Vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448 en HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4022, NJ 2011/226, m.nt. Keijzer.
HR, 24-09-2019, nr. 17/05742
ECLI:NL:HR:2019:1416
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-09-2019
- Zaaknummer
17/05742
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1416, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑09‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:642
ECLI:NL:PHR:2019:642, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1416
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0315
NbSr 2019/282
Uitspraak 24‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Bedreiging met zware mishandeling van politieagent in Velp, art. 285.1 Sr. Bewijsklacht opzet. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:ECLI:NL: HR:2005:AT3659 en ECLI:NL:HR:1984:AC8252 m.b.t. vereisten voor veroordeling t.z.v. bedreiging met zware mishandeling. Uit ‘s Hofs bewijsvoering kan niet z.m. worden afgeleid dat het opzet van verdachte erop was gericht dat bij verbalisant in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De enkele verklaring van verdachte dat hij weet “dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat is gebeurd”, vormt onvoldoende grond voor dat oordeel. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/05742
Datum 24 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 14 november 2017, nummer 21/000150-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring met de klacht dat het bewezenverklaarde opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 5 augustus 2016 te Velp, gemeente Rheden [verbalisant 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“Het relaas van [verbalisant 4] , en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent, als opgenomen in het door hen op 6 augustus 2016 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina’s 15 tot en met 18, voor zover van belang inhoudende:
Op vrijdag 07 juli 2016, omstreeks 00.53 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] belast met horecatoezicht op het evenement “Velperdonderdag” in Velp, gemeente Rheden. Op het eerder genoemde datum en tijdstip reden wij op de Hoofdstraat in Velp.
Het is ons verbalisanten ambtshalve bekend, dat een overgroot deel van het publiek na de festiviteiten zich bevinden op de Hoofdstraat bij de aldaar gelegen cafetaria’s. Ook is het ons bekend dat er in het verleden een aantal vechtpartijen zijn geweest waarbij geweld tegen de politie werd gebruikt. Tenminste twee van die incidenten destijds zijn uitgelopen tot een ‘assistentie collega’ noodoproep. Aan deze oproep wordt de hoogst mogelijke prioritering vast gehangen aangezien er dan collega’s in nood verkeren. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben in het jaar 2012, bij hetzelfde evenement, belaagd door een groep jongeren. Hierbij waren de gemoederen zeer hoog opgelopen en moest ik met assistentie van collega’s worden ontzet. Hierna is de openbare orde hersteld met gebruik van meerdere collega’s, die hun wapenstok hebben gebruikt en een tweetal politiehonden dat het publiek heeft weggedreven. Het daarop volgende jaar is er eveneens een heftig incident geweest bij hetzelfde evenement. Hierbij zijn twee collega’s gewond geraakt waarvan één collega van achteren werd aangevallen en naar de grond werd geslagen.
Bij [A] zagen wij op het eerder genoemde datum en tijdstip een jongeman (welk later [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2002, te [geboorteplaats], bleek te zijn) rijden met een snorscooter.
Wij hadden op dat moment sterk de indruk dat [betrokkene 1] geen rijbewijs had. Wij hebben hem hierop gecontroleerd. Tijdens deze controle bleek dat hij ook alcohol had gedronken. Hij blies een indicatie: “A” op ons selectieapparaat. Wij hebben hem hierop aangehouden.
Tijdens dit gesprek zagen wij dat er twee personenauto’s aan kwamen rijden met zeer hoge snelheid. Wij zagen dat er een tweetal mannen uit een van die wagens stapten en naar ons toe kwamen rennen. Wij zaten op dat moment in ons dienstvoertuig en waren voornemens om weg te rijden. Wij zagen dat 1 van die mannen, de bijrijder van die auto, (welke later [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984, te [geboorteplaats] , bleek te zijn) voor onze dienstvoertuig stond en zijn handen omhoog hield. Wij hoorden hem luidkeels ten overstaan van al het publiek schreeuwen: “Die jongen gaat nu de auto uit.”
Ik hoorde vervolgens verdachte [verdachte] schreeuwen: “Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag”. Ik verbalisant [verbalisant 4] , dacht op dat moment aan het eerdere incident waarbij ik was belaagd. Ik kreeg op dat moment ernstig de indruk, gezien de agressieve houding van verdachte [verdachte] , dat hij zijn dreigement ten uitvoer zou brengen.
Ik verbalisant [verbalisant 4] , heb mij ernstig bedreigd gevoeld door het dreigement, dat verdachte [verdachte] heeft geuit.
Het relaas van [verbalisant 3] , voornoemd, als opgenomen in het door hem op 8 september 2016 op ambtsbelofte opgemaakt pv, dossierpagina 20, voor zover van belang inhoudende:
In het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 1] wordt gesproken over vrijdag 7 juli 2016 als datum van het incident, gepleegd tijdens de Velperdonderdagen.
Deze datum is abusievelijk verkeerd genoemd. Uit het politiesysteem BVH blijkt dat het incident heeft plaatsgevonden op vrijdag 5 augustus 2016 omstreeks 00.53 uur, aansluitend op de Velperdonderdag van 4 augustus 2016. De datum van 7 juli is dus abusievelijk vermeld in het proces-verbaal.
In het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] en [betrokkene 2] is deze datum ook abusievelijk vermeld. Beide verdachten is gevraagd wat er is gebeurd op donderdag 7 juli 2016. Beide verdachten konden zich de exacte datum niet herinneren maar wisten beiden dat het ging om een incident waarbij de politie een aanhouding had gedaan van een familielid en waar ze het niet meer eens waren.
De verklaring van verdachte van 7 september 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 3] , hoofdagent, op 7 september 2016 op ambtsbelofte opgemaakt
proces-verbaal, dossierpagina’s 27 tot en met 33, voor zover van belang inhoudende:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Op donderdag 7 juli 2016 is er op de Hoofdstraat in Velp een incident geweest waarbij jij betrokken bent geweest. Het was op een Velperdonderdag.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Er is Velperdonderdag geweest. We krijgen in een keer een belletje van [naam 1] , een vriendin van [naam 2] , dat [betrokkene 1] is opgepakt. Toen wij aankwamen stond de politieauto voor [A] . Ik ben voor de politieauto blijven staan. We liepen naar de agent toe en vroegen: “Kan hij niet uit de auto gelaten worden?”
V: Je weet dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat is gebeurd?
A: Ja, dat weet ik.”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober 2017 heeft de raadsvrouw van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
“2. Bedreiging is een opzetdelict. Dat [verdachte] de woorden zoals vervat in de tenlastelegging opzettelijk heeft geuit kan ondanks de ontkenning van mijn cliënt (zie bovenaan p 30), meen ik, wel worden bewezen. De vraag is evenwel ook [verdachte] met het opzettelijk uiten van die woorden op 5 augustus 2016 de bedoeling had - al dan niet in de zin van voorwaardelijk opzet - om [verbalisant 4] te doen vrezen voor een zware mishandeling dan wel de dood. Ik meen dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord. De verklaring van mijn cliënt houdt immers op dit belangrijke punt het volgende in (p 30):
(...)
“V: Wat is er tijdens de vorige Velperdonderdagen gebeurd?
A: Daar ben ik zelf ook bij geweest. Maar dat het uit de hand loopt komt 9 van de 10 keer bij de politie zelf vandaan. De vorige keer werd de verkeerde groep aangehouden en dat werd een onenigheid. Ik was toen getuige daarvan en heb aan de kant staan kijken. Ik heb nu ook niet naar de agent geroepen. Anders was ik, net als die groep van toen, ook wel in de boeien geslagen. Toch..
O: Nee, dat was niet zo omdat de situatie zo was dat dit op dat moment niet verstandig was met zoveel mensen eromheen....
A: Normaal word ik meteen in de kladden gegrepen als ik wat roep.
V: Wat weet je van voorgaande incidenten tijdens de Velperdonderdagen?
A: Je hoort daar verhalen van. Dat een meisje werd meegenomen. Ik hoef daar nu niet over te verklaren. Triest en jammer dat dit toen is gebeurd.
(...)”
Dat betekent dat niet is vast te stellen of mijn cliënt met de door hem geuite bewoordingen doelde op de Velleperdonderdag van 2012 - de Velleperdonderdag waarover [verbalisant 4] het heeft (de Velperdonderdagen zijn immers een jaarlijks terugkerend fenomeen) en dat hij dus willens en wetens zijn opmerking maakte wetende dat [verbalisant 4] terug zou denken aan 2012 en hij zijn opmerkingen dus in die context plaatste, dan wel er rekening mee hield dat [verbalisant 4] die woorden aanhorend zou terugdenken aan de Velleperdonderdagen van 2012. Reeds hierom moet vrijspraak volgen.”
2.2.4
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof staat vast dat verdachte de woorden in de tenlastelegging heeft geuit. De vraag is of bij [verbalisant 4] de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft kunnen oplopen. Hierover overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zijn bedreiging geuit bij de aanhouding van een andere, jeugdige verdachte, laat op de avond tijdens het evenement Velperdonderdag, in aanwezigheid van diens boze familielid en onder een grote toeloop van bezoekers van het evenement, in de wetenschap van de eerdere incidenten, eveneens op Velperdonderdagen, waarbij de situatie door publieksrellen op voor de toen aanwezige agenten bedreigende wijze is geëscaleerd. Bij een van deze eerdere incidenten is aangever als politieman betrokken geweest. Gelet op deze context is het hof van mening dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de bedreiging direct tegen [verbalisant 4] was gericht.”
2.3
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252).
2.4
Uit de bewijsvoering van het Hof kan niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van de verdachte erop was gericht dat bij [verbalisant 4] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De enkele verklaring van de verdachte dat hij weet “dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat is gebeurd”, vormt onvoldoende grond voor dat oordeel. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 september 2019.
Conclusie 25‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Opzet op bedreiging met zware mishandeling tegen politieagent? Art. 285 Sr. Verdachte heeft tijdens een Velperdonderdag in 2016 tegen een politieagent geroepen: “Ik weet wie je bent, als jullie Z niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag.” Het hof heeft in zijn bewijsvoering onder meer betrokken dat de verdachte zijn bedreiging heeft geuit in de wetenschap van eerdere geweldsincidenten met de politie tijdens Velperdonderdag. De AG stelt zich op het standpunt dat het hof nader had moeten motiveren dat de verdachte ook bekend was met die specifieke geweldsincidenten. De AG geeft de Hoge Raad in overweging het arrest van het hof te vernietigen en terug te wijzen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 17/05742
Zitting 25 juni 2019
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
hierna: de verdachte.
Inleiding
1. De verdachte is bij arrest van 14 november 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “bedreiging met zware mishandeling”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, te vervangen door 45 dagen hechtenis.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat zich richt tegen de bewezenverklaarde bedreiging met zware mishandeling.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
3. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 5 augustus 2016 te Velp, gemeente Rheden [verbalisant 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 4] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking”
4. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende in de aanvulling op het verkorte arrest opgenomen bewijsmiddelen:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s of bijlagen, als opgenomen in het door [verbalisant 3] , hoofdagent, op 18 oktober 2016 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van politie Gelderland-Midden, registratie-nummer PL0600 2016514433, alsmede de daarbij behorende bijlagen in de vorm van processen-verbaal en overige bescheiden.
Het relaas van [verbalisant 4] , en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent, als opgenomen in het door hen op 6 augustus 2016 op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt proces-verbaal, dossier-pagina's 15 tot en met 18, voor zover van belang inhoudende:
Op vrijdag 07 juli 2016, omstreeks 00.53 uur, waren wij verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 1] belast met horecatoezicht op het evenement "Velperdonderdag" in Velp, gemeente Rheden. Op het eerder genoemde datum en tijdstip reden wij op de Hoofdstraat in Velp. Het is ons verbalisanten ambtshalve bekend, dat een overgroot deel van het publiek na de festiviteiten zich bevinden op de Hoofdstraat bij de aldaar gelegen cafetaria's. Ook is het ons bekend dat er in het verleden een aantal vechtpartijen zijn geweest waarbij geweld tegen de politie werd gebruikt. Tenminste twee van die incidenten destijds zijn uitgelopen tot een 'assistentie collega' noodoproep. Aan deze oproep wordt de hoogst mogelijke prioritering vast gehangen aangezien er dan collega's in nood verkeren. Ik, verbalisant [verbalisant 4] , ben in het jaar 2012, bij hetzelfde evenement, belaagd door een groep jongeren. Hierbij waren de gemoederen zeer hoog opgelopen en moest ik met assistentie van collega's worden ontzet. Hierna is de openbare orde hersteld met gebruik van meerdere collega's, die hun wapenstok hebben gebruikt en een tweetal politiehonden dat het publiek heeft weggedreven. Het daarop volgende jaar is er eveneens een heftig incident geweest bij hetzelfde evenement. Hierbij zijn twee collega's gewond geraakt waarvan één collega van achteren werd aangevallen en naar de grond werd geslagen.
Bij cafetaria de "Gastronoom" zagen wij op het eerder genoemde datum en tijdstip een jongeman (welk later [betrokkene 1] , geboren op 29 oktober 2002, te Zwolle, bleek te zijn) rijden met een snorscooter. Wij hadden op dat moment sterk de indruk dat [betrokkene 1] geen rijbewijs had. Wij hebben hem hierop gecontroleerd. Tijdens deze controle bleek dat hij ook alcohol had gedronken. Hij blies een indicatie: "A" op ons selectieapparaat. Wij hebben hem hierop aangehouden.
Tijdens dit gesprek zagen wij dat er twee personenauto's aan kwamen rijden met zeer hoge snelheid. Wij zagen dat er een tweetal mannen uit een van die wagens stapten en naar ons toe kwamen rennen. Wij zaten op dat moment in ons dienstvoertuig en waren voornemens om weg te rijden. Wij zagen dat 1 van die mannen, de bijrijder van die auto, (welk later [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984, te [geboorteplaats] , bleek te zijn) voor onze dienstvoertuig stond en zijn handen omhoog hield. Wij hoorden hem luidkeels ten overstaan van al het publiek schreeuwen: “Die jongen gaat nu de auto uit.” Ik hoorde vervolgens verdachte [verdachte] schreeuwen: “Ik weet wie je bent, als jullie [betrokkene 1] niet laten gaan dan gaat er hetzelfde gebeuren als vorige keer bij de Velperdonderdag”.
Ik verbalisant [verbalisant 4] , dacht op dat moment aan het eerdere incident waarbij ik was belaagd. Ik kreeg op dat moment ernstig de indruk, gezien de agressieve houding van verdachte [verdachte] , dat hij zijn dreigement ten uitvoer zou brengen.
Ik verbalisant [verbalisant 4] , heb mij ernstig bedreigd gevoeld door het dreigement, dat verdachte [verdachte] heeft geuit.
Het relaas van [verbalisant 3] , voornoemd, als opgenomen in het door hem op 8 september 2016 op ambtsbelofte opgemaakt pv, dossierpagina 20, voor zover van belang inhoudende:
In het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] en [verbalisant 1] wordt gesproken over vrijdag 7 juli 2016 als datum van het incident, gepleegd tijdens de Velperdonderdagen. Deze datum is abusievelijk verkeerd genoemd. Uit het politiesysteem BVH blijkt dat het incident heeft plaatsgevonden op vrijdag 5 augustus 2016 omstreeks 00.53 uur, aansluitend op de Velperdonderdag van 4 augustus 2016. De datum van 7 juli is dus abusievelijk vermeld in het proces-verbaal. In het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] en [betrokkene 2] is deze datum ook abusievelijk vermeld. Beide verdachten is gevraagd wat er is gebeurd op donderdag 7 juli 2016. Beide verdachten konden zich de exacte datum niet herinneren maar wisten beiden dat het ging om een incident waarbij de politie een aanhouding had gedaan van een familielid en waar ze het niet meer eens waren.
De verklaring van verdachte van 7 september 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 2] , brigadier, en [verbalisant 3] , hoofdagent, op 7 september 2016 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, dossierpagina's 27 tot en met 33, voor zover van belang inhoudende:
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
O: Op donderdag 7 juli 2016 is er op de Hoofdstraat in Velp een incident geweest waarbij jij betrokken bent geweest. Het was op een Velperdonderdag.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Er is Velperdonderdag geweest. We krijgen in een keer een belletje van [naam 1] , een vriendin van [naam 2] , dat [betrokkene 1] is opgepakt. Toen wij aankwamen stond de politieauto voor de Gastronoom. Ik ben voor de politieauto blijven staan. We liepen naar de agent toe en vroegen: "Kan hij niet uit de auto gelaten worden?"
V: Je weet dat er in het verleden op de Velperdonderdagen al wat is gebeurd?
A: Ja, dat weet ik.”
5. Het bestreden arrest bevat de volgende overwegingen met betrekking tot het bewijs:
“Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Door de raadsvrouw is het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2005, ECLI:NL:HR2005:AT3659, NJ 2005/448 aangehaald, waarin is vervat dat, om sprake te laten zijn van een strafbare bedreiging, de uiting van zo’n aard moet zijn en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij betrokkene de redelijke vrees kan ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Hiervan is in dit geval volgens haar geen sprake. Volgens de raadsvrouw zijn de woorden te vaag om als bedreiging met de dood dan wel zware mishandeling te gelden.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat verdachte de woorden in de tenlastelegging heeft geuit. De vraag is of bij [verbalisant 4] de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel heeft kunnen oplopen. Hierover overweegt het hof het volgende.
Verdachte heeft zijn bedreiging geuit bij de aanhouding van een andere, jeugdige verdachte, laat op de avond tijdens het evenement Velperdonderdag, in aanwezigheid van diens boze familielid en onder een grote toeloop van bezoekers van het evenement, in de wetenschap van de eerdere incidenten, eveneens op Velperdonderdagen, waarbij de situatie door publieksrellen op voor de toen aanwezige agenten bedreigende wijze is geëscaleerd. Bij een van deze eerdere incidenten is aangever als politieman betrokken geweest. Gelet op deze context is het hof van mening dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Het hof neemt daarbij eveneens in aanmerking dat de bedreiging direct tegen [verbalisant 4] was gericht.”
Het middel
6. Het middel richt zich als gezegd tegen de bewezenverklaring en bevat de klacht dat uit de bewijsvoering niet is af te leiden dat de verdachte de politieagent [verbalisant 4] opzettelijk heeft bedreigd met zware mishandeling.
7. Gesteld wordt dat de motivering van het hof dat de verdachte opzettelijk de politieagent heeft bedreigd met zware mishandeling omdat hij wetenschap had ‘van de eerdere incidenten, eveneens op Velperdonderdagen, waarbij de situatie door publieksrellen op voor de toen aanwezige agenten bedreigende wijze is geëscaleerd’, waarbij het hof kennelijk doelt op de incidenten in de jaren 2012 (waarbij de politieagent zelf betrokken was) en 2013, onbegrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet méér is af te leiden dan dat de verdachte (op 7 september 2016) wist dat er in het verleden op de Velperdonderdagen ‘al wat is gebeurd’.
8. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling in de zin van art. 285 Sr is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar zou worden mishandeld. Een dergelijke bedreiging kan worden gedaan met gedragingen of bewoordingen, of een combinatie van beide, die zodanig zijn dat daardoor redelijkerwijs een dergelijke vrees kan ontstaan. Ook uit bewoordingen die niet op zich al een redelijke vrees voor zware mishandeling kunnen doen ontstaan, kunnen onder omstandigheden toch een strafbare bedreiging met zware mishandeling opleveren. De aanwezigheid van dergelijke omstandigheden moet dan wel uit de bewijsvoering blijken.1.In onderhavige zaak gaat het om een geval waarin de bewezenverklaarde uitlatingen van de verdachte niet op een concreet misdrijf duiden, zodat het bij de vraag of die uitlatingen toch als een bedreiging met zware mishandeling kunnen worden aangemerkt, aankomt op de omstandigheden waaronder deze uitlatingen zijn gedaan.
9. In zijn arrest van 20 februari 20182., achtte de Hoge Raad de woorden die een arrestant aan verbalisanten toevoegde: ‘ik ga jullie namen doorgeven aan de criminele onderwereld en dan zijn jullie niet meer veilig. Die komen jullie dan wel opzoeken’ onvoldoende voor de gevolgtrekking door het hof dat deze woorden onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid de vrees konden doen ontstaan dat de verbalisanten het leven zouden kunnen verliezen. Daarbij nam de Hoge Raad mede in aanmerking dat uit de geuite bewoordingen op zichzelf niet volgt dat de verbalisanten moesten vrezen voor een misdrijf gericht tegen hun leven en dat de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van zijn aanhouding boos en agressief was, die gevolgtrekking evenmin rechtvaardigde. In zijn aan dit arrest voorafgaande conclusie merkt AG Harteveld na een analyse van de uiterst casuïstische rechtspraak op dit punt op, dat de scheidslijn tussen uitingen en gedragingen die gelet op de context waarbinnen zij hebben plaatsgevonden voldoende zijn voor een bedreiging ex art. 285 Sr en uitingen en gedragingen die dat niet zijn, moeilijk te trekken is.3.Zo een twijfelgeval doet zich ook voor in onderhavige zaak.
10. In de toelichting op het middel wordt niet zozeer ingegaan op de vraag óf het hof de uitlating van de verdachte in de context van de eerdere incidenten met de politie op Velperdonderdagen kon aanmerken als een bedreiging met zware mishandeling. De steller van het middel concentreert zich voornamelijk op de vraag of het hof uit de bewijsmiddelen wel heeft kunnen afleiden dat de verdachte wetenschap had van de concrete gebeurtenissen die in het verleden op Velperdonderdagen hebben plaatsgevonden en daar bij het doen van zijn uitlatingen bovendien ook op doelde. Ik zal bij de bespreking van het middel ook de vraag betrekken of de door het hof in aanmerking genomen publieksrellen die op eerdere Velperdonderdagen hebben plaatsgevonden en waarbij voor de aanwezige politieagenten bedreigende omstandigheden zijn ontstaan, voldoende redengevende context waren om te kunnen aannemen dat de door de verdachte gedane uitlatingen een bedreiging met zware mishandeling opleveren.
11. De verdacht heeft naar een specifieke politieagent, aangever [verbalisant 4] , geschreeuwd: “ik weet wie je bent” en dat als hij [betrokkene 1] niet zouden laten gaan, hetzelfde kon gebeuren als “vorige keer bij de Velperdonderdag”. Deze bewoordingen zijn qua beoogde gevolgen niet bijzonder specifiek en houden strikt taalkundig geen bedreiging met zware mishandeling in. Dan komt het op de context aan. In dat verband wijst het hof erop dat de uitlating in aanwezigheid van een boos familielid van de aangehouden verdachte en onder een grote toeloop van bezoekers van het evenement is gedaan terwijl de verdachte wist van de eerdere incidenten die eveneens op Velperdonderdagen hadden plaatsgevonden en waarbij de situatie door publieksrellen voor de toen aanwezige agenten op bedreigende wijze is geëscaleerd. Tot slot wijst het hof erop dat bij een van deze eerdere incidenten de aangever als politieman betrokken is geweest en de uitlating van de verdachte ook specifiek tegen deze politieagent was gericht.
12. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt naar voren dat de aangever aanwezig is geweest bij rellen in 2012 waarbij hij zelf tot de politieagenten behoorde die door het publiek waren belaagd. Bij de incidenten die het jaar daarop hadden plaatsgevonden, en waar de aangever kennelijk zelf niet bij aanwezig is geweest, zijn politieagenten gewond geraakt waarbij één politieagent van achteren is aangevallen en naar de grond is geslagen. Ik vind het op zichzelf niet onbegrijpelijk dat het hof op grond van deze context, in samenhang met de andere omstandigheden waaronder de toeloop van het publiek, heeft aangenomen dat bij de aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
13. In deze zaak zit het probleem echter in een ander aspect, namelijk in de bewezenverklaarde opzet van de verdachte. Daar wordt in de toelichting van het middel ook op geduid.
Art. 285 Sr spreekt niet uitdrukkelijk van opzet. Die eis wordt geacht besloten te liggen in het woord bedreiging en dus op het vreeswekkende karakter van de uitlating.4.Machielse schrijft in dit verband dat de verdachte niet precies hoeft te beseffen onder welke delictsomschrijving het misdrijf waarmee hij dreigt valt, maar wel de aanmerkelijke kans op de koop toeneemt dat zijn uiting of uitlating op een ernstig strafbaar feit betrekking heeft.5.
14. In onderhavige zaak gaat het om de woorden dat als de verbalisanten [betrokkene 1] niet zouden laten gaan, “hetzelfde zou gebeuren als vorige keer bij Velperdonderdag”. Kon het hof op grond van de gebruikte bewijsmiddelen wel aannemen dat de verdachte bij het doen van zijn uitlating wetenschap had van wat er zich bij de incidenten in 2012 en 2013 op Velperdonderdag, ten opzichte van de toen aanwezige agenten heeft afgespeeld? Uit die wetenschap leidt het hof in zijn bewijsmotivering immers af dat de verdachte bij het doen van zijn uitlating het oog had op zware mishandeling. Of is de omstandigheid dat de verdachte kennelijk heeft geweten dat er zich bij eerdere Velperdonderdagen ongeregeldheden met de politie hebben voorgedaan, al genoeg voor de aanname dat de verdachte beoogde te dreigen met zware mishandeling? Ik ben geneigd om dit onvoldoende te achten, omdat niet iedere ongeregeldheid gericht hoeft te zijn op zware mishandeling van politieagenten.
15. Waar het om gaat is dat het hof bij zijn oordeel naar mijn idee nader had moeten substantiëren dat de verdachte niet alleen (algemene) wetenschap had van ongeregeldheden die zich hadden voorgedaan gedurende Velperdonderdagen, maar ook dat de verdachte wist dat bij een van die gelegenheden politieagenten door het publiek waren aangevallen en verwond. Dat heeft het hof naar mijn mening onvoldoende gedaan. Daarom wordt er terecht over geklaagd dat het hof uit de verklaring van de verdachte, dat hij weet dat er in het verleden al iets is gebeurd op de Velperdonderdagen, niet heeft kunnen afleiden dat hij wetenschap had van de eerdere incidenten waar door het hof op gedoeld wordt. Maar ik geef toe dat ik het een grensgeval blijf vinden.
16. Het middel slaagt.
17. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑06‑2019
HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245, NJ 2018/118.
Zie het overzicht van de jurisprudentie in de conclusie van AG Harteveld, ECLI:NL:PHR:2018:26, onder 3.7. Zie ook HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:909.
Vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479 en herhaald in o.m. HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1106, NJ 2014/15, HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3630 en HR 9 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1892.
A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink, Strafrecht, commentaar op artikel 285 Sr, aantekening 5 Opzet (actueel t/m 1 oktober 2012). Vgl. ook Van der Meij in T&C Strafrecht bij art. 285 Sr, aant. 7.