Einde inhoudsopgave
RvdW 2021/251
Oordeel dat de verbalisant op moment van aanhouding ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ was in de zin van art. 180 Sr niet onjuist en toereikend gemotiveerd.
HR 16-02-2021, ECLI:NL:HR:2021:236
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16 februari 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, M. Kuijer
- Zaaknummer
19/05668
- Conclusie
plv. A-G mr. P.M. Frielink
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Politierecht / Bevoegdheden
Strafprocesrecht / Voorfase
Jeugdstrafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:236, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑02‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:1178, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑12‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑09‑2020
- Wetingang
Essentie
Het oordeel dat de verbalisant op het moment van de aanhouding ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ was in de zin van art. 180 Sr is niet onjuist en is toereikend gemotiveerd.
Samenvatting
Als uitgangspunt of een ambtenaar ‘werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’ is, geldt dat de politieambtenaar die uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de aanhouding van een verdachte, werkzaam is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in art. 180 Sr.
Het hof heeft op grond van zijn vaststellingen dat de verbalisant via de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.