Einde inhoudsopgave
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 13 [De voorlopige aanslag]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2016
- Redactionele toelichting
Lid 5, onderdeel b, is in werking getreden.
- Bronpublicatie:
18-12-2013, Stb. 2013, 567 (uitgifte: 23-12-2013, kamerstukken: 33754)
- Inwerkingtreding
01-04-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-03-2016, Stb. 2016, 113 (uitgifte: 30-03-2016, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Aanslag
1.
Ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, kan de inspecteur volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag, met toepassing van de in artikel 15 voorgeschreven verrekening van de voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag tot een positief bedrag wordt niet vastgesteld voor de aanvang van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven.
2.
Een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag die voor of in de loop van het tijdvak wordt vastgesteld, wordt aangeduid als voorlopige teruggaaf.
3.
Een voorlopige aanslag kan, met inachtneming van de vorige leden, door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.
4
De belastingplichtige kan de inspecteur verzoeken om een voorlopige aanslag vast te stellen. Het verzoek om een voorlopige aanslag vast te stellen is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5
De inspecteur kan afzien van het opleggen van een voorlopige aanslag of een voorlopige aanslag opleggen tot een ander bedrag dan volgt uit het eerste lid, indien:
- a.
gerede twijfel bestaat over de juistheid van het adresgegeven van de belastingplichtige of indien dit gegeven ontbreekt;
- b.
de belastingplichtige een vergrijp heeft begaan waarvoor hem een bestuurlijke boete is opgelegd op grond van de artikelen 67cc, 67d of 67e of op grond van artikel 40 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen of waarvoor hem een strafrechtelijke sanctie wegens een daaraan soortgelijk misdrijf is opgelegd, mits de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie binnen een periode van vijf jaren voorafgaand aan het jaar waarop de voorlopige aanslag betrekking heeft onherroepelijk is geworden;
- c.
de belastingplichtige niet of niet binnen de gestelde termijn aangifte voor de inkomstenbelasting heeft gedaan.