HR 6 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1159, NJ 2000/379, m.nt. Knigge en HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1799, NJ 2015/428, m.nt. Vellinga-Schootstra. Zie voorts A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Wolters Kluwer: 2018, p. 237.
HR, 19-02-2019, nr. 17/04671
ECLI:NL:HR:2019:260
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
17/04671
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:260, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:19
ECLI:NL:PHR:2019:19, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:260
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Medeplegen van moord op Curaçao door slachtoffer in het achterhoofd te schieten. Klachten m.b.t. verwerping verweren t.a.v. betrouwbaarheid getuigenverklaring, geloofwaardigheid van verklaring van verdachte m.b.t. zijn alibi en klacht dat Hof onvoldoende nauwkeurig de b.m. heeft aangeduid waaraan redengevende f&o zijn ontleend. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/04671 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 2 februari 2017, nummer H-160/2016, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld inart. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijftien jaren en zes maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.
Conclusie 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Moord te Curaçao. Klachten over onder meer de bewijsvoering en de verwerping van verweren. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Nr. 17/04671 A Zitting: 22 januari 2019 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij strafvonnis van 2 februari 2017 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, (verder: het Hof) wegens feit 1 (impliciet primair) “medeplegen van moord” en feit 2 “medeplegen van overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het strafvonnis omschreven.
Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel komt ten aanzien van feit 1 met verschillende klachten op tegen de verwerping van door de verdediging gevoerde verweren en tegen de bewijsvoering.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“Feit 1 (impliciet primair):
dat hij op 20 mei 2015, te Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [betrokkene 1] bij zijn woning en erf opgezocht en achtervolgd en een vuurwapen gericht op die [betrokkene 1] en (vervolgens) geschoten op die [betrokkene 1] , tengevolge waarvan voornoemde [betrokkene 1] (als gevolg van een schotverwonding in het hoofd) is overleden.
[…].”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Het Hof grondt zijn overtuiging dat [verdachte] het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De door het Hof als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Bij onderstaande bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het einddossier inzake het onderzoek “Scooter”, gesloten en ondertekend op 19 april 2016.
Ten aanzien van feit 1 (impliciet primair) en feit 2:
1. Proces-verbaal van onderzoek plaats delict, p. 234 en 235, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisant [verbalisant 1] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Op 20 mei 2015 heeft er op het adres [a-straat] te Curaçao een schietpartij plaatsgevonden waarbij een persoon om het leven is gekomen. Het lichaam van het slachtoffer vertoonde een schotwond ter hoogte van het achterhoofd. Door [betrokkene 2] werd ter plaatse de dood geconstateerd van het slachtoffer.
2. Proces-verbaal van lijkherkenning, p. 239 en 240, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 1] , brigadier van politie, bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Op 20 mei 2015 vond een schietpartij plaats met dodelijke afloop te [a-straat] . Ter plaatse in de nachtelijke uren van 21 mei 2015, omstreeks 2:15 uur, heb ik lijkherkenning verricht met de vrouw en man die opgaven te zijn respectievelijk
[betrokkene 3] en [betrokkene 4] . Beiden herkenden het aan hen getoonde lijk als dat van hun zoon, in leven genaamd [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1993 te Curaçao.
3. Proces-verbaal onderzoek Scooter (proces-verbaalnummer 201604102233), p.6, voor zover inhoudende als verklaring van [verbalisant 2] , hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Algemene opmerking: in diverse in het procesdossier gevoegde processtukken wordt gerelateerd naar de woonadressen [a-straat] of [b-straat] als de plaats waar de schietpartij heeft plaatsgevonden. Dit betreft een en hetzelfde adres.
4. Proces-verbaal van forensisch onderzoek in verband met een op 20 mei 2015 te [b-straat] plaatsgehad hebbend schietincident, p. 871 , voor zover inhoudende als de verklaring van [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , allen brigadier bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Het slachtoffer lag ongeveer 6 meter van de ingang van het erf. De kogel die is verwijderd uit het hoofd van het slachtoffer is van het kaliber.38 special en is verschoten door een revolver van het kaliber .38 special.
5. Geschrift, te weten Sectierapport # S-5-26 (rapport van gerechtelijke sectie), p.
243 t/m 248, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 27 mei 2015 heeft autopsie plaatsgevonden op het lichaam van [betrokkene 1] . De doodsoorzaak is een schotwond in de nek. Aan de linker bovenkant van zijn hals (haargrens) bevindt zich een inschot, met een diameter van 9 mm. De kogelbaan is van links naar rechts, van achter naar voren en neerwaarts. Aan de rechter bovenkant van het gezicht kan de kogel aangeraakt worden. Het slachtoffer is overleden aan een hersenstamcontusie ontstaan door de schokgolven van de kogel en een hersenstambloeding.
6. Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] , p. 001 t/m 004, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Op 20 mei 2015 klopte mijn zoon [betrokkene 1] hard op de deur van onze woning in Curaçao. Hij zei dat hij een gevecht had gehad met drie mannen. Net nadat hij mij over het voorval had verteld, zag ik drie mannen bij onze achterdeur staan. Ik vroeg hen wat er aan de hand was. Een van hen zei dat er een probleem was over een scooter. Mijn man zei tegen hen dat ze binnen konden komen om te kijken naar een scooter die we in huis hadden staan. Ze gaven hier geen gehoor aan, maar ze bleven problemen zoeken met [betrokkene 1] . Ik besloot de politie te bellen. Toen de mannen mij met de politie hoorden praten, renden ze weg. Terwijl ze wegrenden bekogelden ze ons huis met stenen. Ik zei tegen [betrokkene 1] dat hij binnen in huis op de politie moest wachten. Kort daarna hoorde ik iemand een paar keer schreeuwen. Ik liep naar de achterdeur en zag een auto buiten de woning staan. [betrokkene 1] kwam ook bij de achterdeur staan. Dezelfde drie mannen die eerder bij mijn huis waren, stapten uit de auto. Ze begonnen weer met [betrokkene 1] te discussiëren. Eén van hen had de witte blackberry van [betrokkene 1] in zijn handen; [betrokkene 1] vroeg deze aan hem terug te geven. Tijdens de woordenwisseling zag ik dat één van de mannen zijn rechterhand in zijn broek deed, ter hoogte van zijn buik, en een vuurwapen tevoorschijn haalde. Een andere man riep “Tira, tira, ban tira” (vrije vertaling verbalisant: schiet, schiet, laten wij schieten). Ik zag dat mijn zoon wegrende.
7. Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] , p. 005 t/m 009, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
De mannen betichtten [betrokkene 1] ervan dat hij een scooter had gestolen. Ik heb tegen de mannen gezegd dat ze binnen konden komen om te kijken of de scooter die bij ons binnen stond misschien van hun was. Geen van de drie mannen wilde dat. [betrokkene 1] zei tegen hen dat ze naar een man bijgenaamd “ […] ” moesten gaan, maar ze bleven problemen zoeken met [betrokkene 1] . Pas toen ze merkten dat ik echt de politie ging bellen, renden ze weg. [betrokkene 1] vertelde ons dat hij een handgemeen had gehad met die mannen en dat één van hen een pistool op hem had gericht.
8. Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 4] , p. 053 t/m 055, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige, zakelijk weergegeven:
Toen mijn zoon thuis kwam, waren er nog drie andere jongens bij hem. Ze betichtten hem ervan dat hij een scooter van hen had weggenomen. We stonden toen op de achterporch. Ik zei tegen hen dat ze binnen mochten komen om te kijken of ze de scooter die ze zochten konden vinden. Ze zijn niet naar binnen gegaan. Toen de politie werd gebeld, zijn ze weggegaan. Nadat de jongens waren vertrokken vertelde mijn zoon ons dat de jongens bij de snack met hem hadden gevochten, dat een van de jongens een vuurwapen tegen zijn hoofd had gezet en dat ze zijn mobiele telefoon van hem hadden weggenomen. Even later kwam er een auto aanrijden. Wij zijn gaan kijken wie er was. Mijn zoon heeft de mannen herkend en rende weg. De jongens zijn hem achterna gegaan. Eén van de jongens riep om op hem te schieten. De auto reed achteruit toen de jongens mijn zoon achterna zijn gegaan. Ik heb schoten gehoord.
9. Proces-verbaal van bevinding, p. 229 t/m 233, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 8] , brigadier bij het Korps Politie Curaçao, zakelijk weergegeven:
Op 20 mei 2015 zijn onder meer de volgende gesprekken bij de Centrale Meldkamer van de politie binnengekomen. De in het Papiaments opgenomen gesprekken werden in het Nederlands vertaald:
20 mei 2015 om 22:28 uur:
Burger (vrouwenstem): ik heb een probleem bij [a-straat] . Er zijn drie mannen gekomen om mij, mijn echtgenoot en mijn zoon dood te maken. Ze begonnen ook dingen op ons huis te gooien. Jullie moeten vlug de politie sturen.
Centrale meldkamer: wij zullen de politie daarheen sturen.
20 mei 2015 om 22:55 uur:
Burger (vrouwenstem): Zij hebben op mijn zoon geschoten. Ze zijn in de mondi achter hem aan gegaan. [a-straat] .
Burger (mannenstem): kunt u de politie hierheen sturen? [b-straat] . De mannen zijn teruggekeerd en hebben verschillende kogels op het erf op het kind gelost.
Burger (mannenstem): ze hebben op mijn zoon in de mondi geschoten. Hij is weggerend. Veel mannen waren hier gekomen en hebben op hem geschoten. Jullie hadden allang de politie moeten sturen, want ik wist dat zij terug zouden komen.
10. Proces-verbaal van nader verhoor van [betrokkene 9] , p. 695 t/m 702 voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 20 mei 2015 werd ik opgehaald door “ [betrokkene 10] ” en “ [verdachte] ”. “ [betrokkene 10] ” had een nikkelkleurige revolver bij zich. Ik moest instappen. “ [betrokkene 10] ” zat achter het stuur. Hij overhandigde de revolver aan “ [verdachte] ”. Wij zijn naar het huis van [betrokkene 12] (hierna: [betrokkene 12] ) gereden in verband met een gestolen scooter. Ik wist waar [betrokkene 12] woonde en heb zijn huis aangewezen. “ [verdachte] ” zei dat hij een bedrag van NAf 10,000,00 aan de scooter had besteed en dat hij niet van plan was dit op te geven. Bij het huis van [betrokkene 12] aangekomen, zijn wij uitgestapt. Wij hebben daar niemand aangetroffen. Wij stapten weer in de auto. “ [betrokkene 10] ” werd door iemand opgebeld die zei dat het om “ [betrokkene 1] ” (het Hof begrijpt: het slachtoffer [betrokkene 1] ) ging. Ik wist waar [betrokkene 1] woonde en heb het huis van “ [betrokkene 1] ” aangewezen. Toen we bij het huis van “ [betrokkene 1] ” waren aangekomen, stond “ [betrokkene 1] ” bij een snack dicht bij zijn woning. “ [betrokkene 10] ” stopte de auto. Er ontstond een woordenwisseling en een handgemeen met [betrokkene 1] . [verdachte] pakte een telefoon van “ [betrokkene 1] ” af en doorzocht de telefoon. “ [betrokkene 1] ” rende in de richting van zijn huis. Wij gingen ook naar het huis van “ [betrokkene 1] ”. De vader en moeder van “ [betrokkene 1] ” kwamen naar buiten. De moeder van “ [betrokkene 1] ” deelde mede dat zij de politie zou bellen. Wij zijn toen weggegaan. Hierna reden we naar het huis van [betrokkene 13] (hierna: [betrokkene 13] ) te Sabana Baka. Even later kwam daar [betrokkene 13] in zijn rode Toyota model Yaris aan en [betrokkene 12] kwam op een scooter aanrijden. Er ontstond een woordenwisseling met [betrokkene 12] . “ [betrokkene 10] ” plaatste het nikkelkleurig vuurwapen tegen het hoofd van [betrokkene 12] . [betrokkene 12] zag kans om weg te rijden. Wij stapten hierna in de auto van [betrokkene 13] . [betrokkene 13] trad toen op als bestuurder van zijn roodgelakte Toyota Yaris. “ [betrokkene 10] ” ging naast [betrokkene 13] zitten, ik nam plaats achter [betrokkene 13] en “ [verdachte] ” zat naast mij. “ [verdachte] ” had de revolver in zijn handen. Wij reden naar een andere woning. “ [verdachte] ”, “ [betrokkene 10] ” en ik stapten uit de auto. [betrokkene 13] bleef in de auto zitten. Van die woning is een ruit vernield om zo toegang tot de woning te krijgen. “ [betrokkene 10] ” voerde een gesprek met iemand via het raam van de woning. Wij stapten weer in de auto en gingen op dezelfde plek als daarvoor zitten. We reden wederom naar de woning van “ [betrokkene 1] ”. Daar aangekomen bleven we in de auto zitten. [betrokkene 13] riep heel hard. Hij deed alsof hij iemand was met wie “ [betrokkene 1] ” heel goed bevriend was, zodat “ [betrokkene 1] ” naar buiten zou komen. “ [betrokkene 1] ” kwam naar buiten. Toen hij zag wie het waren, rende hij terug naar zijn moeder. “ [betrokkene 1] ” rende weg achter zijn woning. Er werd geschoten. [betrokkene 13] draaide de auto met gierende banden in de andere richting. [betrokkene 13] reed met hoge snelheid weg. Wij reden naar Koraal Specht.
11. Proces-verbaal van nader verhoor van [betrokkene 9] , p. 706 en 707, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Toen we bij de woning van “ [betrokkene 13] ” kwamen bleef “ [verdachte] ” de telefoon van [betrokkene 1] doorzoeken. Op een gegeven moment kwam “ [verdachte] ” een naam tegen. Toen “ [betrokkene 13] ” die naam hoorde zei hij dat hij wist waar die persoon woonachtig is en we zijn naar die woning gegaan. Ik heb de inhoud van het gesprek dat “ [betrokkene 10] ” via het raam van de woning voerde niet gehoord, maar ik zag dat “ [betrokkene 10] ” de mobiele telefoon van [betrokkene 1] in zijn handen had en aan de persoon het scherm liet zien. Toen we daarna weer in de auto waren gestapt zei “ [verdachte] ” dat we weer naar de woning van “ [betrokkene 1] ” moesten gaan. “ [betrokkene 10] ” had de revolver en overhandigde deze aan “ [verdachte] ”. In de auto heeft [verdachte] gezegd dat hij [betrokkene 1] nu wel zal afmaken.
12. Proces-verbaal van nader verhoor van [betrokkene 9] , p. 717, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Bij het doorzoeken van de telefoon van “ [betrokkene 1] ” is er een chatgesprek tussen “ [betrokkene 1] ” en “ [betrokkene 14] ” gevonden. Toen wij de tweede keer bij de woning van “ [betrokkene 1] ” waren heeft [betrokkene 13] de naam “ [betrokkene 14] ” genoemd om ’’ [betrokkene 1] ” naar buiten te lokken.
13. Proces-verbaal van nader verhoor van [betrokkene 9] , p. 677 t/m 681, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
U toont mij een foto van de man genaamd [betrokkene 10] , bijgenaamd “ [betrokkene 10] ”. Ja, ik ken hem.
U toont mij een foto van de man genaamd [betrokkene 13] . Ja, ik ken hem. Hij wordt ook “ [betrokkene 13] ” genoemd.
U toont mij een foto van de man genaamd [verdachte] . Ik herken hem. Ik heb hem bij de woning van “ [betrokkene 10] ” gezien. Hij wordt ook “ [verdachte] ” genoemd.
6. Voorts houdt het bestreden arrest in, voor zover hier van belang:
“Bewijsoverwegingen
De feiten, voor een groot deel (direct) voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten
Het Hof stelt, voor een deel op grond van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feitelijke gang van zaken vast.
Medeverdachte [betrokkene 10] (hierna te noemen: [betrokkene 10] ) had een scooter geparkeerd staan bij [betrokkene 13] (voetnoot 1). Deze scooter werd op 20 mei 2015 in de loop van de dag gestolen. Na de ontdekking van de diefstal sprak [betrokkene 13] omstreeks 20:00 uur op straat met zijn buurman, een politieagent. [betrokkene 13] zei tegen de politieagent dat hij niet van plan was aangifte te doen en dat hij een en ander wel zelf zou regelen (voetnoot 2). Vlak hierna kwamen [betrokkene 10] en [verdachte] , die geld in de scooter van [betrokkene 10] had gestoken, bij [betrokkene 13] langs. Zij waren boos en zeiden tegen hem dat hij had gefaald (voetnoot 3). Hierna gingen [verdachte] en [betrokkene 10] weg waarna zij [betrokkene 15] (hierna te noemen: [betrokkene 15] ) ophaalden. Laatstgenoemde [betrokkene 15] was goed bekend met de buurt waarin de diefstal was gepleegd. Allen reden vervolgens verder. [betrokkene 10] gaf een revolver aan [verdachte] . De verdachten reden eerst naar de woning van getuige [betrokkene 12] , kennelijk omdat het vermoeden bij hen was gerezen dat hij wetenschap had van de (dader van de) diefstal. [verdachte] beval [betrokkene 15] om hen het huis van [betrokkene 12] aan te wijzen. Eenmaal bij de woning van [betrokkene 12] aangekomen, zijn zij uitgestapt en zijn zij op zoek gegaan naar [betrokkene 12] . Hij bleek niet thuis te zijn. Vervolgens kwam bij hen telefonisch informatie binnen dat ze voor meer informatie bij een man bijgenaamd [betrokkene 1] moesten zijn. [verdachte] beval [betrokkene 15] om hun het huis van die [betrokkene 1] aan te wijzen. Zij reden op aanwijzing van [betrokkene 15] richting de woning van deze [betrokkene 1] wiens echte naam [betrokkene 1] is, het latere slachtoffer. Bij de naast zijn woning gelegen snack zagen zij [betrokkene 1] al staan. [verdachte] en [betrokkene 10] zijn uitgestapt. Zij hebben [betrokkene 1] beschuldigd van de diefstal, met hem gevochten en zijn telefoon afgepakt. Tevens werd de revolver door [verdachte] of [betrokkene 10] op zijn hoofd gericht. [betrokkene 1] is vervolgens weggerend en, achtervolgd door [verdachte] en [betrokkene 10] , zijn nabij gelegen huis binnengestormd, waar zijn ouders zich bevonden. Beide ouders hebben buiten gesproken met [verdachte] en [betrokkene 10] . Die hebben daarbij [betrokkene 1] van de diefstal van de scooter beticht en bedreigende taal geuit naar zijn ouders. Dit terwijl [betrokkene 15] erbij stond. De ouders van [betrokkene 1] boden hun de gelegenheid een scooter te bekijken die ze bij hun huis hadden staan om te bezien of dit de gestolen scooter betrof waarover zij spraken, maar hierop gingen [verdachte] en [betrokkene 10] niet in. [betrokkene 1] heeft hun gezegd dat ze bij ene ‘ […] ’ moesten zijn. De moeder van [betrokkene 1] zei hun vervolgens dat zij de politie zou bellen, waarop [verdachte] en [betrokkene 10] besloten weg te gaan. Het huis werd door hen bekogeld met stenen. De moeder van [betrokkene 1] belde hierop de centrale meldkamer en zei dat er drie mannen waren gekomen om hen dood te maken en vroeg om onmiddellijke politieassistentie. De medewerker van de meldkamer deelde daarop mede een patrouille te zullen sturen. De verdachten reden vervolgens weg. Onderweg kwam [betrokkene 12] aanrijden. [betrokkene 12] werd vervolgens op agressieve en bedreigende wijze aangesproken over de gestolen scooter. [verdachte] en [betrokkene 10] beschuldigden hem ervan meer te weten van de diefstal (voetnoot 4). [betrokkene 10] plaatste daarbij de revolver tegen het hoofd van [betrokkene 12] , die uiteindelijk wist te ontkomen door weg te rijden (voetnoot 5). Hierop werd besloten om gezamenlijk in één auto, de rode Toyota Yaris van [betrokkene 13] , de zoektocht naar de scooterdief te vervolgen (voetnoot 6). Uit de berichten in de telefoon van [betrokkene 1] , die door [verdachte] werd uitgelezen, bleek hun dat [betrokkene 1] wel degelijk betrokken was bij de scooterdiefstal en dat hij daarover contact had gehad met zijn vriend [betrokkene 14] , bijgenaamd ‘ [betrokkene 14] ’, aan wie foto’s van de scooter waren verzonden. Via de telefoon van [betrokkene 1] werd contact gezocht met die [betrokkene 14] om te achterhalen waar laatstgenoemde zich bevond. [betrokkene 14] , die zich op dat moment te Bonaire bevond en in de gaten kreeg dat [betrokkene 1] niet degene was die hem deze berichten stuurde, antwoordde dat hij thuis was (voetnoot 7). De zoektocht zette zich daarna voort en besloten werd om naar [betrokkene 14] te gaan. [betrokkene 13] bestuurde vanaf dat moment de auto en wist waar [betrokkene 14] woonde. Aangekomen bij het huis van [betrokkene 14] bleef [betrokkene 13] in de auto wachten. [betrokkene 15] moest van [verdachte] ook uitstappen. Hij bleef buiten staan. [betrokkene 10] liet de moeder van [betrokkene 14] (getuige [getuige] ) door haar geopende slaapkamerraam een foto van zijn scooter zien op de telefoon van [betrokkene 1] . [betrokkene 10] zei tegen getuige [getuige] dat zijn scooter was gestolen. Tevens werd tegen [getuige] gezegd dat ze [betrokkene 14] nodig hadden. [verdachte] was ondertussen haar woning binnengegaan door een raam in te slaan. De slaapkamerdeur van [betrokkene 14] werd met kracht opengegooid, maar hij werd niet aangetroffen. Tegen diens broer [betrokkene 16] die zich wel thuis bevond, werd gezegd dat “zijn broer ten dode opgeschreven is”. Ook tegen de moeder van [betrokkene 14] werd gezegd dat “haar zoon [betrokkene 14] dood is” (voetnoot 8). Na het verlaten van het huis van [betrokkene 14] werd vervolgens besloten weer terug te keren naar het huis van [betrokkene 1] . Daar aangekomen lokte [betrokkene 13] [betrokkene 1] naar buiten door een naam te roepen van iemand die [betrokkene 1] goed kende. [betrokkene 1] kwam naar buiten en rende bij het zien van de verdachten meteen terug naar zijn huis. [verdachte] en [betrokkene 10] stapten uit. Zij liepen in de richting van [betrokkene 1] terwijl een van hen de mobiele telefoon van [betrokkene 1] in de hand had. Zij begonnen met [betrokkene 1] te discussiëren waarop [betrokkene 1] zijn telefoon terugvroeg. Tijdens deze woordenwisseling trok een van de verdachten [verdachte] en [betrokkene 10] , een revolver. [betrokkene 1] rende weg. [verdachte] en [betrokkene 10] renden achter hem aan.
Er werd geschreeuwd “laten wij schieten”. Met de revolver is [betrokkene 1] vervolgens éénmaal door zijn hoofd geschoten vlakbij de uitgang van zijn erf. De kogel werd van achteren door zijn nek geschoten. Daaraan overleed hij ter plaatse. [verdachte] en [betrokkene 10] stapten na het incident weer in de auto waar [betrokkene 13] en [betrokkene 15] zaten te wachten en zij reden weg. De moeder van [betrokkene 1] belde om 22:55 uur opnieuw de centrale meldkamer dat zojuist op haar zoon was geschoten.
Voetnoten:
1. Proces-verbaal van verhoor getuigde [betrokkene 11] , p. 167 t/m 169 en proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 10] , p. 463.
2. Proces-verbaal bevinding omtrent weggenomen “Scooter”, p. 266 en 267.
3. Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 11] , p. 167 t/m 169.
4. Proces-verbaal van nader verhoor getuige [betrokkene 12] (Het Hof begrijpt: [betrokkene 12] ), p. 107 t/m 110.
5. Proces-verbaal van getuige verhoor [betrokkene 17] , p. 111 t/m 113.
6. Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 13] , p. 535 en 537.
7. Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 14] , p. 154 t/m 157.
8. Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 132 t/m 135.”
7. De eerste klacht keert zich tegen de verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 15] onbetrouwbaar zijn en voor het bewijs dienen te worden uitgesloten.
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 12 januari 2017 heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt onder het opschrift “E. De verklaringen van [betrokkene 9] ” het volgende in (met weglating van voetnoten):
“21. De enige persoon die cliënt namelijk op het plaatsdelict plaatst op 20 mei 2015 is medeverdachte [betrokkene 15] . Dezelfde [betrokkene 15] waarvan het Gerecht in Eerste Aanleg heeft overwogen dat gedeelten van zijn verklaringen als ongeloofwaardig ter zijde moeten worden geschoven en het dus vast staat - bewezen is- dat deze [betrokkene 15] leugenachtige verklaringen heeft afgelegd. Bovendien vinden de verklaringen van [betrokkene 15] - en dan specifiek voor wat betreft de rol van cliënt in het geheel - niet voldoende steun in overig bewijsmateriaal
22. Indien we de verklaringen van [betrokkene 15] bestuderen kunnen we constateren dat deze niet overeenkomen met de verklaringen van de verklaringen van de moeder en de vader van het slachtoffer, zijnde [betrokkene 3] en [betrokkene 4] , die ter plaatse aanwezig waren op het moment dat de schietpartij plaatsvond. De verklaringen van [betrokkene 15] zijn voorts ook in strijd met andere verklaringen van getuigen die zich in het dossier bevinden. De verklaringen van [betrokkene 15] zijn derhalve dermate onbetrouwbaar dat deze met betrekking tot cliënt niet tot het bewijs mogen meewerken en daarvan dus dienen te worden uitgesloten.
23. Na eerst gedurende 5 verhoren te hebben ontkend, gaat [betrokkene 15] op 21 januari 2016 bekennen. Hij legt dan onder andere belastende verklaringen af over zichzelf, [betrokkene 10] , [betrokkene 13] en cliënt. In grote lijnen verklaart [betrokkene 15] over de schietpartij, dat terwijl hijzelf en [betrokkene 13] in de auto bleven zitten, cliënt en [betrokkene 10] uit de auto stapten en achter [betrokkene 1] aan begonnen te rennen. Cliënt zou op een gegeven moment hebben gezegd schiet hem, schiet hem. Een schot was te horen, [betrokkene 15] geeft aan niet te hebben geweten wie heeft geschoten.
24. Indien we de verklaringen van de moeder en vader van het slachtoffer erop nalezen dan blijkt de gang van zaken zoals [betrokkene 15] dit heeft verklaard niet te kloppen. Daarbij heeft hij zijn eigen rol telkens proberen te bagatelliseren waarbij hij cliënt heeft gebruikt als pispaaltje. Cliënt die de scooter niet in bewaring had, die niet de eigenaar was van de scooter, maar die volgens een geheel niet te verifiëren verklaring van [betrokkene 15] blijkbaar geld in de scooter had geïnvesteerd. Volgens zowel de moeder als de vader van het slachtoffer waren er in ieder geval 3 mannen uit de auto gestapt op allebei de momenten, dus zowel de eerste keer als de tweede keer, en niet alleen 2 mannen zoals [betrokkene 15] dit verklaart. Later herkent mw [betrokkene 1] de 3 mannen als zijnde [betrokkene 15] , [betrokkene 10] en [betrokkene 13] . [betrokkene 4] herkent alleen [betrokkene 15] . Zowel mw [betrokkene 1] als meneer [betrokkene 4] herkennen hierbij [betrokkene 15] als zijnde de man die het vuurwapen uit zijn broek haalde en de schutter die later op hun zoon heeft geschoten. Met betrekking tot [betrokkene 15] hebben we dus ook een dubbele herkenning.
25. Volgens zowel de moeder als de vader van [betrokkene 1] is het dus [betrokkene 15] geweest die [betrokkene 1] heeft doodgeschoten, terwijl de man gekleed in het geel die later wordt herkend als medeverdachte [betrokkene 13] de jongen zou zijn geweest die zou hebben gezegd Tire, Tire. Een fotoconfrontatie wordt gehouden met mw [betrokkene 1] waarop een foto van cliënt wordt getoond waarbij cliënt niet wordt herkend, terwijl de latere zogenaamde herkenning van cliënt dermate onbetrouwbaar is dat deze totaal geen bewijswaarde heeft. De verklaringen van [betrokkene 15] zijn dus niet alleen aantoonbaar onjuist, bovendien komt hier direct ook het motief naar voren waarom [betrokkene 15] belastend zou over cliënt zou hebben verklaard, namelijk om zijn eigen hachje te redden en over zijn eigen rol te liegen. [betrokkene 15] , die telkens zelf het vuurwapen in handen had en hiermee ook geschoten heeft volgens de ooggetuigen, plaatst dit vuurwapen in de handen van cliënt gedurende het gebeurde en voorafgaande hiervan, terwijl hij niet zou hebben geweten wie zou hebben geschoten, terwijl hij dan ook weer even aangeeft dat cliënt zou hebben geschreeuwd tire tire. Volgens de eerste verklaringen van mw [betrokkene 1] , was [betrokkene 15] de schutter en [betrokkene 13] de jongen die tire, tire schreeuwde. Dit gegeven is uitermate van belang omdat dus, anders dan met betrekking tot de andere verdachten, [betrokkene 15] cliënt tracht te schaden, hem ten onrechte belast en hem ten onrechte dus handelingen toeschuift die [betrokkene 15] zelf, danwel zijn vrienden hebben verricht. Vastgesteld kan dus worden dat de verklaring van [betrokkene 15] over dit gebeuren bij het plaatsdelict volstrekt onbetrouwbaar zijn. Geen enkele onafhankelijke en betrouwbare getuige kan cliënt de rol toeschrijven zoals [betrokkene 15] dit heeft gedaan of überhaupt op het plaatsdelict plaatsen, terwijl vast is komen te staan dat [betrokkene 15] , vooral ten opzichte van cliënt liegt. We hebben alleen nog de latere verklaringen van mw [betrokkene 1] , maar terecht heeft het Gerecht de latere verklaringen van mw [betrokkene 1] als onbetrouwbaar aangemerkt en niet tot het bewijs gebezigd.
26. Uit het dossier komt voorts naar voren dat de 3 mannen die betrokken waren bij de moord op [betrokkene 1] ook al eerder twee andere adressen hadden bezocht, namelijk het huis van [betrokkene 12] en het huis van [betrokkene 14] . [betrokkene 15] verklaart dat ze met z'n 3en naar het huis van [betrokkene 12] reden en cliënt daar dus ook aanwezig bij zou zijn geweest. Bij het huis van [betrokkene 12] zouden zowel cliënt als [betrokkene 10] uit de auto zijn gestapt en rond het huis en erf hebben gelopen, terwijl hij in de auto bleef zitten, maar dat het huis helemaal leeg was. Pas voordat ze weggingen zou [betrokkene 15] even gedwongen zijn om uit en in de auto te stappen. De vader van [betrokkene 12] stelt echter dat er 3 mannen waren die [betrokkene 12] kwamen zoeken en dat hij 1 van de mannen heeft herkend als zijnde [betrokkene 10] en dus [betrokkene 10] . Van groot belang is ook weer hier dat niemand kan bevestigen dat het cliënt was die bij het huis van [betrokkene 12] is geweest. Cliënt is niet herkend door de vader van [betrokkene 12] en cliënt kan ook daar niet worden geplaatst door een onafhankelijke getuige.
27. Zo herkent ook [getuige] (moeder van [betrokkene 14] ) alleen [betrokkene 15] als een van de mannen die bij haar thuis kwamen en geeft zij aan dat [betrokkene 15] degene was die het vuurwapen in zijn handen droeg. Terwijl [betrokkene 15] in zijn eerste bekennende verklaring helemaal niet spreekt over dit incident, stelt hij in zijn 2e bekennende verklaring dat [verdachte] en [betrokkene 10] de woning betraden, [betrokkene 10] het vuurwapen van [verdachte] had gekregen, [betrokkene 13] in de auto bleef zitten en hij zelf op het erf bleef staan. Dit terwijl [getuige] het nog heeft over een jongen met een lang gezicht die ook in de woning aanwezig was. Terwijl er 2 mannen binnen waren stelt [getuige] met een 3e man te hebben gesproken. Ook hier is de gang van zaken zoals door [betrokkene 15] aangegeven in strijd met de gang van zaken zoals door getuige [getuige] aangegeven. Hierbij valt direct ook weer op te merken dat medeverdachte [betrokkene 13] een opmerkelijk lang gezicht heeft. Cliënt wordt in ieder geval niet door [getuige] herkend. Ook hier blijkt dus duidelijk dat [betrokkene 15] gelogen heeft en is er geen bevestiging van de verklaring van [betrokkene 15] met betrekking tot de aanwezigheid van client.
28. [betrokkene 15] geeft voorts nog aan door [betrokkene 10] en [verdachte] bij hem thuis te zijn opgehaald en dat hij vanuit de auto met een pistool werd gemaand om in te stappen, zonder dat hij zijn moeder hiervan in kennis had gesteld. De moeder en vader van [betrokkene 15] verklaren allebei de keren alleen [betrokkene 10] te hebben gezien en dat toen [betrokkene 10] [betrokkene 15] de tweede keer kwam ophalen hij alleen iets tegen [betrokkene 15] had gezegd en zij dus niets met betrekking tot een wapen heeft gezien. Ook hier kan niet bevestigd worden dat cliënt in de auto zat.
29. [betrokkene 15] stelt voorts nog telkens door [verdachte] te zijn bedreigd, echter uit de verklaringen van verschillende familieleden van [betrokkene 15] blijkt dat [betrokkene 15] niet door cliënt werd bedreigd, maar door [betrokkene 10] . In het licht van het bovenstaande is ook de verklaring van [betrokkene 18] volstrekt onbetrouwbaar, dit terwijl zij eerst ook heeft geweigerd verklaringen af te leggen en pas in een heel laat stadium haar verklaringen aan die van haar vriend [betrokkene 15] - die vader is van haar zoontje - aanpast. Niet alleen is zij vriendin van [betrokkene 15] , maar bovendien is zij zus van [betrokkene 10] . In ieder geval bestaat er bij [betrokkene 18] alle reden om zo ontlastend mogelijk te verklaren over haar vriend [betrokkene 15] en broer [betrokkene 10] en daarbij geheel ten onrechte cliënt te belasten. Daarbij is ook nog van belang dat [betrokkene 18] alleen maar aangeeft wat zij van haar vriend heeft gehoord, hetgeen dus dezelfde bron [betrokkene 15] is en berusten haar verklaringen niet op haar eigen waarneming. Ook [betrokkene 18] heeft cliënt overigens nimmer tijdens een fotoconfrontatie herkend.
30. [betrokkene 12] plaatst overigens de vriendin van [betrokkene 15] zijnde [betrokkene 18] ook op het terrein van [betrokkene 13] , in gezelschap van haar vriend en broer, dit terwijl [betrokkene 15] haar zelfs helemaal niet noemt. De anonieme melding die binnenkomt heeft het zelfs over het feit dat [betrokkene 18] inzittende zou zijn geweest van de auto met de schutter en mededaders, dit terwijl de mw. [betrokkene 1] duidelijk een vrouwelijke stem haar zoon heeft horen roepen, voordat hij werd doodgeschoten.
31. Daar komt nog bij dat [betrokkene 15] over de gang van zaken bij het erf van [betrokkene 13] strijdige verklaringen aflegt en deze gang van zaken ook weer niet overeenkomt met de gang van zaken zoals [betrokkene 12] die heeft gegeven. In de verklaring van [betrokkene 15] op pagina 695 van het einddossier geeft [betrokkene 15] aan dat ze naar het huis van [betrokkene 13] reden en hij zag dat [betrokkene 12] op zijn scooter aan kwam rijden. [betrokkene 10] stapte uit de auto met een revolver in zijn hand terwijl hij deze aan het hoofd van [betrokkene 12] zetten en hem vroeg waar de scooter was. [betrokkene 12] deelde [betrokkene 10] toen mede dat hij niets van de scooter afwist. In zijn verklaring op pagina 700 van het einddossier verklaart [betrokkene 15] dat ze naar het huis van [betrokkene 13] reden en hij zag dat [betrokkene 12] op zijn scooter aan kwam rijden. Nu stapte echter niet alleen [betrokkene 10] uit de auto maar ook [verdachte] , terwijl er een woordenwisseling tussen [betrokkene 10] , [verdachte] en [betrokkene 12] ontstond. [betrokkene 12] bleef op de scooter zitten, terwijl [betrokkene 15] zag dat [betrokkene 10] de nikkelkleurige revolver tegen het hoofd van [betrokkene 12] plaatste en aan hem vroeg waar de scooter was. [betrokkene 12] zag een toen een kans om weg te rijden. Eerst [betrokkene 10] stapte uit de auto met een revolver in zijn hand terwijl hij deze aan het hoofd van [betrokkene 12] zetten en hem vroeg waar de scooter was. [betrokkene 12] deelde [betrokkene 10] toen mede dat hij niets van de scooter afwist. In de eerste verklaring van [betrokkene 15] stapt alleen [betrokkene 10] uit en bedreigt [betrokkene 12] , terwijl in zijn volgende verklaring [betrokkene 10] en [verdachte] uitstappen.
32. Als we gaan kijken wat [betrokkene 12] hierover heeft gezegd dan klopt dit al helemaal weer niet met de verklaring van [betrokkene 15] . [betrokkene 12] heeft het eerst over een gebeuren waarbij hij vanuit een auto zou zijn bedreigt. Hierover heeft [betrokkene 15] het in zijn verklaringen dus helemaal niet. Nadat hij de auto dan volgt - met de mensen erin die hem zouden hebben bedreigt - komt [betrokkene 12] aan bij het erf. Hier ziet hij niemand uit een auto stappen, maar ziet hij [betrokkene 15] en [betrokkene 10] aan komen rennen, terwijl de zus van [betrokkene 10] daar ook aanwezig is. Even later kwamen [betrokkene 13] en [verdachte] ook aanrennen en er werd gevraagd naar de scooter. [betrokkene 12] liet zich echter niet intimideren en reed weg. Een hele andere gang van zaken dus weer terwijl weer wordt vastgesteld dat [betrokkene 15] liegt en leugenachtige verklaringen aflegt.
33. Niet alleen bagatalliseert [betrokkene 15] dus zijn eigen rol en betrekt hij er anderen bij om zichzelf zodoende te kunnen redden, bovendien beschermt hij ook nog anderen zodat deze niet zullen worden vervolgd, dan wel minder worden geïmpliceerd. De verklaringen van [betrokkene 15] zijn strijdig met de verklaringen van de moeder en vader van het slachtoffer en andere getuigen en derhalve dermate onbetrouwbaar dat deze niet voor het bewijs tegen cliënt kunnen worden gebruikt.
34. Op grond van hetgeen naar voren gebracht dient cliënt te worden vrijgesproken van de feiten die hem worden tenlastegelegd.”
9. Het Hof heeft, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in het bestreden strafvonnis overwogen:
“Bewijsmiddeloverwegingen
[...]
Verklaring [betrokkene 15]
De verdediging heeft bepleit dat de reeks van verklaringen van [betrokkene 15] waarin hij [verdachte] belast niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat deze onbetrouwbaar moeten worden geacht, nu deze niet overeenkomen met de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] .
Het Hof overweegt - met de eerste rechter - als volgt. [betrokkene 15] heeft - na aanvankelijk ontkend te hebben - een reeks van verklaringen afgelegd ten overstaan van de politie en de officier van justitie, waarin hij heeft bekend van het begin tot eind aanwezig en betrokken te zijn geweest bij de zoektocht naar de scooterdief. In deze verklaringen heeft hij niet alleen [verdachte] , maar ook zich zelf in grote mate belast, zij het dat hij zichzelf de rol toebedeelde van de ondergeschikte, bedreigde, man die zijn medewerking aan [verdachte] en [betrokkene 10] verleende bij het zoeken naar de dief door tweemaal een woning aan te wijzen.
Anders dan het Gerecht acht het Hof het op grond van de zich in het dossier bevindende steunbewijzen aannemelijk geworden dat de rol van [betrokkene 15] slechts die van informatieverschaffer is geweest gedurende de zoektocht naar de scooter.
Het Hof baseert het oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 15] betrouwbaar en geloofwaardig zijn op de volgende overwegingen.
De verklaringen van [betrokkene 15] vinden steun in de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [getuige] en [betrokkene 12] daar waar het betreft:
a. de bezochte plaatsen, te weten: het erf van [betrokkene 12] , voor de eerste maal het huis van [betrokkene 1] , de snack bij [betrokkene 1] , het huis van [betrokkene 13] , het huis van [getuige] en voor de tweede maal het huis van [betrokkene 1] ; en
b. de aangesproken (mogelijk) betrokkenen bij de scooterdiefstal en de daarbij gehanteerde middelen/methoden, te weten: het betreden van en zoeken op het erf van [betrokkene 12] , het vechten en met een vuurwapen bedreigen van [betrokkene 1] en het afnemen van diens telefoon, de woordenwisseling met de ouders van [betrokkene 1] , het belagen van en bedreigen met een vuurwapen van [betrokkene 12] , het binnentreden van de woning van [getuige] middels het verbreken van een raam, het bevragen van [getuige] bij haar slaapkamerraam terwijl haar foto’s worden getoond op een telefoon, het naar buiten lokken van [betrokkene 1] en het vervolgens achtervolgen en neerschieten van [betrokkene 1] .
De verklaringen van [betrokkene 15] acht het Hof daarom betrouwbaar en geloofwaardig.
Het Hof acht de verklaringen van [betrokkene 15] eveneens betrouwbaar en geloofwaardig daar waar zijn verklaringen [verdachte] belasten. Immers, de betrokkenheid van [verdachte] volgt niet alleen maar uit de verklaringen van [betrokkene 15] . Zijn betrokkenheid ligt eveneens in de lijn van de verklaringen van [betrokkene 12] . Tenslotte geldt dat [verdachte] geen geloofwaardig alibi heeft.
De verklaringen van [betrokkene 15] worden dan ook gebezigd tot het bewijs.”
10. De verwerping van het door de verdediging gevoerde verweer is volgens de stellers van het middel onbegrijpelijk en onvoldoende met redenen omkleed, nu het Hof niet heeft gereageerd op het standpunt dat de verklaringen van [betrokkene 15] op meerdere punten tegenstrijdig zijn aan de verklaringen van andere getuigen en op het standpunt dat twee getuigen – de ouders van het slachtoffer – [betrokkene 15] hebben herkend als de schutter.
10. Het is vaste rechtspraak dat de feitenrechter – binnen de door de wet getrokken grenzen – vrij is om van het beschikbare materiaal datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en terzijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht. Over de keuzes die de feitenrechter daarin maakt hoeft hij in beginsel geen verantwoording af te leggen.1.Op dit uitgangspunt is in het Nederlandse strafprocesrecht in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv een uitzondering gemaakt, in die zin dat ingeval met betrekking tot de betrouwbaarheid van een bewijsmiddel door of namens de verdachte ter terechtzitting een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt naar voren is gebracht, de rechter indien hij in zijn vonnis afwijkt van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt door dat bewijsmiddel toch tot het bewijs te bezigen, gehouden is in het bijzonder de redenen die daartoe hebben geleid op te geven. Ingevolge de Landsverordening van 18 oktober 2012 (i.w.tr. 19 oktober 2012) is aan art. 402, tweede lid, SvC een zinsnede toegevoegd met als inhoud: “Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid”.2.Sinds 19 oktober 2012 geldt in dit verband op Curaçao dus eenzelfde motiveringsplicht als in Nederland.
12. Hetgeen door de raadsvrouw ter zake naar voren is gebracht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt in de zin van art. 402, tweede lid tweede volzin, SvC,3.nu het standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
13. Het Hof heeft het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging verworpen en de, voor de verdachte belastende, verklaringen van [betrokkene 15] voor het bewijs gebezigd. De vraag die beantwoording behoeft, is of het Hof de niet-aanvaarding van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt voldoende heeft gemotiveerd. Ik meen dat dit het geval is. Het Hof heeft – blijkens zijn bewijsoverwegingen en bewijsmiddeloverwegingen – zijn oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 15] betrouwbaar en geloofwaardig zijn onder meer gebaseerd op het feit dat de verklaringen van [betrokkene 15] steun vinden in de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [getuige] en [betrokkene 12] wat betreft – kort gezegd – de bezochte plaatsen en de aangesproken (mogelijk) betrokkenen bij de scooterdiefstal en de daarbij gehanteerde middelen/methoden. Daarbij heeft het Hof expliciet genoemd op welke vlakken de verklaringen van [betrokkene 15] steun vinden in het andere bewijsmateriaal. Voorts heeft het Hof daarbij overwogen dat het de verklaringen van [betrokkene 15] ook betrouwbaar en geloofwaardig acht waar zijn verklaringen de verdachte belasten, nu de betrokkenheid van de verdachte niet enkel uit de verklaringen van [betrokkene 15] , maar ook uit de verklaringen van [betrokkene 12] volgt. Daarmee heeft het Hof in voldoende mate de redenen opgegeven die ertoe hebben geleid dat het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging niet wordt aanvaard en heeft het voldaan aan de motiveringsplicht als bedoeld in art. 402, tweede lid tweede volzin, SvC. Ik merk nog op dat (naar analogie van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv) deze motiveringsplicht niet zover gaat dat bij niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.4.Het Hof was dan ook niet gehouden meer concreet in te gaan op de stelling van de verdediging dat de verklaringen van [betrokkene 15] op meerdere punten tegenstrijdig zouden zijn aan de verklaringen van verschillende getuigen en de stelling dat twee getuigen (de ouders van het slachtoffer) [betrokkene 15] zouden hebben herkend als schutter.5.In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.
14. De tweede klacht heeft betrekking op de verwerping door het Hof van het verweer dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij op de bewuste avond op zijn kind heeft gepast, niet als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven omdat de moeder van zijn kind de verklaring van de verdachte op dit punt heeft bevestigd. De verwerping van dit verweer zou daarom onbegrijpelijk, althans onvoldoende met redenen omkleed zijn.
14. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 januari 2017 gehechte pleitnota heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het volgende aangevoerd (met weglating van voetnoten):
“C. De verklaring van cliënt:
8. Cliënt heeft in zijn eerste verklaring bij de rechter-commissaris in Rotterdam d.d. 24 februari 2016 een verklaring afgelegd. Client heeft aangegeven [betrokkene 1] niet te kennen, niet te weten waar [a-straat] is, dat hij 1000% zeker daar niet was, dat hij in die periode om 22:30uur altijd aan het babysitten was op zijn dochter. Bewijs is overgelegd dat cliënt een dochter heeft genaamd [betrokkene 19] met de vrouw genaamd [betrokkene 20] . [betrokkene 20] is vervolgens op 3 maart 2016 gehoord. Zij bevestigd een dochtertje met cliënt te hebben. Zij geeft aan voor 12 juni 2015 in Nederland te hebben gewoond te [c-straat] . Zij geeft aan overdag te hebben gewerkt tot 17:00 uur en 's avonds weer naar school te moeten die duurde tot 21:00 uur. Zij geeft aan dat cliënt ontzettend veel van zijn dochtertje houdt en erg goed zorgde voor het kind. Als de moeder naar school ging was hij er altijd voor het kind. Over de specifieke datum van 20 mei 2015 geeft [betrokkene 20] aan dat de verklaring van cliënt klopt. [betrokkene 20] geeft aan dat zij op woensdag altijd naar een sommelier cursus ging te Dominguito die tot ongeveer 21:00 uur duurde en dat ze daarna altijd bleef nakletsen en nog naar huis moest rijden. Zij geeft aan dat altijd als zij naar de cursus ging - en dus ook op de betreffende 20 mei 2015 - cliënt thuis was. Zij is nooit thuis gekomen terwijl cliënt er niet was. Van belang is voorts nog uit deze verklaring dat [betrokkene 20] aangeeft dat de namen [betrokkene 13] , [betrokkene 15] , [betrokkene 1] haar niets zeggen. Over [betrokkene 10] geeft zij aan dat hij wel eens bij hen op straat hing met haar man. Zij geeft aan niets te weten over het schietincident of een ruzie over een scooter gehoord.
9. Gezien bovengenoemde verklaringen is de stelling van de eerste rechter dat de verklaring van cliënt, dat hij op de bewuste dag op zijn kind heeft gepast als ongeloofwaardig ter zijde zou moeten geschoven volstrekt onbegrijpelijk. Client heeft vanaf het moment van zijn aanhouding aangegeven waar hij was op bewuste avond. De toenmalige vrouw van cliënt heeft dit bevestigd. De verklaring van [betrokkene 20] is helemaal niet algemeen. Aan haar is gevraagd of cliënt op 20 mei 2015 op haar kind heeft gepast. [betrokkene 20] is toen terug gaan denken, heeft aangegeven in die periode een cursus aan het volgen te zijn geweest en heeft aangegeven dat cliënt altijd - dus ook die avond - op hun kind paste. Zij geeft er daarbij nog aan dat cliënt er altijd was en er is dus geen uitzondering geweest. Met andere woorden - cliënt was er altijd dus ook die avond op 20 mei 2015. Hiermee heeft [betrokkene 20] de verklaring van cliënt bevestigd zoals hij deze op dag 1 van zijn aanhouding heeft afgelegd alvorens een rechter in Nederland. De verklaring van cliënt wordt niet alleen op dit punt door [betrokkene 20] bevestigd, maar ook op andere punten. Ook [betrokkene 20] stelt dat zij niets afweet van een schietpartij, [betrokkene 1] , of probleem over een scooter en ook op dit punt bevestigt zij de verklaring van cliënt.”
16. Het Hof heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Alibi
Het door [verdachte] opgegeven alibi inhoudende dat hij de bewuste avond op zijn kind heeft gepast, schuift het Hof als ongeloofwaardig terzijde, nu dit alibi geen steun vindt in het dossier. De moeder van zijn kind heeft hierover op 3 maart 2016 immers niet meer verklaard dan dat [verdachte] op 20 mei 2015 wel op hun kind moet hebben gepast, omdat hij dat destijds altijd deed. Dit is naar het oordeel van het Hof een te algemene verklaring die in onvoldoende mate als een ondersteuning van de verklaring van [verdachte] kan worden beschouwd.”
17. Het Hof heeft het door de verdachte opgegeven alibi als ongeloofwaardig terzijde geschoven, omdat dit alibi geen steun vindt in het dossier. Het Hof heeft dat oordeel gemotiveerd door erop te wijzen dat de moeder van het kind van de verdachte enkel heeft verklaard dat de verdachte op 20 mei 2015 wel op hun kind “moet hebben gepast, omdat hij dat destijds altijd deed”. Het Hof heeft daarmee kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de moeder van het kind van de verdachte niet heeft verklaard dat zij uit eigen waarneming zich weet te herinneren dat de verdachte specifiek op 20 mei 2015 op haar kind heeft gepast. Zo bezien, acht ik het oordeel van het Hof dat het gaat om een te algemene verklaring die in onvoldoende mate als een ondersteuning van de verklaring van de verdachte kan worden beschouwd niet onbegrijpelijk. Het Hof heeft het verweer dienaangaande dan ook niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd verworpen. Ook in zoverre faalt het middel.
17. Tot slot wordt nog geklaagd dat het Hof in het arrest en zijn bewijsoverwegingen onvoldoende nauwkeurig de bewijsmiddelen heeft aangeduid waaraan het Hof redengevende feiten en omstandigheden heeft ontleend. De bewezenverklaring zou om die reden onvoldoende met redenen zijn omkleed.
17. Bij de beoordeling van deze klacht is het volgende van belang. De motivering van de bewezenverklaring dient op zijn minst te bestaan uit de weergave van die onderdelen van de bewijsmiddelen die de feitenrechter redengevend acht voor de bewezenverklaring. Indien de rechter zich in een bewijsoverweging beroept op feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus – al dan niet in reactie op een bewijsverweer – beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging a) die feiten en omstandigheden aan te duiden, en b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.6.De ratio van deze eis – het duidelijk onderbouwen van dergelijke bewijsoverwegingen – is, in de woorden van mijn ambtgenoot Knigge, dat inzichtelijk moet zijn waaraan de rechter de door hem genoemde feiten en omstandigheden ontleent en dat controleerbaar moet zijn of de bron een wettig bewijsmiddel is.7.
20. Blijkens de toelichting op het middel zijn de stellers van het middel van mening, dat ten aanzien van de feiten en omstandigheden die genoemd zijn in de bewijsoverweging tussen voetnoot 3 en voetnoot 4 en de feiten en omstandigheden die genoemd zijn in de bewijsoverweging na voetnoot 8 geen bewijsmiddelen worden aangeduid. De bewijsconstructie zou hierdoor teveel “tot een zoekplaatje” zijn verworden.
20. De stellers van het middel gaan er echter aan voorbij dat het Hof zich in de nadere bewijsoverwegingen tussen voetnoot 3 en voetnoot 4 en na voetnoot 8 voor het overgrote deel heeft beroepen op in de bewijsmiddelen gerelateerde gegevens. De feiten en omstandigheden die specifiek tussen de voetnoten 3 en 4 en na voetnoot 8 worden genoemd, komen immers hoofdzakelijk uit de verklaringen van [betrokkene 15] (bewijsmiddelen 10, 11, 12 en 13), en voor een ander deel uit het sectierapport (bewijsmiddel 5) respectievelijk het proces-verbaal van bevindingen waarin de binnengekomen gesprekken bij de Centrale Meldkamer worden genoemd (bewijsmiddel 9). Ik merk daarbij nog op dat door de stellers van het middel niet specifiek wordt aangegeven ten aanzien van welke feiten en omstandigheden genoemd tussen de voetnoten 3 en 4 en na voetnoot 8 in de bewijsoverweging het Hof niet voldoende nauwkeurig de bewijsmiddelen zou hebben aangeduid.8.Naar mijn inzicht voldoet de bewijsmotivering van het Hof aan de daaraan te stellen eisen.
22. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
22. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn (als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM) in cassatie is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
22. Het cassatieberoep is ingesteld op 6 februari 2017. De stukken van het geding zijn op 26 september 2017 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit brengt mee dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden met afgerond twee maanden. Een voortvarende behandeling die de overschrijding van de inzendtermijn zou kunnen compenseren, behoort niet meer tot de mogelijkheden. Het middel is daarom terecht voorgesteld. Tevens merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen zestien maanden na het instellen van het beroep uitspraak zal doen. Een en ander dient te leiden tot strafvermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
22. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt.
22. Andere gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2019
Publicatieblad van Curaçao 2012, no. 67, “Landsverordening van de 18de oktober 2012 houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering (Bijzondere opsporingsbevoegdheden en andere spoedeisende veranderingen)”. Uit art. 5 van de Landsverordening ter uitvoering van additioneel artikel I van de Staatsregeling van Curaçao (PB 2010, no 87) blijkt dat de, in het daaraan voorafgaande, art. 1 bedoelde landsverordeningen van de Nederlandse Antillen en eilands-verordeningen van het eilandgebied Curaçao de staat van landsverordeningen van Curaçao hebben verkregen. Derhalve heeft de landsverordening van de Nederlandse Antillen houdende het Wetboek van Strafvordering vanaf 2010 de status verkregen van landsverordening van Curaçao. Om die reden spreek ik hier en verder van SvC.
Deze bepaling is in verbinding met art. 307 SvC ook toepasselijk op “de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep”.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma. Zie ook HR 23 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7143.
Ik wijs erop dat de verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 3] – de ouders van het slachtoffer – waarin zij zouden hebben gezegd dat zij [betrokkene 15] hebben herkend als zijnde de schutter, niet voor het bewijs zijn gebezigd.
HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165, m.nt. Reijntjes.
Zie zijn conclusie (onder 5.3) vóór HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8738.
Voor zover er al feiten en omstandigheden in de bewijsoverwegingen worden genoemd die niet zijn terug te voeren op de inhoud van de bewijsmiddelen, is het evident dat deze zijn terug te vinden in het onderliggende proces-verbaal van het verhoor van de getuige [betrokkene 15] .