De artikelen 38v-38ij Sr zijn ingevoegd bij de wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 546 (i.w.tr. 1 april 2012).
HR, 27-10-2020, nr. 19/03137
ECLI:NL:HR:2020:1680
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2020
- Zaaknummer
19/03137
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1680, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑10‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:751
ECLI:NL:PHR:2020:751, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1680
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑03‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0343
Uitspraak 27‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Verkrachting, art. 242 Sr. Motivering vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod met slachtoffer),. art. 38v Sr. Vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v.1 Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van maatschappij of ter voorkoming van –(opnieuw) begaan van strafbare feiten. ’s Hofs oordeel dat deze vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende contactverbod met slachtoffer moet worden opgelegd, is niet z.m. begrijpelijk. Uit ‘s hofs overweging blijkt immers dat hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat verdachte na datum waarop bewezenverklaarde feit is gepleegd nog contact heeft gehad met slachtoffer en dat hof maatregel heeft opgelegd omdat het dit wenselijk acht voor gevoel van veiligheid van slachtoffer. Volgt (partiële) vernietiging t.a.v. strafoplegging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03137
Datum 27 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 juni 2019, nummer 20/003577-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ] 1972,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de beslissing van het hof tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ontoereikend is gemotiveerd en/of onbegrijpelijk is.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 31 januari 2016 te [plaats] door geweld en/of andere feitelijkheden, te weten door
- het opzij schuiven van de bovenkleding en de bh van de hierna te noemen [slachtoffer] en
- het (meermalen) (onverhoeds) met zijn, verdachtes, handen voelen aan de borsten van die [slachtoffer] en
- het (meermalen) (onverhoeds) zoenen van en likken aan de tepels van die [slachtoffer] en
- het op gebiedende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] : "Pak mijn piemel vast" en "Doe mee, hij is stijf' en het vastpakken van de arm van die [slachtoffer] en het vervolgens bewegen van haar arm/hand in de richting van zijn, verdachtes, penis en
- het achterover duwen op een bank van die [slachtoffer] en
- het uittrekken en/of naar beneden trekken van een schoen en een broek en een onderbroek van die [slachtoffer] en
- het op gebiedende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] : "Doe je benen open" en het vastpakken van en trekken aan een been van die [slachtoffer] en
- het al dan niet met een scherp en/of puntig voorwerp krassen in het gezicht van die [slachtoffer] en
- het slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- het duwen en/of brengen en houden en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het daarbij misbruik/gebruik maken van fysiek en/of psychisch overwicht dat hij, verdachte, over die [slachtoffer] had en
- het aldus doen ontstaan van een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en het zoenen van en likken aan de tepels van die [slachtoffer] en het bewegen van de hand/arm van die [slachtoffer] in de richting van zijn, verdachtes, penis en het duwen en/of brengen en houden en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en het ejaculeren in de vagina van die [slachtoffer] .”
2.2.2
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissing:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum ] 1986, wonende te [postcode] [plaats] , [a-straat 1] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met:
- de omstandigheid dat de verdachte door middel van het bewezenverklaarde feit de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden;
- het gegeven dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
(...)
Het hof zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Hetgeen overigens door en namens de verdachte omtrent diens persoon en persoonlijke omstandigheden is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. In een straf zoals voorgesteld door de verdediging wordt de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking gebracht.
Voorts zal het hof overgaan tot oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van twee jaren. Het hof heeft hierbij overwogen dat weliswaar niet is gebleken dat verdachte na 31 januari 2016 nog contact heeft gehad met het slachtoffer, maar dat het voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer toch wenselijk is een dergelijk verbod op te leggen. Het hof zal daarbij bepalen dat indien dit verbod wordt overtreden, per overtreding 1 week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.”
2.3.1
Artikel 38v Sr luidt:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
(...)
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
(...).
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
(...)”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer het volgende in:
“4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
4.1
Algemene toepasbaarheid maatregel
In de praktijk doen zich strafbare feiten voor waarbij niet kan worden volstaan met geldboetes, taakstraffen of (lichte) vrijheidsstraffen, maar waar gerichte maatregelen nodig zijn om de omgeving te beschermen. Het kan hier gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aantast of om verdachten die – bijvoorbeeld bij bepaalde voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan – bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen. Tevens kan het gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. In dergelijke situaties moet voorkomen worden dat de getuige of het slachtoffer ongevraagd op hinderlijke wijze met de verdachte dreigt geconfronteerd te worden. Zoals aan de orde is gesteld in het spoeddebat over het bericht dat Eindhoven een pedoseksueel niet mag weren (Handelingen II 2009/10, blz. 3665–3674), zijn ook buiten deze gevallen situaties denkbaar waarin de rechtsorde door het gedrag van verdachte dusdanig geschokt is dat het gewenst is dat de rechter een gerichte vrijheidsbeperkende maatregel kan opleggen. Om die reden wordt – mede op grond van het advies van het openbaar ministerie – voorgesteld de sanctie niet te beperken tot bepaalde in de wet omschreven gevallen maar deze algemeen toepasbaar te maken. Het wordt aan het oordeel van de strafrechter overgelaten in welke concrete gevallen een wijkverbod, contactverbod of meldplicht een passende sanctie is. De toepassing van de maatregel wordt wel beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen.” (Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 6 en 7.)
2.4
De vrijheidsbeperkende maatregel ingevolge artikel 38v lid 1 Sr kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van het - opnieuw - begaan van strafbare feiten. Het oordeel van het hof dat deze vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met het slachtoffer moet worden opgelegd, is niet zonder meer begrijpelijk. Uit zijn hiervoor onder 2.2.3 weergegeven overweging blijkt immers dat het hof heeft vastgesteld dat niet is gebleken dat de verdachte na 31 januari 2016 – de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd - nog contact heeft gehad met het slachtoffer en dat het hof de maatregel heeft opgelegd omdat het dit wenselijk acht voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2020.
Conclusie 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over de eisen gesteld aan de motivering van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38v Sr. De AG adviseert het beroep te verwerpen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03137
Zitting 8 september 2020
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 25 juni 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “verkrachting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende dat de verdachte voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de aangeefster. Ook heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de aangeefster (in haar hoedanigheid van benadeelde partij) toegewezen en aan de verdachte voor de toegewezen vordering een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest is bepaald.
Namens de verdachte heeft mr. C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt dat het hof niet of ontoereikend, althans onbegrijpelijk, gemotiveerd heeft beslist tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38v Sr.
Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 31 januari 2016 te Helmond door geweld en/of andere feitelijkheden, te weten door
- het opzij schuiven van de bovenkleding en de bh van de hierna te noemen [slachtoffer] en
- het (meermalen) (onverhoeds) met zijn, verdachtes, handen voelen aan de borsten van die [slachtoffer] en
- het (meermalen) (onverhoeds) zoenen van en likken aan de tepels van die [slachtoffer] en
- het op gebiedende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] : “Pak mijn piemel vast” en “Doe mee, hij is stijf” en het vastpakken van de arm van die [slachtoffer] en het vervolgens bewegen van haar arm/hand in de richting van zijn, verdachtes, penis en
- het achterover duwen op een bank van die [slachtoffer] en
- het uittrekken en/of naar beneden trekken van een schoen en een broek en een onderbroek van die [slachtoffer] en
- het op gebiedende wijze zeggen tegen die [slachtoffer] : “Doe je benen open” en het vastpakken van en trekken aan een been van die [slachtoffer] en
- het al dan niet met een scherp en/of puntig voorwerp krassen in het gezicht van die [slachtoffer] en
- het slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] en
- het duwen en/of brengen en houden en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en
- het daarbij misbruik/gebruik maken van fysiek en/of psychisch overwicht dat hij, verdachte, over die [slachtoffer] had en
- het aldus doen ontstaan van een bedreigende situatie voor die [slachtoffer] ,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en het zoenen van en likken aan de tepels van die [slachtoffer] en het bewegen van de hand/arm van die [slachtoffer] in de richting van zijn, verdachtes, penis en het duwen en/of brengen en houden en op en neer bewegen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] en het ejaculeren in de vagina van die [slachtoffer] .”
5. Ten aanzien van de op te leggen sanctie heeft het hof als volgt overwogen:
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met:- de omstandigheid dat de verdachte door middel van het bewezenverklaarde feit de lichamelijk en geestelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden;- het gegeven dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Het hof sluit voor de bepaling van de straf aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor verkrachting is het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het hof stelt vast dat de nodige tijd is verlopen sedert het bewezen verklaarde, maar merkt daarbij tegelijkertijd op dat de onderhavige zaak wel met voldoende voortvarendheid is behandeld, zodat dit niet in strafmatigende zin doorwerkt.
Concluderend komt het hof tot een andere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd dan wel door de verdediging is bepleit. Het hof zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Hetgeen overigens door en namens de verdachte omtrent diens persoon en persoonlijke omstandigheden is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. In een straf zoals voorgesteld door de verdediging wordt de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking gebracht.
Voorts zal het hof overgaan tot oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van twee jaren. Het hof heeft hierbij overwogen dat weliswaar niet is gebleken dat verdachte na 31 januari 2016 nog contact heeft gehad met het slachtoffer, maar dat het voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer toch wenselijk is een dergelijk verbod op te leggen. Het hof zal daarbij bepalen dat indien dit verbod wordt overtreden, per overtreding 1 week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.”
6. De vrijheidsbeperkende maatregel is onder meer geregeld in art. 38v Sr.1.Van belang zijn hier de eerste drie leden van dit artikel. Deze leden luidden ten tijde van het bewezenverklaarde feit, en luiden nog steeds,2.als volgt:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,d. zich op bepaalde tijdstoppen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
3. De maatregel kan voor ene periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
[…].”
7. De rechter kan dus een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen (onder meer) wanneer iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. Daarbij geldt echter wel de in het eerste lid genoemde beperking in het toepassingsbereik, die is gelegen in het doel waarmee deze maatregel wordt opgelegd, namelijk “ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten”. Volgens de memorie van toelichting bij de in voetnoot 1 aangehaalde wet van 17 november 2011 betekent zulks dat de rechter een vrijheidsbeperkende maatregel “alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen”.3.Ook als “gegronde vrees” bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens het slachtoffer of als het slachtoffer dergelijk gedrag “redelijkerwijs kan vrezen”, is er ruimte voor het opleggen van deze maatregel.4.Wat haar grondslag betreft, is het strafbare feit de aanleiding om de onderhavige maatregel op te leggen en wordt de noodzaak, inhoud en duur bepaald door het maatschappelijke belang om de geschonden rechtsorde te herstellen.5.De memorie van toelichting benadrukt in dit verband nog maar eens dat de rechter kan oordelen dat – het gaat hier om een voorbeeld van de minister – het recht van de verdachte om zich vrij te bewegen minder zwaar weegt dan het belang van bewoners om gevrijwaard te zijn van nieuwe strafbare feiten of de angst daarvoor.6.
8. De wet stelt geen bijzondere eisen aan de motivering van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en laat het aan de strafrechter om te oordelen in welke concrete gevallen deze maatregel passend wordt geacht. Ook uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat deze motivering niet uitgebreid hoeft te zijn. Zo oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2916, NJ 2015/432 waarin het hof de vrijheidsbeperkende maatregel had opgelegd ter voorkoming van strafbare feiten en daarbij acht had geslagen “op een eerdere veroordeling van de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging”, dat de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel door het hof toereikend was gemotiveerd. Uiteraard mag het ook weer niet zo zijn dat elke motivering ontbreekt.7.
9. De steller van het middel is van mening dat de motivering van het hof tekortschiet, omdat (i) “op geen enkele wijze [blijkt] dat sprake zou zijn van een gegronde vrees aan de zijde van aangeefster”, (ii) uit de motivering van het hof wel blijkt dat juist niet wordt voldaan aan het “recidivegevaar”, aangezien het hof inzichtelijk zou hebben gemaakt dat de verdachte sinds het plegen van het bewezenverklaarde delict niet in contact is geweest met de aangeefster en (iii) de verdachte “klaarblijkelijk een blanco justitiële voorgeschiedenis” heeft.
10. Ten aanzien van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel heeft het hof overwogen dat weliswaar niet is gebleken dat de verdachte na 31 januari 2016 – de datum waarop het bewezenverklaarde feit is gepleegd – nog contact heeft gehad met het slachtoffer, maar dat het voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer toch wenselijk is een dergelijk verbod op te leggen. Deze overweging moet mijns inziens worden begrepen in het licht van de daaraan voorafgaande overweging van het hof dat de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze heeft geschonden en dat het een gegeven is dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Dat het hof tot deze laatste overweging is gekomen in het verband van de strafoplegging, doet niet af aan de betekenis ervan ook voor de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Het hof heeft dus expliciet gewezen op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde. In die context is de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd ter beveiliging van het slachtoffer en in het maatschappelijk belang om de rechtsorde te herstellen. In dit een en ander ligt tevens als het oordeel van het hof besloten dat het belang van het slachtoffer om te worden beschermd tegen de verdachte zwaarder weegt dan het recht van de verdachte om zich zonder dit contactverbod vrij te bewegen. Het hof heeft niet expliciet overwogen dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. Dit brengt, mede gelet op de overwegingen van het hof over de aard van het delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan, naar het mij voorkomt evenwel niet mee dat het oordeel van het hof ontoereikend is gemotiveerd. Het staat eenieder natuurlijk vrij om zich af te vragen of het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in het onderhavige geval wel noodzakelijk is nu naar het oordeel van het hof niet is gebleken dat de verdachte sinds het plegen van het bewezenverklaarde feit geen contact heeft gehad met het slachtoffer. Maar mede gelet op hetgeen zojuist ten aanzien van de overwegingen van het hof is opgemerkt, maakt dit de motivering van het hof niet onbegrijpelijk.
11. Het middel faalt derhalve.
12. Ambtshalve wijs ik op het volgende. De op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017/82) heeft onder meer tot gevolg dat met ingang van die datum de rechter niet langer de mogelijkheid heeft om vervangende hechtenis te verbinden aan de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, voor het geval geen volledige betaling of volledig verhaal volgt. In plaats daarvan kan de rechter het dwangmiddel van de gijzeling opleggen, die net als de vervangende hechtenis ten hoogste één jaar kan duren.
13. In HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat daarmee sprake is van een verandering in de regels van sanctierecht die ten gunste van de verdachte werkt en die met onmiddellijke ingang moet worden toegepast. Gelet hierop zal de Hoge Raad in zaken waarin de cassatieschriftuur is binnengekomen voor of op 26 juni 2020 de uitspraak van het hof waarbij aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is verbonden in zoverre ambtshalve vernietigen. In de onderhavige zaak doet zich dit voor.
14. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2020
Op 1 januari 2020 is bij inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB, Stb. 2017, 82) het vijfde lid komen te vervallen en is het zesde lid (oud) vernummerd tot het huidige vijfde lid. Deze wijziging is voor de bespreking van het middel niet van belang.
Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 7.
Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 7. Weliswaar staat de desbetreffende passage onder het hoofd “4.2. Aantasting leefomgeving” en is zij daar opgenomen in relatie tot relatief lichte feiten die herhaaldelijk of in groepsverband worden gepleegd. Maar opgemerkt zij dat het daarbij een voorbeeld betreft: “Te denken is aan”, “Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk (ook, AG) voor relatief lichte feiten […] een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen”, etc. Nergens blijkt uit dat de bedoelde vrees niet tevens van betekenis zou kunnen zijn in geval van een ernstig delict als verkrachting. Een andersluidende uitleg zou ook niet in de geest van het wetsvoorstel zijn.
Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 9, 10 en 19. Het gaat bij deze maatregel dus niet om (blijvende) gedragsbeïnvloeding.
Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 8.
HR 3 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:4, NJ 2017/143, m.nt. Vellinga-Schootstra (met vernietiging van de uitspraak en terugwijzing van de zaak).
Beroepschrift 19‑03‑2020
Hoge Raad der Nederlanden
Cassatieschriftuur
in de strafzaak tegen
[requirant]
raadsman: mr. C.W.J. Faber
Hoogedelachtbaar college,
Namens de heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], ([geboorteland]), wonende te([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], in het vervolg: requirant in cassatie of requirant, wordt door mr. C.W.J. Faber, advocaat te Eindhoven, die door requirant bepaaldelijk is gevolmachtigd om dit cassatieschriftuur op te stellen, te ondertekenen en in te dienen, het navolgende middel van cassatie voorgedragen.
Dit cassatieschriftuur is gericht tegen een eindarrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch de dato 25 juni 2019 in de strafzaak met ressortsparketnummer 20/003577-17.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid medebrengt. In het bijzonder zijn geschonden de artikelen 415 en 359 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht doordat het gerechtshof niet of ontoereikend gemotiveerd — althans onbegrijpelijk — heeft beslist tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Toelichting
1.
Uit inmiddels bestendige jurisprudentie van uw Raad ter zake de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, blijkt dat de feitenrechter deugdelijk moet motiveren dat en waarom het opleggen van deze maatregel noodzakelijk en proportioneel is. Wanneer iedere motivering ontbreekt, dan kan de uitspraak niet in stand blijven. Een sprekend voorbeeld daarvan betreft ECLI:NL:HR:2017:4.
2.
Uit uw ter zake relevante jurisprudentie volgt dat uit een gegeven motivering moet blijken dat ernstig rekening moet worden gehouden met het opnieuw plegen van strafbare feiten danwel met ernstig belastend gedrag. Daarbij kan of mag de feitenrechter acht slaan op (een) eerdere veroordeling(en) van de betreffende verdachte. Zie onder meer ECLI:NL:HR:2019:1806 en ECLI:NL:HR:2015:2916.
3.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de invoering van een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (rechterlijk gebieds- of contactverbod), Stb. 2011, 546, in werking getreden op 1 april 2012, houdt onder meer in (vanaf pagina 6):
4. Gevallen waarin de maatregel kan worden toegepast
4.1. Algemene toepasbaarheid van de maatregel
In de praktijk doen zich strafbare feiten voor waarbij niet kan worden volstaan met geldboetes, taakstraffen of (lichte) vrijheidsstraffen, maar waar gerichte maatregelen nodig zijn om de omgeving te beschermen. Het kan hier gaan om situaties van aanhoudende overlast doordat personen strafbare feiten plegen die de leefbaarheid in bepaalde wijken aan tast of om verdachten die — bijvoorbeeld bij bepaalde voetbalwedstrijden of tijdens het uitgaan — bij herhaling vernielingen aanrichten of openlijk geweld plegen. Tevens kan het gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. In dergelijke situaties moet voorkomen worden dat de getuige of het slachtoffer ongevraagd op hinderlijke wijze met de verdachte dreigt geconfronteerd te worden.
En:
Het wordt aan het oordeel van de strafrechter overgelaten in welke concrete gevallen een wijkverbod, contactverbod of meldplicht een passende sanctie is. De toepassing van de maatregel wordt wel beperkt door het wettelijk omschreven doel van de maatregel: de beveiliging van de maatschappij of de voorkoming van strafbare feiten. Dit betekent dat de rechter de maatregel alleen kan opleggen indien hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen.
(mijn accentuering — CWJF)
En:
Ook bij gevallen waarin een strafbaar feit is begaan waarbij gegronde vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens personen, kan een vrijheidsbeperkende maatregel uitkomst bieden.
(mijn accentuering — CWJF)
Tot slot:
Als een slachtoffer of een getuige — gelet op de uitingen of het gedrag van de verdachte — redelijkerwijs kan vrezen voor ernstig belastend gedrag door de verdachte, kan de rechter oordelen tot het opleggen van een vrijheidsbeperking. De vrees voor belastend gedag kan zich ook voordoen bij het groepsgewijs of herhaaldelijk plegen van strafbare feiten zoals vernieling of beschadiging aan een winkel, woning of tuin, waardoor eigenaars of bewoners worden geïntimideerd. De rechter kan oordelen dat het recht van de verdachte om zich vrij te bewegen minder zwaar weegt dan het belang van bewoners om gevrijwaard te zijn van nieuwe strafbare feiten of de angst daarvoor.
(mijn accentuering — CWJF)
4.
In de onderhavige zaak heeft het gerechtshof het opleggen van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht als volgt gemotiveerd:
Voorts zal het hof overgaan tot oplegging van een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van twee jaren. Het hof heeft hierbij overwogen dat weliswaar niet is gebleken dat verdachte na 31 januari 2016 nog contact heeft gehad met het slachtoffer, maar dat het voor het gevoel van veiligheid van het slachtoffer toch wenselijk is een dergelijk verbod op te leggen. Het hof zal daarbij bepalen dat indien dit verbod wordt overtreden, per overtreding 1 week vervangende hechtenis zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.
En in het dictum:
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze — direct of indirect — contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1986, wonende te [001] [a-plaats], [a-straat 01]. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
5.
Uit het eindarrest van het gerechtshof in de onderliggende zaak van requirant — arrestdatum 25 juni 2019 — blijkt op geen enkele wijze dat sprake zou zijn van een gegronde vrees aan de zijde van aangeefster. Dit geldt voorts voor het ‘redelijkerwijze kunnen vrezen’ als bedoeld in het hiervoor weergegeven laatste citaat uit de memorie van toelichting. Er wordt niet ingegaan op een vermeende situatie waaruit van ernstig belastend gedrag jegens aangeefster door requirant zou kunnen blijken. Dit laatste geldt ook voor een vermeend bestaande situatie waarbij ernstig rekening zou moeten worden gehouden met het herhaald plegen van strafbare feiten door requirant in het algemeen, laat staan jegens aangeefster. Anders geformuleerd: de gegeven motivering ontstijgt het niveau van een redenering in abstracto niet. De gegeven motivering is daarmee in deze zaak onvoldoende althans niet toereikend.
6.
Uit de gegeven motivering van het gerechtshof zelf blijkt dat juist niet wordt voldaan aan wat ik hier maar gemakshalve duid als ‘recidivegevaar’. Het gerechtshof maakt namelijk zelf inzichtelijk dat sinds de datum van het bewezenverklaarde delict ‘niet is gebleken dat verdachte nog contact heeft gehad met het slachtoffer.’ En uiteraard springt daarbij pregnant in het oog dat het eindarrest van het gerechtshof bijna 3,5 jaar na het onderhavige incident wordt gewezen. Het gerechtshof heeft dit tijdsverloop tussen delict en eindarrest — en de afkalvende werking daarvan op enig verondersteld recidivegevaar — bij de afweging van noodzaak en/of proportionaliteit van de op te leggen maatregel onvoldoende in ogenschouw genomen. Dat maakt het dat het opleggen van de hier centraal staande maatregel in deze zaak onbegrijpelijk is.
7.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie — wat onderdeel uitmaakt van de kernstukken in deze — had requirant tijdens het wijzen van onderhavig eindarrest klaarblijkelijk een blanco justitiële voorgeschiedenis. Het genoemde tijdsverloop uit alinea 6 hierboven, in samenhang bezien met het ontbreken van (relevante) antecedenten, maakt dat het opleggen van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht te meer onbegrijpelijk is.
8.
Namens requirant wordt opgemerkt dat de beslissing tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel, en de gegeven motivering daarbij, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit de motivering blijkt niet, althans niet toereikend, dat er in deze sprake is van de noodzaak tot beveiliging van de maatschappij en/of van het voorkomen van strafbare feiten. De (motivering van de) beslissing tot oplegging van deze maatregel is zelfs onbegrijpelijk nu uit die motivering zelf volgt dat er reeds zeer geruime tijd niet blijkt van ernstig belastend gedrag jegens aangeefster en/of van een situatie waarbij ernstig rekening moet worden gehouden met het opnieuw plegen van strafbare feiten.
Redenen waarom:
Op grond van ai het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, kan het arrest van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch niet in stand blijven. Namens requirant in cassatie wordt verzocht om vernietiging van het arrest en terugverwijzing, althans verwijzing.
Eindhoven, 19 maart 2020
C.W.J. Faber