Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p 6-7. Zie ook HR 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1680 en HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, NJ 2015/432.
HR, 21-06-2022, nr. 21/01480
ECLI:NL:HR:2022:928
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2022
- Zaaknummer
21/01480
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:928, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:416
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:2656, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2022:416, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 10‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:928
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke vrijheidsberoving (art. 282.1 Sr), medeplegen (poging tot) afpersing, meermalen gepleegd (art. 317.3 jo. 312.2.2 Sr) en medeplegen diefstal d.m.v. valse sleutels, meermalen gepleegd (art. 311.1 Sr). Motivering vrijheidsbeperkende maatregel (contact- en locatieverboden), art. 38v Sr. 1. Heeft hof deze vrijheidsbenemende maatregel ten onrechte opgelegd? 2. Heeft hof de oplegging van deze maatregel toereikend gemotiveerd? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01480
Datum 21 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2021, nummer 21-004253-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Broere, advocaat te Roosendaal, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2022.
Conclusie 10‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van art. 38v Sr. Hof heeft voldoende tot uitdrukking gebracht dat maatregel wordt opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten en ernstig rekening gehouden moet worden dat verdachte zich belastend naar aangever zal gedragen. AG adviseert de HR het cassatieberoep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01480
Zitting 10 mei 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft op 22 maart 2021 het ten laste van de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straf en de beoordeling van de door de benadeelde partij [benadeelde] ingediende vordering tot schadevergoeding. Aldus is de verdachte ter zake van 1. “medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”, 2. “afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd”, 3. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd” en 4. “poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van art. 38v Sr heeft opgelegd en/of heeft verzuimd de oplegging van deze maatregel genoegzaam te motiveren.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“1. In de periode van 28 november 2018 tot en met 29 november 2018 te [plaats] en elders in Nederland en België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [benadeelde] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- zich naar het bedrijf van voornoemde [benadeelde] (gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] ), waar die [benadeelde] zich op dat moment bevond, begeven en
- vervolgens die [benadeelde] , onder bedreiging van een pistool, gedwongen met hen, verdachte en/of zijn mededader(s), mee te gaan in de auto van die [benadeelde] en daarbij tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat hij, [benadeelde] , mee moet werken anders zou(den) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) schieten, en
- vervolgens in die auto die [benadeelde] naar een woning in [plaats] gebracht en daarbij tegen die [benadeelde] gezegd dat hij, [benadeelde] , mee moest werken, en
- vervolgens in die woning tegen die [benadeelde] gezegd dat hij, [benadeelde] , op bed moest gaan liggen en vervolgens de handen en voeten van die [benadeelde] vastgebonden met een (TV-)kabel en riem, en
- vervolgens wederom die [benadeelde] gedwongen met hem, verdachte en zijn mededaders, mee te gaan in de auto van die [benadeelde] en
- vervolgens tegen die [benadeelde] gezegd dat hij, [benadeelde] , zijn pincodes moest geven en vervolgens met die pinpassen van die [benadeelde] een geldbedrag gepind en
- vervolgens met de auto van die [benadeelde] in de richting van België gereden en in die auto tegen die [benadeelde] heeft gezegd dat [betrokkene 1] een drugsschuld heeft en dat hij, [benadeelde] , deze schuld van 20.000 euro moest betalen, en
- vervolgens met die pinpassen van die [benadeelde] een geldbedrag gepind en gepoogd te pinnen en
- vervolgens op de terugweg die [benadeelde] gedwongen om zijn, [benadeelde] , daglimiet van zijn pinpassen te verhogen en een geldbedrag (te weten 5000 euro) over te maken naar een voor die [benadeelde] onbekend rekeningnummer en
- vervolgens met die [benadeelde] afgesproken dat hij, [benadeelde] , het resterende bedrag (van die 20.000 euro) op een later moment moet betalen en
- vervolgens tegen die [benadeelde] gezegd dat zij wel 20 vriendjes hebben die bij hem, [benadeelde] , langs zouden kunnen komen en tegen die [benadeelde] gezegd dat als hij, [benadeelde] , niet betaalt of de politie informeert zij de auto en/of het bedrijf van die [benadeelde] in brand zullen steken;
2. In de periode van 28 november 2018 tot en met 13 december 2018 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, telkens [benadeelde] met bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van (respectievelijk) meerdere telefoons en meerdere pinpassen en meerdere pincodes en een (groot) geldbedrag (te weten van in totaal 18.500 euro), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- zich naar het bedrijf van voornoemde [benadeelde] (gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] ), waar die [benadeelde] zich op dat moment bevond, begeven en
- vervolgens die [benadeelde] , onder bedreiging van een pistool, gedwongen met hen, verdachte en/of zijn mededader(s), mee te gaan in de auto van die [benadeelde] en daarbij tegen die [benadeelde] gezegd dat hij, [benadeelde] , mee moet werken anders zou(den) hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) schieten, en
- vervolgens in die auto die [benadeelde] gedwongen zijn, [benadeelde] , telefoons af te geven en daarbij de kogels van voornoemd wapen aan die [benadeelde] getoond en
- vervolgens onder bedreiging van een pistool, die [benadeelde] gedirigeerd in de richting van [plaats] te rijden en
- vervolgens die [benadeelde] naar een woning in [plaats] gebracht en daarbij tegen die [benadeelde] gezegd dat hij, [benadeelde] , moest meewerken, en
- vervolgens in die woning tegen die [benadeelde] gezegd dat hij, [benadeelde] , zijn pincodes moest geven en vervolgens met die pinpassen van die [benadeelde] een geldbedrag gepind en
- vervolgens met de auto van die [benadeelde] in richting van België gereden en in die auto tegen die [benadeelde] gezegd dat [betrokkene 1] een drugsschuld heeft en dat hij, [benadeelde] , deze schuld van 20.000 euro moet betalen, en
- vervolgens met die [benadeelde] afgesproken dat hij, [benadeelde] , het resterende bedrag (van die 20.000 euro) op een later moment moet betalen en
- vervolgens tegen die [benadeelde] gezegd dat zij wel 20 vriendjes hebben die bij hem, [benadeelde] , langs zouden kunnen komen en tegen die [benadeelde] gezegd dat als hij, [benadeelde] , niet betaalt of de politie informeert zij de auto en/of het bedrijf van die [benadeelde] in brand zullen steken
- vervolgens met die [benadeelde] later een afspraak hebben gemaakt om de eerder weggenomen spullen van die [benadeelde] te overhandigen en
- die dag tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat hij, [benadeelde] , 1000 euro moet betalen om zijn weggenomen spullen terug te krijgen, en
- vervolgens tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat hij, [benadeelde] , ook 500 euro kon betalen en dat hij, [benadeelde] , die 500 euro op een door verdachte en/of zijn mededader(s) bepaalde plaats heeft moeten neerleggen en
- telefonisch tegen die [benadeelde] hebben gezegd dat hij, [benadeelde] , het resterende bedrag (van die 20.000 euro), te weten ongeveer 13.000 euro contant moest betalen;
3. In de periode van 28 november 2018 tot en met 29 november 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen, telkens een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 1500 euro), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) telkens het weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door middel van het gebruik van meerdere pinpassen en bijbehorende pincodes tot welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd waren;
4. In de periode van 15 december 2018 tot en met 12 februari 2019 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld telkens [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten ongeveer 8.000 euro), dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde, doordat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde] een appje hebben gestuurd met de mededeling dat hij, [benadeelde] , 8.000 euro moest betalen en
- vervolgens die [benadeelde] foto’s van zijn, [benadeelde] , familie hebben gestuurd en daarbij dreigend de woorden hebben toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat verdachte en/of mededader(s) wel even langs zouden komen als hij, [benadeelde] , niet zou betalen, en
- vervolgens die [benadeelde] een foto van één van de ontvoerders hebben gestuurd met de mededeling “die donker jonge die je als een grap zie a ik zie je binnekort kom ik langs of we kunnen ergens afspreken waar jij je veilig wat hebben afgesproken gaat sowieso door geloof me”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
3.3.
Ten aanzien van de op te leggen sanctie heeft het hof het volgende overwogen:
“Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder, deels conform de rechtbank, het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een ontvoering, waarbij gebruik is gemaakt van een vuurwapen. Aangever is door verdachte onder dreiging van dat vuurwapen gedwongen in een auto te stappen en is gedurende een aantal uren onvrijwillig in de macht van de verdachte en zijn medeverdachten geweest. Aangever wist gedurende die uren niet wat er met hem zou gebeuren, hetgeen zeer angstaanjagend geweest moet zijn, zeker gelet op de geuite bedreigingen en de aanwezigheid van het vuurwapen. Aangever is die nacht niet alleen in zijn vrijheid beperkt geweest, maar is tevens gedwongen om onder meer zijn pinpasjes af te geven met de daarbij behorende pincodes. Verdachte en zijn medeverdachten hebben hiermee € 1.500,- gepind. Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachten aangever voor een bedrag van € 18.500,- afgeperst en daarna nog geprobeerd aangever af te persen voor een bedrag van € 8.000,-. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan vrijheidsberoving, afpersing, diefstal door middel van valse sleutels en een poging tot afpersing. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten een langdurige en ernstige psychische nasleep kunnen ondervinden. Dit blijkt ook uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door het slachtoffer ingebrachte schriftelijke slachtofferverklaring.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit zeer laffe, ontwrichtende en ernstige feiten zijn, die niet alleen voor de slachtoffers daarvan traumatisch zijn, maar ook gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij veroorzaken. Verdachte heeft een grote rol gespeeld in het geheel. Al vanaf ten minste april 2018 kan verdachte in verband worden gebracht met het slachtoffer. Daarnaast is het verdachte geweest die met een vuurwapen naar het bedrijf van het slachtoffer is gegaan en het slachtoffer, onder dreiging van dit vuurwapen, heeft gedwongen naar [plaats] te rijden. Gedurende de lange bewezen verklaarde periode kan worden gesproken van een voortdurend delict: nadat verdachte de eerste betalingen had ontvangen bleef hij het slachtoffer manipuleren. Ook heeft verdachte de familie van het slachtoffer erbij betrokken om te proberen verdachte nog meer geld afhandig te maken en heeft hij ervoor gezorgd dat andere personen hun bankrekeningen beschikbaar stelden waarnaar het slachtoffer zijn geld moest overmaken.
Het hof houdt bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening met de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie van 1 februari 2021, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andere ernstige feiten, waarbij aan hem (on)voorwaardelijke gevangenisstraffen zijn opgelegd. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof voorts acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Uit de wettelijke bepaling voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, artikel 282, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, volgt een maximumstraf van acht jaren gevangenisstraf. Voor de onderhavige feiten bestaan geen landelijke oriëntatiepunten inzake straftoemeting.
Tot slot merkt het hof op dat van de straf voldoende afschrikking uit moet gaan om verdachte(n) en anderen ervan te weerhouden dergelijke feiten te plegen.
Het voorgaande in acht nemend, en in het bijzonder gelet op het aandeel van verdachte in en de lange duur van de bewezen verklaarde feiten, is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf te laag en niet passend is. Ook de door de advocaat-generaal gevorderde straf doet, naar het oordeel van het hof, onvoldoende recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Het hof komt daarom tot een hogere strafoplegging dan is opgelegd en in hoger beroep is gevorderd.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is.
Het hof acht het daarnaast, evenals de rechtbank, passend en geboden aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Het hof neemt daarbij de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten in acht. Het hof zal aan verdachte opleggen een contactverbod met:
- [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] en
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats]
en een locatieverbod voor:
- de wijk [b-straat] te [plaats] , omdat in deze wijk de woning van aangever en zijn ouders is gelegen
- de wijk [c-straat] te [plaats] , omdat in deze wijk de woning van de broer van aangever is gelegen en
- het industrieterrein de [d-straat] te [plaats] , omdat daar het bedrijf van aangever is gelegen.
Met dit contact- en locatieverbod beoogt het hof dat aangever rust in zijn leven krijgt. Het verbod geldt voor de duur van vijf jaren. Voor iedere keer dat verdachte het verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van de hierna aan te geven duur worden opgelegd.
Anders dan de rechtbank en door de advocaat-generaal is gevorderd, zal het hof - in verband met de lange duur van de op te leggen gevangenisstraf - niet bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.”
3.4.
De steller van het middel klaagt dat het hof ter motivering van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel overweegt “dat aangever rust in zijn leven krijgt”, maar tegelijkertijd vanwege de lange duur van de op te leggen gevangenisstraf de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel niet beveelt. Hiermee zou het hof impliceren dat het niet mogelijk is voor de verdachte om contact op te nemen of het gebiedsverbod te overtreden, althans de rust in het leven van aangever te verstoren. Zonder nadere motivering zou niet zijn in te zien waarom het opleggen van de maatregel wel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Er is immers geen enkele indicatie gegeven waaruit zou blijken dat de verdachte nog zorgt voor overlast in het leven van de aangever of anderszins strafbare feiten tegen hem worden gepleegd door de verdachte zodra hij wordt vrijgelaten, zodat de motivering van het hof volgens de steller van het middel onbegrijpelijk zou zijn.
3.5.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. De rechter kan een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van art. 38v Sr onder meer opleggen wanneer iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. Daarbij geldt wel de in het eerste lid van dit artikel genoemde beperking dat de maatregel dient “ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten”. Volgens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, brengt deze beperking mee “dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen”.1.
3.6.
Het hof heeft aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd en daartoe overwogen dat het deze maatregel oplegt “ter voorkoming van strafbare feiten” en dat het hof met het opleggen van een contact- en locatieverbod beoogt “dat aangever rust in zijn leven krijgt”. Anders dan door de steller van het middel is aangevoerd, heeft het hof aldus niet enkel geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel beoogt de aangever rust in zijn leven te doen krijgen.
3.7.
Het hof brengt in mijn ogen met dit oordeel voldoende tot uitdrukking dat de maatregel wordt opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten en er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend naar de aangever toe zal gedragen. Dat oordeel acht ik, mede gelet op ’s hofs overweging dat de verdachte in het verleden meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andere ernstige feiten, niet onbegrijpelijk. Overigens merk ik nog op dat door de verdediging geen enkel verweer is gevoerd tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, die reeds door de rechtbank in eerste aanleg was opgelegd en ook door de advocaat-generaal bij het hof is gevorderd.
3.8.
Voorts klaagt de steller van het middel dat het hof op geen enkele manier heeft onderbouwd in hoeverre het contact- en locatieverbod die zien op de broer van de aangever bijdragen aan de bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten.
3.9.
Ook deze klacht kan niet slagen. Het hof heeft blijkens de strafmotivering immers overwogen dat de verdachte de familie van het slachtoffer erbij betrokken heeft om te proberen de verdachte nog meer geld afhandig te maken en de verdachte ervoor heeft gezorgd dat andere personen hun bankrekeningen beschikbaar stelden waarnaar het slachtoffer zijn geld moest overmaken. Zo blijkt uit de door het hof als bewijsmiddel gebezigde verklaring van de aangever onder meer het volgende:
“Man 1 zou mij in de avond nog sms’en zei hij tegen mij voordat ik vrij gelaten werd. Dat heeft hij vervolgens ook gedaan. We hebben vervolgens een afspraak gemaakt dat ik zondag de spullen op kon halen in [plaats] . Ik ben daar samen met mijn broer [betrokkene 2] in mijn auto naartoe gegaan. Ik werd gebeld door man 1, want ik herkende zijn stem. Ik moest nu ineens 1000 euro voor mijn spullen betalen. Maar ik had mijn passen niet meegenomen voor de zekerheid. Mijn broer had een ABN pasje bij zich dus die kon 500 euro pinnen, dus ik heb hem gebeld en gezegd dat ik niet meer dan 500 euro uit de muur kon krijgen. Toen werd ik weer gebeld door man 1. Hij zei dat ik niet alleen was en dat ik nu niks kreeg. Hij had gezegd dat 'die zwarte' dat had gezien. Toen zei hij dat het een andere plaats werd, de plek waar ik was uitgestapt, op de [e-straat] in [plaats] . Hij zei dat daar een grijze Vito bus stond waaronder een plastic tas met mijn spullen lag. Ik moest mijn spullen eruit halen, de 500 euro in de tas doen en de tas achter het voorwiel leggen.”
3.10.
Dit brengt mijns inziens mee dat het hof ook ten aanzien van de broer van de aangever – mede gelet op het ontbreken van enig verweer door de verdediging in hoger beroep – niet onbegrijpelijk heeft gemotiveerd waarom het eveneens een contact- en locatieverbod oplegt.
3.11.
Voor zover de steller van het middel nog klaagt over het oordeel van het hof omtrent de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft nog het volgende te gelden.
3.12.
Op grond van art. 38v lid 4 Sr kan de rechter bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen. Bij de keuze om de maatregel al dan niet onmiddellijk uitvoerbaar te verklaren, zal de rechter het belang van de onmiddellijke bescherming van de omgeving of het slachtoffer en de ernst van het strafbare feit dat de verdachte zou kunnen begaan, dan wel het belastende gedrag dat hij jegens personen zou kunnen laten zien, afwegen tegen het belang van de veroordeelde om zich in de periode tot aan de onherroepelijkheid van het vonnis vrijelijk in een bepaalde straat of wijk te begeven of contact te hebben met bepaalde personen.2.
3.13.
In de onderhavige zaak heeft het hof - anders dan de rechtbank - niet bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is “in verband met de lange duur van de op te leggen gevangenisstraf”. Het hof heeft aan de - preventief gedetineerde - verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar opgelegd, zodat dit oordeel ook in zoverre niet onbegrijpelijk is.
3.14.
Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑05‑2022
Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 11-13 en 23-24.