Einde inhoudsopgave
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 475c [Periodieke betalingen met beslagvrije voet]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Bronpublicatie:
25-11-2020, Stb. 2020, 496 (uitgifte: 04-12-2020, kamerstukken: 35494)
11-12-2019, Stb. 2019, 483 (uitgifte: 17-12-2019, kamerstukken: 35275)
29-11-2017, Stb. 2017, 484 (uitgifte: 15-12-2017, kamerstukken: 34766)
08-03-2017, Stb. 2017, 110 (uitgifte: 24-03-2017, kamerstukken: 34628)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
30-11-2020, Stb. 2020, 497 (uitgifte: 04-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
30-11-2020, Stb. 2020, 499 (uitgifte: 08-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
30-11-2020, Stb. 2020, 499 (uitgifte: 08-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
30-11-2020, Stb. 2020, 499 (uitgifte: 08-12-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
1.
Een beslagvrije voet is verbonden aan vorderingen tot periodieke betaling van:
- a.
uitkeringen op grond van de Participatiewet;
- b.
uitkeringen op grond van overige sociale zekerheidswetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook;
- c.
uitkeringen of buitengewone pensioenen op grond van een wettelijke regeling voor oorlogsgetroffenen;
- d.
de bedragen – onder de naam bezoldiging of welke benaming ook – waarop een ambtenaar als bedoeld in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft alsmede de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop een gewezen ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben;
- e.
loon;
- f.
uitkeringen uit levens-, invaliditeits-, ongevallen- of ziekengeldverzekering;
- g.
pensioen en lijfrente, waaronder mede worden verstaan uitkeringen ten laste van een lijfrenterekening of ten laste van de waarde van een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a, vierde en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
- h.
inkomstenbelasting begrepen in een voorlopige teruggaaf als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- i.
uitkeringen tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud;
- j.
een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 1.5 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
2.
De beslaglegger legt beslag op de vorderingen tot periodieke betaling, bedoeld in het eerste lid, in de volgorde van de onderdelen in dit lid. Indien sprake is van meerdere vorderingen tot periodieke betaling binnen een onderdeel gaat de hoogste vordering voor.
3.
In afwijking van het tweede lid kan de beslaglegger beslag leggen op een vordering tot periodieke betaling die later is opgenomen in de volgorde van de onderdelen in het eerste lid, indien hij ter invordering van zijn vordering tot aan de vastgestelde beslagvrije voet bij deze periodieke betaling kan volstaan met een beslag onder één derde en hij bij toepassing van het tweede lid genoodzaakt is onder meerdere derden beslag te leggen.
4.
Indien reeds beslag ligt op een andere vordering tot periodieke betaling houdt de beslaglegger die het latere beslag legt bij de vaststelling van de hoogte van de beslagvrije voet rekening met dit beslag.
5.
Bij meerdere beslagen op vorderingen tot periodieke betaling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met i, wordt de beslagvrije voet omgeslagen in verhouding tot de hoogte van deze betalingen voor zover toepassing van het tweede of derde lid ertoe leidt dat een opvolgend beslaglegger beslag legt op een andere vordering dan de vordering waarop reeds beslag is gelegd.
6.
Een beslag dat in strijd met het tweede of derde lid wordt gelegd, kan binnen drie jaar na het leggen van het beslag worden vernietigd door de geëxecuteerde of door een andere beslaglegger.
7.
Een derde-beslagene die een betaling heeft gedaan aan een deurwaarder die in strijd met artikel 475c, tweede of derde lid, een executoriaal beslag heeft gelegd dat is vernietigd, heeft niettemin bevrijdend betaald.