Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/X.7
X.7 Kredietverzekering
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS361249:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 25 april 1997, NJ 1997, 513 (Vavlie/Kester q.q.).
Het is niet ongebruikelijk dat de overdraagbaarheid van de rechten uit de kredietverzekering in de polisvoorwaarden is uitgesloten. Vgl. Heerkens 1988, p. 161.
Vgl. HR 12 november 1999, NJ 2000, 222, m.nt. ARB (Heymans Bouw/De Staat); TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 528 en met betrekking tot de vraag of een recht op schadevergoeding een kwalitatief recht kan zijn: Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III* 2010, nr. 545. Er kan ook een vergelijking worden gemaakt met een boetebeding dat de strekking kan hebben het recht op schadevergoeding te fixeren. Art. 6:142 lid 2 BW bepaalt met betrekking tot een ten tijde van de cessie reed verbeurde boete, dat deze niet van rechtswege door de cessionaris wordt verkregen. Nog niet verbeurde boetes hebben daarentegen als nevenrechten te gelden. Zie TM, Parl. Gesch. Boek 6, p. 530-531.
Zo ook: Asser/Clausing & Wansink 5-VI 2007, nrs. 289-290; Mijnssen 2007, nr. 204 (die echter meent dat geen sprake is van kwalitatieve rechten, maar wel van nevenrechten) en Biemans 2011, nr. 453 (die echter aanneemt dat er enkel sprake is van kwalitatieve rechten en niet van nevenrechten). Vgl. Scheltema & Mijnssen 1998, nr. 2.23. De cessionaris kan geen beroep doen op de regel van art. 7:948 BW (‘verzekering volgt het verzekerde belang’). Art. 7:948 BW is alleen van toepassing op verzekeringen van een zaak en niet op andere goederen, zoals vorderingsrechten. Zie mede in verband met art. 263 WvK (oud): Asser/Clausing & Wansink 5-VI 2007, nr. 289; Scheltema & Mijnssen 1998, nr. 2.23 en Wery & Mendel 2010, p. 47. Anders: Biemans 2011, nr. 453. Zie voorts: Wansink & Van Ardenne-Dick 1999, p. 231-232, die opmerken dat de polisvoorwaarden vaak bepalen dat overgang van het verzekerde belang niet tot gevolg heeft dat de verzekering ten voordele van de nieuwe belanghebbende doorloopt, tenzij de verzekeraar zich daarmee schriftelijk akkoord heeft verklaard.
Zie met betrekking tot schadeverzekeringen in het algemeen: Scheltema & Mijnssen 1998, nr. 2.26. Vgl. ook: Hof ’s-Hertogenbosch 19 januari 2000, NJ 2000, 611 (Volmerink/FMN), waarin is geoordeeld dat art. 3:229 BW geen toepassing kon vinden in geval van een verpanding van een vordering die onder de insolventierisicodekking van een factoringovereenkomst viel.
Zo ook: Verhagen & Rongen 2000, p. 108 en Mijnssen 1993, p. 341-342.
993. Kredietverzekering is een kwalitatief recht voor zover het toekomstige schadebetreft. Met betrekking tot een kredietverzekering heeft de Hoge Raad geoordeeld, dat een ten tijde van de cessie reeds jegens de verzekeraar verkregen recht op schadevergoeding een zelfstandige, in beginsel voor overdracht vatbare vordering is, die niet kan worden aangemerkt als een van de verzekerde vordering afhankelijk recht.1 Aangenomen mag worden dat de reeds verkregen aanspraken onder een kredietverzekering evenmin nevenrechten zijn. De cessie van de verzekerde vordering doet dus niet van rechtswege de schadevergoedingsvordering uit de verzekering op de cessionaris overgaan. Deze vordering zal, voor zover de polisvoorwaarden dat toestaan,2 afzonderlijk aan de cessionaris moeten worden overgedragen.
Het oordeel van de Hoge Raad is juist. Evenals een wettelijk recht op aanvullende of vervangende schadevergoeding (art. 6:74, 87 BW), is een contractueel verkregen schadevergoedingsrecht uit een schadeverzekering een zelfstandige vordering die toekomt aan degene die de schade als rechthebbende op de prestatie heeft geleden.3
Met het voorgaande is niet gezegd dat de cessionaris evenmin een beroep kan doen op de kredietverzekering voor zover het gaat om een mogelijke toekomstige insolventie van de schuldenaar. Met betrekking tot deze toekomstige schade kunnen de rechten uit de kredietverzekering naar mijn mening als kwalitatieve rechten worden aangemerkt in de zin van art. 6:251 BW en mogelijk zelfs als nevenrechten van de verzekerde vordering.4 Voor wat betreft toekomstige schade houdt de cedent in beginsel alleen belang bij de kredietverzekering, zolang hij rechthebbende van de verzekerde vorderingen is. In geval van cessie zullen de rechten uit de kredietverzekering van rechtswege als kwalitatieve rechten op de cessionaris overgaan. Het is echter mogelijk dat de persoonlijke aard van de verzekering daaraan in de weg staat. Een aanwijzing daarvoor kan zijn dat in de polisvoorwaarden de overdraagbaarheid van de rechten uit de kredietverzekering is uitgesloten. Ook is het mogelijk dat met zoveel woorden is bepaald, dat de overgang van het verzekerde belang niet met zich brengt dat de kredietverzkering ten gunste van de nieuwe belanghebbende (de cessionaris) doorloopt, tenzij de verzekeraar daarmee (schriftelijk) akkoord gaat.
994. Verpanding en substitutie. In geval van de verpanding van een vordering die onder de dekking van een kredietverzekering valt, geldt bovendien de regeling van art. 3:229 BW. De pandhouder heeft van rechtswege ook een pandrecht op de vordering die de pandgever (de verzekerde) na de verpanding op de verzekeraar verkrijgt. De vordering uit de kredietverzekering kan worden aangemerkt als een vordering die in de plaats van het verbonden goed (de verzekerde vordering) treedt.5 Het feit dat de overdraagbaarheid of de verpandbaarheid van de rechten uit de kredietverzekering in de polisvoorwaarden is uitgesloten, staat aan het ontstaan van het substitutiepandrecht niet in de weg. Het pandrecht komt immers niet tot stand door vestiging, maar van rechtswege op grond van de wet.6