Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/V.6.2.2.5
V.6.2.2.5 Meervoudige en opeenvolgende cessie
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS358774:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie § II.11.2.
De tweede cessie of verpanding kan ook een stille cessie of verpanding zijn die voor de eerste cessie aan de schuldenaar wordt medegedeeld.
Vgl. § V.5.7 voor de vraag in hoeverre de schuldenaar mag afgaan op de door hem ontvangen mededeling van cessie.
Zie MvT, TK 2002-2003, 28 878, nr. 3, p. 4 en Nota, TK 2003-2004, 28 878, nr. 5, p. 11.
Zie nr. 437.
Zie Nota, TK 2003-2004, 28 878, nr. 5, p. 11.
Zie de Explanatory Note bij het verdrag onder nr. 38.
In gelijke zin: Recommendation 119 (a) en (b) van de UNCITRAL Legislative Guide on Secured Transactions.
In gelijke zin: Recommendation 119 (d) van de UNCITRAL Legislative Guide on Secured Transactions.
Evenals art. 6:34 lid 2 BW keert art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW de bewijslast ten gunste van de schuldenaar om.
Twijfel wordt uitgesproken door: Abendroth 2006, p. 60, die zich afvraagt of een stil gecedeerde vordering wel rechtsgeldig kan worden verpand. Hij lijkt zijn twijfel te baseren op de vooronderstelling dat de pandhouder, na de mededeling van het pandrecht aan de schuldenaar, niet inningsbevoegd kan worden, zolang de pandgever/cessionaris ten tijde van de mededeling van het pandrecht zelf nog niet inningsbevoegd is. Volgens Abendroth is het dan de vraag of het systeem van de wet wel toestaat een pandrecht te vestigen op een stil gecedeerde vordering, aangezien de wet ervan uitgaat dat de pandhouder na mededeling van het pandrecht inningsbevoegd is (art. 3:246 lid 1 BW). Het zou bovendien twijfelachtig zijn of de pandhouder de bevoegdheid toekomt om de cessie mede te delen, zodat niet gezegd kan worden dat de pandhouder het in zijn macht heeft de inningsbevoegdheid naar zich toe te trekken. Naar mijn mening is er voor twijfel ten aanzien van de geldigheid van de verpanding geen reden. Zelfs al zou voor het inningsbevoegd worden van de pandhouder vereist zijn dat de stille cessie wordt medegedeeld door de cedent of de cessionaris, dan nog staat dat niet aan een geldige verpanding in de weg. Het zou slechts betekenen dat de pandhouder de medewerking van de cedent of cessionaris behoeft. Overigens zal hierna worden betoogd dat voor het inningsbevoegd worden van de tweede cessionaris of pandhouder niet vereist is, dat de eerste cessie wordt medegedeeld door de eerste cedent of de eerste cessionaris.
Weliswaar kan dit ook worden gerealiseerd door voor dit geval aan art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW deze betekenis toe te kennen dat de schuldenaar voor de mededeling van cessie zonder meer (derhalve ook in geval van kwade trouw) bevrijdend aan de eerste cedent kan betalen, maar daarmee wordt het stelsel van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW wel erg complex. Het ligt meer voor de hand om aan te nemen dat, zolang geen mededeling is gedaan van de eerste of de opvolgende cessie, de inningsbevoegdheid bij de eerste cedent blijft.
Het is overigens goed mogelijk dat de eerste cedent niet op de hoogte is gebracht van het feit dat de cessionaris de vorderingen heeft doorgecedeerd. Overeengekomen kan worden dat de eerste cessionaris de vorderingen ten behoeve van de tweede cessionaris zal beheren en innen, waarbij het hem wordt toegestaan het beheer en de inning te laten plaatsvinden door de eerste cedent.
Deze mededeling kan ook geschieden door de eerste cessionaris, maar niet door de eerste cedent, aangezien deze geen partij bij de tweede cessie is. Vgl. eveneens de vorige noot.
Mogelijk anders: MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 398.
Zie MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 398.
Zie nr. 471.
Denk in geval van securitisation aan de verpanding door het SPV van de geëffectiseerde vorderingen aan de security trustee, zie § II.11.2.
Verder kan worden verdedigd dat onder “verkrijger” in art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW, op gelijke gronden als hiervoor (nr. 515) weergeven, niet alleen een opvolgende verkrijger, maar ook een opvolgende pandhouder van de vordering is begrepen.
Zie over de mogelijkheid van partijen om de inhoud van een beperkt recht nader vorm te geven: Struycken 2007, p. 386-401.
511. Inleiding. De tweede zin van art. 3:94 lid 3 BW roept eveneens vragen op in geval van meervoudige en opeenvolgende cessie of verpanding. Een meervoudige cessie of verpanding betreft het geval dat de cedent de vordering in strijd met een eerdere cessie nogmaals cedeert of verpandt aan een tweede cessionaris of pandhouder. Een opeenvolgende cessie of verpanding betreft het geval dat de cessionaris de vordering doorcedeert aan een tweede cessionaris of verpandt aan een pandhouder. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in het kader van een herfinanciering door de cessionaris van de aan hem gecedeerde vordering(en). In geval van securitisation moet worden gedacht aan de verpanding van de geëffectiseerde vorderingen aan een security trustee ten behoeve van de investeerders in de ABS.1
512. Meervoudige cessie: stille cessie gevolgd door openbare cessie; tegenwerpelijkheid stille cessie aan de schuldenaar. Stel dat de cedent de vordering eerst stil cedeert en vervolgens voor een tweede keer openbaar cedeert (of verpandt).2 De schuldenaar betaalt aan de tweede cessionaris, waarna de eerste cessionaris de stille cessie aan de schuldenaar mededeelt en hem tot betaling aanspreekt. De betaling aan de tweede cessionaris is in beginsel ten opzichte van de eerste cessionaris niet bevrijdend. De cedent was immers als gevolg van de stille cessie niet meer bevoegd om over de vordering te beschikken, zodat aan de tweede cessie geen werking toekomt. De betaling aan de tweede cessionaris moet worden aangemerkt als een betaling aan een inningsonbevoegde derde. Alleen een betaling aan de cedent zou de schuldenaar hebben bevrijd. Niettemin kan de schuldenaar de eerste cessionaris tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de tweede cessionaris als schuldeiser tot de betaling gerechtigd was (art. 6:34 lid 1 BW).3 De vraag rijst welke betekenis in dit verband toekomt aan de regel dat de stille cessie de schuldenaar niet kan worden tegengeworpen, zolang hem daarvan geen mededeling is gedaan. Brengt de regel met zich dat de schuldenaar de eerste stille cessie, zelfs indien hij daarvan ten tijde van de betaling op de hoogte was, zonder meer mag negeren, zodat hij de tweede cessionaris op redelijke gronden als zijn schuldeiser mocht beschouwen en de betaling derhalve bevrijdend was?
Voor een bevestigende beantwoording zou kunnen pleiten, dat volgens de toelichting met de tweede zin van art. 3:94 lid 3 BW is beoogd de rechtspositie van de schuldenaar ten opzichte van het oude cessieregime ongewijzigd te laten.4 Onder het oude cessieregime, dat alleen de openbare cessie kende, zou de betaling in de hier geschetste casus bevrijdend zijn geweest. In geval van een meervoudige openbare cessie geldt immers dat de vordering wordt verkregen door de cessionaris die als eerste mededeling van zijn cessie doet.5 Daarbij komt dat de wetgever van mening is dat het geen aanbeveling verdient om de vraag of er bevrijdend is betaald te laten afhangen van moeilijk vast te stellen factoren als wetenschap van de schuldenaar.6 Zolang de cessie de schuldenaar niet is medegedeeld, zou hij geen onderzoek behoeven in te stellen naar de vraag of er een cessie heeft plaatsgevonden.
Een bevestigende beantwoording sluit tot slot aan bij het stelsel zoals dat wordt voorgestaan door art. 17 van het UNCITRAL-cessieverdrag naar welke bepaling in de memorie van toelichting wordt verwezen ter rechtvaardiging van het stelsel van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW. Voor de vraag of de schuldenaar bevrijdend heeft betaald, doet volgens het verdrag niet ter zake of de schuldenaar op de hoogte was of behoorde te zijn van een eerdere cessie waarvan hem geen mededeling is gedaan.7 Zolang de schuldenaar geen mededeling van de cessie is gedaan, kan hij bevrijdend betalen aan de cedent of aan de cessionaris van een cessie waarvan hem wel mededeling is gedaan (art. 17 leden 1 en 2). 8 In lijn hiermee bepaalt art. 17 lid 4 van het verdrag dat de schuldenaar in geval van een meervoudige cessie is bevrijd, indien hij betaalt overeenkomstig de eerste mededeling die hij heeft ontvangen.9 In het stelsel van het UNCITRAL-verdrag zou in de hier besproken casus een betaling aan de tweede cessionaris derhalve bevrijdend zijn.
Tegen een bevestigende beantwoording pleit echter dat de toelichting bij art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW uitsluitend betrekking heeft op de vraag of een betaling die de schuldenaar voor de mededeling van cessie aan de cedent heeft gedaan, bevrijdend is. Betoogd kan worden dat de schuldenaar alleen wat betreft de vraag of hij de cedent nog als zijn schuldeiser mag beschouwen (bijvoorbeeld ten aanzien van vraagstukken van bevrijdende betaling en verrekening) een stille cessie mag negeren, zolang hem deze niet is medegedeeld. De toelichting laat zich niet uit over de vraag of de schuldenaar ook zonder meer een eerdere stille cessie mag negeren als het gaat om de vraag of hij op redelijke gronden een anderepersoon dan de cedent als zijn nieuwe schuldeiser mag beschouwen. Naar mijn mening is dat niet het geval. Uit art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW volgt niet dat, zolang de eerste (stille) cessie de schuldenaar niet is medegedeeld, hij zonder meer bevrijdend kan betalen aan de tweede cessionaris (of pandhouder). Een dergelijke bescherming van de schuldenaar gaat te ver en staat ook op gespannen voet met het bepaalde in art. 6:34 lid 1 BW. Op grond van deze bepaling is een betaling aan de tweede cessionaris immers alleen bevrijdend, indien de schuldenaar de tweede cessionaris “op redelijke gronden” als zijn schuldeiser heeft mogen beschouwen. Daarvan is in beginsel geen sprake, indien de schuldenaar van de eerste (stille) cessie op de hoogte is. Dit betekent echter niet dat in de hier besproken casus aan art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW in het geheel geen betekenis zou toekomen. De bepaling kan naar mijn mening worden gezien als een aanvullende regel op art. 6:34 lid 1 BW die een weerlegbaar vermoeden van goede trouw creëert. Zolang de stille cessie de schuldenaar niet is medegedeeld, wordt hij vermoed, behoudens tegenbewijs, van deze cessie niet op de hoogte te zijn.10
513. Opeenvolgende cessie: ook als de cessie nog niet is medegedeeld, kan de cessionaris over de vordering beschikken. Een opeenvolgende cessie of verpanding roept vragen op met betrekking tot de inningsbevoegdheid van de tweede cessionaris of pandhouder, indien de eerste cessie niet aan de schuldenaar is medegedeeld.
Allereerst is van belang te constateren dat het feit dat de cessie (nog) niet aan de schuldenaar is medegedeeld niet verhindert dat de cessionaris geldig over de vordering kan beschikken. Zoals hiervoor is vermeld, heeft een stille cessie al voor de mededeling volledige goederenrechtelijke werking. Zowel ten opzichte van derden, als ten opzichte van de schuldenaar, geldt dat de cessionaris als gevolg van de overdracht rechthebbende van de vordering is geworden, zodat de cessionaris over de vordering kan beschikken. Het feit dat de cessionaris voor de mededeling (nog) niet inningsbevoegd is, doet daaraan niet af.11
514. Opeenvolgende cessie: stille cessie gevolgd door eveneens stille cessie; de eerste cessionaris blijft inningsbevoegd. In het geval dat de cessionaris de vordering stil doorcedeert aan een tweede cessionaris geldt naar mijn mening dat de eerste cedent ondanks deze cessie exclusief bevoegd blijft om de vordering te innen. Gelet op de aan art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW ten grondslag liggende ratio, ligt het niet voor de hand om aan te nemen dat de eerste cedent als gevolg van de tweede cessie automatisch zijn inningsbevoegdheid zou verliezen en dat de eerste cessionaris (tweede cedent) van rechtswege inningsbevoegd zou worden zonder dat de eerste cessie aan de schuldenaar is medegedeeld. De wetgever heeft het niet wenselijk geoordeeld dat de schuldenaar al voor de mededeling van cessie een onderzoek zou moeten instellen naar de vraag of er een cessie heeft plaatsgevonden en of de cessionaris er wel mee instemt dat hij aan de cedent betaalt. Voordat de cessie hem is medegedeeld, moet de schuldenaar erop kunnen vertrouwen dat hij bevrijdend kan betalen aan de cedent.12 De regel dat de eerste cedent bevoegd blijft om de vordering te innen, zal naar mijn gevoel in veel gevallen ook aansluiten bij de wensen van de praktijk. Juist uit het feit dat partijen ervoor kiezen noch de eerste, noch de tweede cessie mede te delen, zal vaak de bedoeling blijken dat de eerste cedent de vorderingen zal blijven beheren en innen.13 Indien het wenselijk wordt gevonden dat de eerste cessionaris het beheer en de inning van de vordering overneemt, kan dit worden bereikt doordat de eerste cessie aan de schuldenaar wordt medegedeeld. Deze mededeling kan zowel voorafgaand als na de tweede cessie plaatsvinden. Na de mededeling van de eerste cessie kan de schuldenaar niet meer bevrijdend betalen aan de eerste cedent, maar nog slechts aan de eerste cessionaris.
515. Opeenvolgende cessie: stille cessie gevolgd door medegedeelde (stille) cessie; inningsbevoegdheid van de tweede cessionaris. Aangenomen moet worden dat de tweede cessionaris op zijn beurt op elk gewenst moment inningsbevoegdheid kan verkrijgen door de schuldenaar van de tweede cessie (en daarmee over het algemeen feitelijk ook van de eerste cessie) in kennis te stellen.14 Hiertegen zou kunnen worden aangevoerd dat de tweede cessionaris nooit meer bevoegdheden kan verkrijgen dan de eerste cessionaris op grond van de eerste cessie toekwamen (de ‘nemo-plus’-regel). Men zou kunnen betogen dat de tweede cessionaris, zolang de eerste cessie niet bevoegdelijk aan de schuldenaar is medegedeeld, niet inningsbevoegd kan zijn of worden, aangezien deze bevoegdheid evenmin toekomt aan de eerste cessionaris. Voorts zou men op grond van de tekst van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW (de woorden: “door de vervreemder of de verkrijger”) kunnen menen dat de tweede cessionaris niet bevoegd is om van de eerste cessie mededeling te doen, omdat hij bij deze cessie geen partij is.15 Dit zou betekenen dat aan de inningsbevoegdheid van de cedent een soort van ‘zaaksgevolg’ toekomt en dat de tweede cessionaris voor het verkrijgen van inningsbevoegdheid afhankelijk is van de medewerking van de eerste cessionaris, dan wel de eerste cedent.
Naar mijn mening dient de ‘nemo plus’-benadering te worden verworpen. Bedacht dient te worden dat de inningsbevoegdheid van de cedent niet is gebaseerd op een beperkt recht of een andersoortig goederenrechtelijk recht dat in geval van een verdere vervreemding op de vordering blijft rusten. De inningsbevoegdheid van de cedent is niet een van de cessionaris afgeleide bevoegdheid, maar een bevoegdheid die de cedent op grond van de wet toekomt (art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW). Zowel de eerste als de tweede cessie heeft, zoals vermeld, volledige goederenrechtelijke werking. Het feit dat de tweede cessionaris de tweede cessie aan de schuldenaar mededeelt, heeft op grond van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW tot gevolg dat de tweede cessie de schuldenaar vanaf dat moment ook verbintenisrechtelijk kan worden tegengeworpen. Het feit dat de eerste cessie de schuldenaar nog niet kon worden tegengeworpen, doet er niet aan af dat de schuldenaar de tweede cessionaris na de mededeling zowel goederenrechtelijk als verbintenisrechtelijk als zijn schuldeiser moet beschouwen. Door de mededeling is de tweede cessie volledig “geperfectioneerd”. Hieruit volgt tevens dat de tweede cessionaris inningsbevoegd is.
Deze uitleg is ook het meest in overeenstemming met de ratio van art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW die erop is gericht de rechtszekerheid te dienen. Met de bepaling is enkel beoogd te bereiken dat de schuldenaar voor de mededeling van cessie te allen tijde bevrijdend kan betalen aan zijn oorspronkelijke schuldeiser (de cedent) en dat de cedent ten behoeve van het beheer van de gecedeerde vordering de inningsbevoegdheid toekomt. Gelet op deze ratio valt het niet in te zien waarom de eerste cedent inningsbevoegd zou moeten blijven, indien de tweede cessionaris het beheer en de inning van de vordering zelf ter hand wil nemen en met het oog daarop mededeling van zijn cessie doet. Na de ontvangst van de mededeling van de tweede cessie heeft de schuldenaar er rekening mee te houden dat de vordering op hem wel eens zou kunnen zijn overgedragen. Net zoals bij een mededeling van de eerste cessie is er in dit geval geen reden meer om de schuldenaar zonder meer bevoegd te achten om bevrijdend te betalen aan zijn oorspronkelijke schuldeiser (de eerste cedent). Het doet daarbij niet ter zake of de mededeling betrekking heeft op de eerste of een opvolgende cessie. Voor wat betreft de eerste cedent geldt dat hij rechtens geen belang meer heeft bij de inningsbevoegdheid, die naar zijn aard strekt ten gunste van de rechthebbende van de vordering. Na de mededeling van de tweede cessie behoort de inningsbevoegdheid toe te komen aan de tweede cessionaris, die immers als rechthebbende van de vordering tot de opbrengst daarvan gerechtigd is.
Echter, ook als men de ‘nemo plus’-benadering wel volgt, is daarmee nog niet gezegd dat de tweede cessionaris niet bevoegd zou zijn om ook de eerste cessie mede te delen om zo de inningsbevoegdheid te verkrijgen. Het feit dat hij geen partij is bij de eerste cessie hoeft daaraan niet in de weg te staan. Weliswaar bepaalt art. 3:94 lid 3, tweede zin, BW dat de mededeling dient te geschieden door de vervreemder of de verkrijger en zal daarbij in eerste instantie gedacht zijn aan de verkrijger onder de cessie waarvan mededeling wordt gedaan, maar dat sluit niet uit om de bepaling zo uit te leggen dat onder “verkrijger” ook een opvolgende cessionaris te begrijpen is. Steun voor deze ‘ruime’ interpretatie van het begrip ‘verkrijger’ kan worden gevonden in de parlementaire geschiedenis bij art. 3:94 lid 1 BW. Daar wordt in de memorie van antwoord opgemerkt dat ingeval een vordering in korte tijd meerdere malen wordt overgedragen het mededelingsvereiste van art. 3:94 lid 1 BW het toestaat dat ter voltooiing van deze opeenvolgende cessies in één keer mededeling wordt gedaan aan de schuldenaar.16 De minister lijkt ervan uit te gaan dat de partijen bij de laatste cessie zelfstandig bevoegd zijn om de eerdere cessies mede te delen, zonder dat het daarbij van belang is of zij volmacht hebben verkregen van degenen die partij waren bij die eerdere cessies.17 Indien dit bij een openbare cessie mogelijk is, dan dient hetzelfde te gelden voor de mededeling van opvolgende stille cessies. Hier is zelfs meer reden de mededeling van eerdere cessies mogelijk te achten. De stille cessie heeft immers al tot een overgang van de vordering geleid.
Een andere benadering is dat de bevoegdheid van de cessionaris om mededeling van de cessie te doen en daardoor inningsbevoegdheid te verkrijgen, wordt beschouwd als een sequeel van de gecedeerde vordering, dat in geval van een verdere vervreemding van de vordering overgaat op de verkrijger. De bevoegdheid om een vordering te innen, vloeit voort uit de vordering zelf of is daar in ieder geval nauw mee verbonden. Dit betekent dat in geval van een overgang de nieuwe schuldeiser in beginsel ook de bevoegdheid tot inning verkrijgt. Naar mijn mening geldt in geval van een stille cessie hetzelfde voor het wilsrecht van de cessionaris om door mededeling inningsbevoegd te worden. Dit wilsrecht is zo nauw verbonden met de stil gecedeerde vordering, dat het in geval van een opvolgende cessie van rechtswege overgaat op de opvolgende cessionaris. Deze cessionaris is aldus bevoegd om de eerdere stille cessie om te zetten in een medegedeelde cessie met alle rechtsgevolgen die daaraan verbonden zijn.
516. Stille cessie gevolgd door verpanding; inningsbevoegdheid van de pandhouder. Het voorgaande geldt in gelijke mate voor een stille cessie gevolgd door een verpanding.18 Zolang het pandrecht niet aan de schuldenaar is medegedeeld, is de cedent – en na mededeling van de cessie de cessionaris – bevoegd om de vordering te innen. De pandhouder wordt inningsbevoegd nadat hij zijn pandrecht aan de schuldenaar heeft medegedeeld (zie art. 3:246 BW). Ook hier geldt dat de inningsbevoegdheid van de pandhouder niet is te beschouwen als een van de pandgever (cessionaris) afgeleide bevoegdheid. De inningsbevoegdheid van de pandhouder is gebaseerd op de wet (art. 3:246 BW). Hieruit volgt dat het niet van belang is of de schuldenaar ten tijde van de mededeling van verpanding al in kennis was gesteld van de cessie. De pandhouder ontleent zijn inningsbevoegdheid immers niet aan de cessionaris/pandgever.
Ook als de ‘nemo plus’-benadering voor juist moet worden gehouden, geldt naar mijn mening dat de pandhouder, evenals de tweede cessionaris, in staat is de inningsbevoegdheid zonder medewerking van de cedent of cessionaris/pandgever naar zich toe te trekken. De bevoegdheid van de pandhouder om mededeling van zijn pandrecht te doen, strekt ertoe de pandhouder in staat te stellen de verpande vordering te innen. Deze bevoegdheid impliceert mijns inziens tevens de bevoegdheid van de pandhouder om het wilsrecht van de pandgever/ cessionaris tot mededeling van de cessie uit te oefenen. Zoals ik hiervoor heb geconstateerd, is dit wilsrecht als een sequeel van de stil gecedeerde vordering te beschouwen, dat mede in de verpanding is begrepen.19
Voorts acht ik het goed verdedigbaar dat door de pandgever en de pandhouder tot de inhoud van het pandrecht kan worden gemaakt, dat de pandhouder bevoegd zal zijn om, tegelijk met de mededeling van het pandrecht, namens de pandgever/cessionaris of op eigen naam aan de schuldenaar mededeling te doen van de stille cessie.20
517. Volmacht. Teneinde alle onzekerheid weg te nemen, kan de tweede cessionaris of de pandhouder een (onherroepelijke) volmacht bedingen van de (eerste) cessionaris en, indien mogelijk, van de (eerste) cedent. Op deze manier wordt hij in staat gesteld om namens de (eerste) cessionaris en/of de (eerste) cedent mededeling te doen van de (eerste) cessie. In dat geval staat buiten twijfel – ook in de ‘nemo plus’-benadering – dat de tweede cessionaris of de pandhouder door mededeling te doen inningsbevoegd wordt. Een belangrijk nadeel van de volmacht is dat deze eindigt als gevolg van het faillissement van de volmachtgever (art. 3:72 (a) BW).