Einde inhoudsopgave
De overeenkomst in het insolventierecht (R&P nr. InsR3) 2012/5.2.3
5.2.3 Amerikaans recht
mr. T.T. van Zanten, datum 14-09-2012
- Datum
14-09-2012
- Auteur
mr. T.T. van Zanten
- JCDI
JCDI:ADS383154:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Zie bijv. Burger King Corp. v. Rovine Corp., 6 B.R. 661 (Bankt W.D. Tenn. 1980); Lubrizol Enterprises, Inc. v. Richmond Metal Finishers, Inc., 756 F.2d 1043 (4
Zie o.a. Jackson 1986, p. 109-113; Andrew 1988, p. 901-931; Baird 2006, p. 130-140; Tabb & Brubaker 2006, p. 381 en p. 390.
Zie achtereenvolgens § 365(h)(1)(A)(i) en § 365(h)(1)(A)(ii) BC.
Zie § 365(h)(1)(B) BC.
Zie § 101(35A) BC.
Zie § 365(n)(2)(C)(i) BC. De regeling van § 365(n) komt nader aan de orde in § 5.3.2.4.
Zie Baird 2006, p. 133-134 en p. 139.
Ook in de Verenigde Staten is de hier aan de orde zijnde problematiek voorwerp van debat. In diverse rechterlijke uitspraken is geoordeeld dat het recht van de trustee op rejection meebrengt dat de debtor in zijn algemeenheid wordt ontdaan van alle uit het contract voortvloeiende verplichtingen.1 In die opvatting is de trustee gerechtigd de wederpartij te dwingen het gebruik van het tot de boedel behorende goed te staken. De alom heersende opvatting in de literatuur is daarentegen dat de uitoefening van de bevoegdheid tot rejection niet meer behelst dan 'a choice not to assume the contract'. Bij een dergelijke zienswijze komen de trustee geen bijzondere bevoegdheden toe.2
Dit laatste is ten aanzien van een aantal bijzondere overeenkomsten uitdrukkelijk in de wet vastgelegd. Zo is de wederpartij bij een met de schuldenaar als verhuurder gesloten huurovereenkomst met betrekking tot onroerend goed (real property) op grond van § 365(h) BC bevoegd om in geval van rejection te kiezen tussen enerzijds het indienen van een vordering tot schadevergoeding en anderzijds het handhaven van haar gebruiksrechten onder de overeenkomst, waaronder (onder meer) begrepen de bevoegdheid tot onderhuur.3 Indien de wederpartij kiest voor het laatste, is zij gehouden de overeengekomen huurprijs te blijven betalen. De schade die zij mogelijk lijdt doordat de overeenkomst van de zijde van de verhuurder niet in haar totaliteit wordt nagekomen, mag zij echter met de te betalen huurpenningen verrekenen.4§ 365(n) BC bevat een min of meer vergelijkbare regeling voor het geval dat sprake is van een licentieovereenkomst met betrekking tot bepaalde IE-rechten,5 zij het dat de mogelijkheid tot verrekening van een schadevergoedingsvordering met de te betalen royalty's daarin juist uitdrukkelijk is uitgesloten.6
Doordat de wetgever slechts een regeling heeft gegeven voor een aantal specifieke situaties in plaats van een meer algemene regel te formuleren, blijft onduidelijk hoe om te gaan met gevallen die niet uitdrukkelijk in de wet zijn geregeld, zoals de huur van roerende zaken (personal property) en licenties met betrekking tot niet door § 365(n) BC bestreken rechten van intellectuele eigendom.7