Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.5.6.4
7.5.6.4 Commercieel eigen vermogen: waardering en beïnvloeding eigen vermogen
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585162:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Onder verkrijgingsprijs wordt verstaan de prijs waartegen een actief is verworven plus de bijkomende kosten, zie art. 2:388, lid 1 BW. Voor een nader invulling van de hier genoemde waarderingsgrondslagen verwijs ik naar RJ 120.202.
Zie RJ 120.203. In deze richtlijn worden deze waarderingsgrondslagen nader geduid.
Vergelijk tevens RJ 120.406. Slechts in de volgende drie uitzonderingssituaties dient een herwaardering in de winst- en verliesrekening te worden verwerkt (RJ 240.407): – de herwaardering betreft een afwaardering, indien en voorzover een negatief bedrag van de herwaardering ontstaat; of – de positieve herwaardering betreft de terugneming van een afwaardering, die eerder als last in de winst- en verliesrekening is verwerkt, voorzover de boekwaarde van het actief voor de terugneming onder de boekwaarde ligt die zou zijn bepaald indien eerder geen afwaardering zou zijn verantwoord; – de wet of de Richtlijnen staan verwerking in de winst- en verliesrekening toe, indien en voorzover de rechtspersoon die verwerkingswijze volgt.
Voor een cijfervoorbeeld verwijs ik naar Brandsma, R.P.C.W.M.; Fiscale onderkapitalisatie van vennootschappen, Fiscale monografieën nr. 111, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 68-69.
Anders Maatoug, H. & Boer, J.P.; Two is a party, three is a crowd (I), MBB 2004/49, die menen dat nergens uit valt af te leiden dat belastingplichtigen zijn gebonden aan een bestendige gedragslijn, zodat telkens op jaarbasis kan worden ingeschat welke consolidatietechniek en welk jaarrekeningenrecht het meeste voordeel oplevert.
In RJ 140.204 is dienaangaande nog het volgende opgemerkt: ‘De keuze voor een stelsel zal gewoonlijk de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening voor langere tijd vastleggen. Het ligt daarom voor de hand de plannen en verwachtingen voor de toekomstige ontwikkelingen bij de stelselkeuze te betrekken, opdat het stelsel voor een langere periode toereikend zal zijn’.
Deze bijzondere omstandigheden zijn weergegeven in RJ 140.205-206. Een stelselwijziging is, kort samengevat, verplicht indien de wet dat vereist, indien dat door deze Richtlijnen wordt verlangd of indien de wijziging leidt tot een belangrijke verbetering van het inzicht dat de jaarrekening geeft.
WAARDERINGSGRONDSLAGEN
De hoogte van het eigen vermogen van een vennootschap hangt mede af van de gekozen waarderingsgrondslagen. Getuige art. 2:384, lid 1 BW staan als grondslag voor waardering van activa en passiva en voor de bepaling van het resultaat de verkrijgings- of vervaardigingsprijs open. Voor materiële en financiële vaste activa en voorraden kan tevens worden gewaardeerd op actuele waarde. Ingevolge art. 2:387, lid 2 worden vlottende activa gewaardeerd tegen marktwaarde, indien deze op balansdatum lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.1 Bij activa en passiva waar geen sprake is van een hoeveelheid en een prijs zoals normaliter het geval is voor vorderingen en schulden, geldt in het algemeen voor de waardering van deze posten het nominale bedrag als uitgangspunt, vergelijk RJ 120.102-103.
Uit paragraaf 101 van het Stramien voor de opstelling en vormgeving van jaarrekeningen blijkt dat de waardering op basis van historische kostprijs bij de opstelling van jaarrekeningen door ondernemingen in het algemeen het meest wordt gekozen. Deze waarderingsmethode wordt veelal gecombineerd met andere waarderingsgrondslagen. Zo worden voorraden doorgaans opgenomen voor de laagste van kostprijs of netto-opbrengstwaarde, courante effecten kunnen worden opgenomen tegen beurswaarde en pensioenverplichtingen tegen hun contante waarde. Tevens wordt door ondernemingen wel de methode van de actuele kostprijs gebruikt.
HERWAARDERING
Volgens het Besluit waardering activa komt als actuele waarde in aanmerking de vervangingswaarde, bedrijfswaarde of opbrengstwaarde.2 RJ 240.407 schrijft dwingend voor dat bij toepassing van actuele waarde de herwaardering van het desbetreffende actief niet als resultaat dient te worden verantwoord. Een herwaardering wordt in zo’n situatie rechtstreeks in het eigen vermogen verwerkt.3
Omdat de herwaardering van activa in beginsel direct via het eigen vermogen van een vennootschap loopt, leidt een positieve herwaardering tot een hoger eigen vermogen. Dit hogere eigen vermogen is voor de belastingplichtige gunstig bij het toepassen van de groepstoets.4 Het zou volgens Brandsma daarom voor de hand hebben gelegen om zo’n commerciële reserve uit te sluiten voor de bepaling van het eigen vermogen voor toepassing van de groepstoets. Indien de tophoudster een vergelijkbare waarderingsstelsel volgt als de deelneming, wordt dit voordeel wel gemitigeerd. Immers de verhouding EV:VV wordt dan ook op topniveau ‘beter’; dat wil zeggen, de hoeveelheid eigen vermogen stijgt ten opzichte van de hoeveelheid vreemd vermogen. Voorts merk ik op dat de jaarrekening ingevolge art. 2: 362, lid 2 BW een zekere stelselmatigheid vereist.5 Dit vereiste van stelselmatigheid houdt in, dat voor naar aard en gebruik gelijksoortige activa of activiteiten dezelfde grondslagen en regels dienen te worden toegepast, zie RJ 140.202 (dwingend).6 Daarmee kunnen waardedalingen het commercieel eigen vermogen van belastingplichtigen verlagen. Bovendien dient op grond van RJ 140.202 een eenmaal gekozen stelsel te worden gehandhaafd, behoudens bijzondere omstandigheden.7 Verder leidt het voorstel van Brandsma om reserves zoals een herwaarderingsreserve niet mee te nemen bij de berekening van het gemiddeld eigen vermogen van de belastingplichtige, en waarschijnlijk evenmin bij de tophoudster, tot additionele administratieve lasten. Voor de vennootschappelijke balans is dit, gelet op art. 2: 373, lid 1 BW, geen noemenswaardig probleem. Het eigen vermogen wordt immers verplicht gesplitst in zeven posten, waaronder de herwaarderingsreserve. Voor de geconsolideerde balans is dit anders, in ieder geval volgens Nederlands jaarrekeningenrecht. Art. 2:411 BW bepaalt namelijk dat in de geconsolideerde jaarrekening het eigen vermogen niet behoeft te worden uitgesplitst. Dit betekent dat niet direct duidelijk is welk deel van het eigen vermogen moet worden geëlimineerd voor toepassing van de groepstoets.
Alles overwegende acht ik de benadering die door de wetgever is gekozen daarom juist. Ik ben namelijk van mening dat het jaarrekeningenrecht naar verwachting een voldoende dam opwerpt tegen fiscaal geïnspireerde stelselwijzigingen, voor zover de fiscaliteit dergelijke stelselwijzigingen al zou uitlokken.