Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/X.9
X.9 Het renteherzieningsrecht
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS357622:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Voetnoten
Voetnoten
De herziening van de rente kan onder meer een rol spelen bij het beheren van het renterisico dat het SPV mogelijk loopt. Zie § III.3.4.4.5.
Vgl. ook: Masman & Van Welzen 2010, p. 358-359.
In geval van een zogeheten STRIP is dat de cessionaris van de rentevordering. Bij een STRIP worden de rentetermijnen losgemaakt van de hoofdvordering, zodat rentetermijnen en hoofdvordering afzonderlijk van elkaar in de kapitaalmarkt kunnen worden verhandeld als zogeheten “zero coupons”. Elke rentedragende vordering kan het onderwerp zijn van een STRIP. Gedacht kan worden aan staatsleningen, hypothecaire leningen en obligaties. Zie over het fenomeen STRIPS: Maatman 1998, p. 163 e.v., met verdere verwijzingen. Zie ook: nr. 899.
Zie nr. 967.
Indien de cedent zijn belangen wil veiligstellen, zal hij met de cessionaris een regeling dienen te treffen over de uitoefening van bepaalde nevenrechten. Indien de cedent de gecedeerde vorderingen ten behoeve van de cessionaris op grond van een lastgeving blijft beheren, kan de regeling in de lastgevingsovereenkomst worden opgenomen. In het geval er niets is overeengekomen, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de cessionaris bij de uitoefening van de nevenrechten (waaronder het renteherzieningsrecht) rekening dient te houden met de gerechtvaardigde belangen van de cedent.
Onder omstandigheden kan uit de aard van de rechtsverhouding tussen de cedent en de schuldenaar anders volgen. Veelal zal dan de rentedragende vordering zelf vanwege haar persoonlijke aard niet overdraagbaar zijn. Zie bijvoorbeeld met betrekking tot een overheidskrediet de casus die ten grondslag ligt aan het arrest De Staat/Appels (HR 12 januari 1990, NJ 1990, 766, m.nt. WMK).
Het is onaannemelijk dat het renteherzieningsrecht als gevolg van de cessie tenietgaat, aangezien dat tot gevolg zou hebben dat de verschuldigde rente niet meer kan worden vastgesteld. Een cessie kan niet leiden tot een wijziging van de aard en inhoud van de gecedeerde vordering en de daarbij behorende nevenrechten. Zie Van Achterberg 1999, nr. 11.
Vgl. TM, Parl. Gesch. Boek 3, p. 314. In de benadering dat het renteherzieningsrecht geen nevenrecht is, acht ik dit een verdedigbare opvatting. Zoals vermeld, volgt evenwel uit de nauwe verbondenheid tussen het recht op rente en het renteherzieningsrecht dat er sprake is van een nevenrecht. De nauwe verbondenheid staat er naar mijn mening ook aan in de weg dat het renteherzieningsrecht los van het recht op rente wordt overgedragen.
Een splitsing van het renteherzieningsrecht in twee zelfstandige rechten is in deze gevallen naar haar aard niet mogelijk. Zie over splitsing van nevenrechten, in het bijzonder hypotheekrechten, hierna: § XI.6.2.
Indien de rentedragende vordering na de partiële cessie door de cedent en de cessionaris in gemeenschap wordt gehouden, volgt hetzelfde uit art. 3:170 BW.
Overigens kan men zich afvragen of dit ook betrekking heeft op de situatie na overdracht van de hoofdvordering aan een rechtsopvolger. Veelal zal bij het redigeren van de algemene voorwaarden van de lening (waarin het renteherzieningsbeding is opgenomen) geen rekening zijn gehouden met de mogelijkheid van overdracht van de hypothecaire vordering. Indien de schuldenaar een consument is, dan zal de schuldenaar daar in de regel wel van mogen uitgaan.
Zie § X.4.2.
Zie nr. 979 over de bevoegdheid van de pandhouder om de rentevordering te innen. Anders dan de uitwinning van een pand- of hypotheekrecht, leidt de herziening van de rente niet tot inning van de rentevordering. Opgemerkt zij dat in de visie van Mijnssen de pandhouder wel een beroep zou kunnen doen op het renteherzieningsrecht. In zijn visie vindt er een vermogensovergang plaats van het recht op rente op de pandhouder. De pandhouder verkrijgt dan als schuldeiser van de rentevordering ook de daarbij behorende nevenrechten waaronder het renteherzieningsrecht.
Zo ook: Verdaas 2008, nr. 369.
Wellicht anders: Verdaas 2008, nr. 369.
Zie over dit zogeheten ‘verbandcriterium’ hiervoor: nr. 980.
1021. Belang van de cessionaris bij het renteherzieningsrecht. In het kader van securitisation en de uitgifte van covered bonds is de vraag gerezen of het zogeheten renteherzieningsrecht, evenals het recht op rente, als een nevenrecht kan worden aangemerkt, dat na de cessie van de rentedragende vordering door het SPV als cessionaris kan worden uitgeoefend. Het renteherzieningsrecht betreft de contractueel overeengekomen bevoegdheid van de schuldeiser om eenzijdig, en al dan niet periodiek, het rentepercentage van een rentedragende vordering te wijzigen of de schuldenaar daartoe een voorstel te doen. In een securitisationtransactie is het van belang dat het SPV als cessionaris (of de security trustee als pandhouder) bevoegd is het renteherzieningsrecht uit te oefenen. De door de onderliggende schuldenaren te betalen rentevergoeding vormt immers voor het SPV de bron van inkomsten waarmee de rente kan worden betaald op de door het SPV uitgegeven effecten en waarmee allerhande operationele lasten kunnen worden voldaan. Een renteherziening kan behulpzaam zijn bij het ‘assetliability management’ van de balans van het SPV.1
1022. Het renteherzieningsrecht is een nevenrecht. Naar mijn mening kan het renteherzieningsrecht als een nevenrecht van de rentevordering worden aangemerkt.2 Uitoefening van het renteherzieningsrecht leidt tot een nadere vaststelling van de inhoud en omvang van de rentevordering. Uit deze nauwe verbondenheid met de rentevordering volgt dat het renteherzieningsrecht een nevenrecht is. Na cessie van een rentedragende vordering behoort het niet meer in de macht van de cedent te liggen om de inhoud en omvang van de rentevordering te bepalen. Deze bevoegdheid behoort in beginsel uitsluitend toe te komen aan de schuldeiser van de rentevordering, ook al is deze schuldeiser niet de contractuele wederpartij van de schuldenaar. Het renteherzieningsrecht gaat over op degene die de rentevordering verkrijgt. Over het algemeen zal dat de cessionaris van de hoofdvordering zijn, omdat hij tevens het recht op rente verkrijgt.3 Er is sprake van wat hiervoor een ‘gestapeld’ nevenrecht is genoemd (een nevenrecht bij een nevenrecht).4
Het feit dat de leninggever/cedent met het oog op zijn commerciële relatie met de schuldenaar wellicht een belang blijft behouden bij de hoogte van het vast te stellen renteniveau, doet aan de kwalificatie van het renteherzieningsrecht als nevenrecht niet af. Evenmin brengen deze belangen met zich dat er sprake zou zijn van een persoonlijk aan de leninggever toekomend recht. Eenzelfde belang zou de leninggever/cedent immers kunnen hebben bij de uitoefening van andere nevenrechten, zoals het recht om de vordering in bepaalde gevallen (vervroegd) opeisbaar te maken of om zekerheden uit te winnen.5 Ook de belangen van de schuldenaar bij het vaststellen van de rente brengen mijns inziens niet met zich dat het renteherzieningsrecht een persoonlijk recht is dat uitsluitend door de oorspronkelijke schuldeiser zou kunnen worden uitgeoefend (zie ook hierna in verband met de te hanteren rentetarieven).6 Het ligt niet voor de hand om aan te nemen dat het renteherzieningsrecht een persoonlijk recht is, terwijl dat niet geldt voor de hoofdvordering en het recht op rente.
Mocht het renteherzieningsrecht niet als een nevenrecht kunnen worden aangemerkt, dan blijft het renteherzieningsrecht na cessie toebehoren aan de cedent die het recht (mede) in het belang van de cessionaris dient uit te oefenen.7 Het renteherzieningsrecht kan mogelijk zelfstandig aan de cessionaris worden overgedragen, mits het geen persoonlijk recht is. Het betreft een wilsrecht dat, indien het een zelfstandig vermogensrecht is in de zin van art. 3:6 BW, mogelijk voor afzonderlijke overdracht vatbaar is.8
1023. Wijziging van de rente na afloop van een rentevastperiode. In geval van leningen met een ‘rentevastperiode’ wordt vaak bepaald dat de kredietverschaffer bevoegd of verplicht is om de kredietnemer voor het einde van de rentevastperiode een voorstel te doen op grond waarvan de kredietnemer een nieuwe rentevastperiode met bijbehorend rentepercentage kan kiezen. Bovendien kan overeengekomen zijn dat de kredietverschaffer bevoegd is om, bij het achterwege blijven van een keuze voor de rentewijzigingsdatum, eenzijdig het rentepercentage vast t stellen. De bevoegdheid om een voorstel te doen voor een nieuwe rentevastperiode is geen nevenrecht, maar een bevoegdheid die reeds volgt uit het schuldeiserschap zelf. Het staat immers iedere schuldeiser vrij om met zijn schuldenaar een wijziging van de inhoud en omvang van de vordering overeen te komen. De bevoegdheid om bij het achterwege blijven van een keuze de rente eenzijdig vast te stellen, is daarentegen wel een nevenrecht. Indien er sprake is van een verplichting om de kredietnemer een aanbod te doen voor een nieuwe rentevastperiode, betreft dit mijns inziens een kwalitatieve verplichting als bedoeld in art. 6:144 BW die in geval van cessie overgaat op de cessionaris.
1024. Partiële cessie. In de praktijk komt het voor, ook in het kader van securitisation, dat een beperkt aantal vorderingen uit een na de cessie doorlopende kredietfaciliteit wordt gecedeerd of dat van een vaste lening slechts een deel van de daaruit voortkomende vordering wordt gecedeerd. Mijns inziens is de cessionaris in deze gevallen in de regel niet zelfstandig bevoegd om de rente op de door hem verkregen vorderingen vast te stellen. Tenzij anders is overeengekomen, brengen de belangen van de schuldenaar met zich dat hij er in beginsel van mag uitgaan, dat voor alle vorderingen uit de door hem opgenomen lening(en) op elk moment hetzelfde rentetarief en dezelfde rentevastperiode zullen gelden. Dit betekent echter niet dat het renteherzieningsrecht in deze gevallen een persoonlijk recht is van de cedent dat in geval van cessie niet kan overgaan op de cessionaris. Het renteherzieningsrecht komt in de hier bedoelde gevallen aan de cedent en de cessionaris gezamenlijk toe.9 Zij dienen in onderling overleg een nieuw rentepercentage vast te stellen of de schuldenaar gezamenlijk een voorstel voor een nieuwe rentevastperiode te doen.10
1025. Welke rentetarieven zijn van toepassing? Een belangrijke vraag is of de cessionaris bij het vaststellen van de rente bevoegd is gebruik te maken van zijn eigen rentetarieven of dat hij gebonden is aan de rentetarieven die de leninggever/cedent op het moment van de rentewijziging voor soortgelijke leningen hanteert. Het antwoord op deze vraag is een kwestie van uitleg van het renteherzieningsbeding. In sommige gevallen is in het renteherzieningsbeding met zoveel woorden bepaald, dat bij het vaststellen van de nieuwe rente zal worden uitgegaan van de op dat moment bij de leninggever geldende rentetarieven.11 Ook daarbuiten zou ik echter willen aannemen dat de schuldenaar, zonder duidelijke indicatie voor het tegendeel, erop mag vertrouwen dat hij enkel gebonden is aan de rentetarieven van de leninggever/cedent, degene die hij als zijn contractspartij heeft gekozen. Het ligt in de rede dat de rentetarieven van de leninggever voor de schuldenaar een belangrijke reden waren om juist met hem te contracteren. Benadrukt zij dat hieruit op zichzelf niet kan worden afgeleid dat het renteherzieningsrecht een persoonlijk recht is, dat alleen kan toekomen aan de oorspronkelijke schuldeiser. Het betekent alleen dat de cessionaris bij de uitoefening van het renteherzieningsrecht is gebonden aan de door de cedent gehanteerde rentetarieven.
1026. Renteherzieningsrecht en verpanding. Anders dan de cessionaris komt de openbaar pandhouder van een rentedragende vordering niet de bevoegdheid toe om het renteherzieningsrecht uit te oefenen. Hoewel de openbaar pandhouder in het kader van zijn inningsbevoegdheid bevoegd is om al die nevenrechten uit te oefenen die dienstig zijn voor de inning van de vordering,12 moet worden aangenomen dat het renteherzieningsrecht onvoldoende verband houdt met de bevoegdheid van de pandhouder om de rentevordering te innen.13 Het renteherzieningsrecht is op zichzelf immers niet van belang voor de mogelijkheid van de pandhouder om de rente te innen.14 Dit kan anders zijn indien, bijvoorbeeld aan het einde van een rentevastperiode, een herziening van de rente noodzakelijk is om het nieuw te gelden rentepercentage te kunnen vaststellen. Zolang niet duidelijk is welk rentetarief geldt, kan de pandhouder immers geen rente innen. Voor dit geval zou ik willen aannemen dat de pandhouder bevoegd is om, indien de pandgever dit nalaat, de rente vast te stellen (of de schuldenaar daartoe namens de pandgever een aanbod te doen).
Een andere vraag is of de bevoegdheid om de rente te herzien door partijen tot de inhoud van het pandrecht kan worden gemaakt door een bepaling van die strekking in de pandakte op te nemen. Ik vind het verdedigbaar dat er in dit geval wel een voldoende verband bestaat tussen de inningsbevoegdheid van de pandhouder en het renteherzieningsrecht om dit mogelijk te achten.15,16 Het verband is daarin gelegen dat de uitoefening van het renteherzieningsrecht bepalend is voor de omvang van de rentevordering die de pandhouder bevoegd is te innen. Indien de bevoegdheid om het renteherzieningsrecht uit te oefenen tot de inhoud van het pandrecht is gemaakt, is de pandhouder met uitsluiting van de pandgever en met derdenwerking bevoegd om de rente te herzien. Evenals een cessionaris is hij echter gebonden aan de rentetarieven van de pandgever en dient hij bij het vaststellen van de rente rekening te houden met diens gerechtvaardigde belangen.