelijk verdovende middelen zitten. Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de hem ambtshalve bekende [verdachte], op de bestuurdersstoel zat. Verbalisant [verbalisant 1] sprak de persoon aan die op de bijrijdersstoel zat en zag dat deze persoon hierop uit de auto stapte. Op dat moment rook verbalisant [verbalisant 1], een penetrante henneplucht, waarbij het hof begrijpt dat die lucht vanuit de auto kwam. Verbalisant [verbalisant 2] heeft van de bestuurder, zijnde verdachte, de bigshopper overhandigd gekregen en zag dat hierin een grote hoeveelheid henneptoppen zaten.
Naar het oordeel van het hof staat op basis van vorenstaande bevindingen vast dat de bij verdachte aangetroffen bigshopper hennep bevatte. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisanten en hun deskundigheid op het gebied van de herkenning van hennep. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat voor de politie geen bijzondere deskundigheid is vereist voor de herkenning van hennep, nu zij beroepsmatig geregeld met hennep worden geconfronteerd.
Het verweer wordt derhalve verworpen.”
8. In deze overwegingen heeft het hof op basis van de bevindingen van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zoals gerelateerd in het door hen proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2014, geoordeeld dat de bij verdachte aangetroffen “bigshopper” hennep bevatte.
9. In het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter die over de feiten oordeelt, acht ik dit feitelijke oordeel niet onbegrijpelijk.1.Gelet op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, is het oordeel toereikend gemotiveerd.
10. Voor zover aan het middel de veronderstelling ten grondslag ligt dat de vaststelling dat er sprake was van hennep slechts is gebaseerd op de waarneming van één verbalisant, gaat het uit van een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist het dan ook feitelijke grondslag. Het hof heeft immers het volgende vastgesteld. De verbalisant [verbalisant 1] heeft bij de controle van de door de verdachte bestuurde auto naar aanleiding van het vermoeden dat zich in die auto in een “bigshopper” verdovende middelen bevonden een penetrante henneplucht geroken (bewijsmiddelen 1 en 2). Vervolgens heeft de verbalisant [verbalisant 2] waargenomen dat er in de “bigshopper” die in die auto is aangetroffen een grote hoeveelheid henneptoppen zat (bewijsmiddel 1). De kennisgeving van inbeslagneming van 30 januari 2014 houdt ten slotte in dat onder de verdachte één tas met 963 gram hennep in beslag is genomen (bewijsmiddel 3). Uit de bewijsmiddelen volgt dan ook dat sprake is van de waarneming van meer dan één verbalisant, waarbij nog opmerking verdient dat art. 344, tweede lid, Sv bijzondere bewijskracht toekent aan een proces-verbaal van opsporingsambtenaren. Uit zijn vaststellingen heeft het hof kunnen afleiden dat zich in de “bigshopper” hennep bevond.
11. Hoewel de tas in de door de verdachte bestuurde auto is aangetroffen, is door of namens de verdachte geen alternatieve lezing gegeven ten aanzien van de inhoud en de herkomst van de tas. De raadsman van de verdachte heeft slechts gesteld dat er geen hennep in de tas zou zitten, zonder te specificeren wat er dan wel in de tas zou hebben gezeten. Evenmin is gemotiveerd betoogd dat en waarom het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van de verbalisanten onbetrouwbaar zou zijn. De raadsman heeft alleen gerefereerd aan de omstandigheid dat niet blijkt dat de verbalisanten beschikken over bijzondere deskundigheid op het gebied van hennep. Deze stelling heeft het hof op niet onbegrijpelijke wijze weerlegd door te overwegen dat voor politieagenten geen bijzondere deskundigheid is vereist voor de herkenning van hennep, aangezien zij beroepsmatig geregeld met hennep worden geconfronteerd. Daarbij merk ik nog op dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verbalisanten ten tijde van het bewezen verklaarde feit waren belast met de gecoördineerde aanpak van de aan drugs gerelateerde overlast (bewijsmiddel 2). Ook heeft de raadsman geen verzoek gedaan tot het doen verrichten van een tegenonderzoek naar de inhoud van de tas. De verdachte zelf heeft evenmin een aannemelijke verklaring gegeven ten aanzien van het aantreffen van de tas en de inhoud daarvan. Zowel op de terechtzitting in eerste aanleg als op de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte niet verschenen. Bij zijn verhoor door de politie op 24 januari 2014 heeft de verdachte verklaard dat de politie bij de controle in de tas keek die voor de passagiersstoel lag, dat de politie toen direct zag dat er hennep in de tas zat, dat de verdachte wist dat die tas in zijn auto lag maar dat hij niet wist wat erin zat.
12. Het hof heeft het verweer van de raadsman van de verdachte voldoende gemotiveerd verworpen. Gelet op hetgeen de raadsman ter onderbouwing van dit verweer heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Het stond het hof vrij het op 24 januari 2014 door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen tot het bewijs te bezigen. Het hof heeft uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 1.000 gram hennep als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II heeft vervoerd.2.
13. Anders dan de steller van het middel aanvoert, doet aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof niet af dat er kennelijk geen “indicatieve test” of “MMC test” ten aanzien van de aangetroffen hennep heeft plaatsgevonden. Voor zover aan het middel de veronderstelling ten grondslag ligt dat een veroordeling ter zake van het opzettelijk vervoeren van hennep slechts mogelijk is in geval een test is gedaan op basis waarvan is vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van hennep, faalt het omdat deze veronderstelling geen steun vindt in het recht. Ten aanzien van het vervoeren dan wel aanwezig hebben van XTC-pillen kan dit bij een op MDMA toegespitste tenlastelegging onder omstandigheden anders liggen, aangezien XTC als zodanig niet is vermeld op de bij Opiumwet behorende lijst I en de als XTC aangeduide drug haar effect, behalve aan MDMA, ook aan andere op deze lijst vermelde stoffen kan ontlenen.3.Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat hennep een karakteristieke en als zodanig herkenbare geur heeft en dat hennepplanten kenmerkende, lancetvormige bladeren hebben.
14. Het middel faalt.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑05‑2017
Vgl. voor een “hasjzaak” waarin nader onderzoek naar de aard van het inbeslaggenomen materiaal niet meer mogelijk was HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2293 (aangenomen kon worden dat de aangetroffen blokken hasj bevatten, terwijl het tot het bewijs bezigen van de resultaten van een indicatieve test ondanks de onmogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek niet aan een eerlijke procesvoering in de weg stond). Vgl. ten aanzien van de vraag of het aangetroffen materiaal kon worden aangemerkt als cocaïne HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2914 (het desbetreffende (tweede) middel werd door de Hoge Raad en de AG buiten bespreking gelaten).
Vgl. voor een zaak waarin de uitgevoerde “narcotests” ontoereikend bewijs voor MDMA in XTC-pillen opleverden: HR 6 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF5370, NJ 2003/458. Vgl. voorts voor zaken waarin de Hoge Raad oordeelde dat toereikend bewijs voor MDMA in XTC-pillen wel aanwezig was: HR 1 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1715, NJ 2008/408 en HR 5 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8803, NJ 2007/340 (ten aanzien van de vraag of ondanks het ontbreken van een narcotest kon worden aangenomen dat het aangetroffen materiaal MDMA (XTC) en amfetamine (speed) bevat).