Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.5.6.3
7.5.6.3 Commercieel eigen vermogen: geconsolideerde jaarrekening
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS589837:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk tevens RJ 240.303: ‘In overeenstemming met artikel 2:411 lid 2 BW komen in geval van integrale consolidatie de belangen van derden-aandeelhouders in de geconsolideerde deelnemingen afgezonderd (onderstreping JvS) van het eigen vermogen in de geconsolideerde balans tot uitdrukking. Verwezen wordt naar artikel 10, lid 2 van het Besluit modellen jaarrekening (...)’.
Nota navv, EK, 2003-2004, 29 210, TK, blz. 20.
Reimers, H.K.O.; De concerntoets in de ‘Bosal-wetgeving’, WFR 2004/174.
Zie in dit verband tevens paragrafen 49 en 60 tot en met 64 van het Stramien voor de opstelling en vormgeving van jaarrekeningen, Raad voor de Jaarverslaggeving, Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, voor grote en middelgrote rechtspersonen, editie 2005, Kluwer, Deventer, 2005.
Art. 2:363, lid 6 BW juncto Algemene Maatregel van Bestuur, juncto Besluit Modellen Jaarrekening (BMJ). De modellen A t/m D gelden voor de balans, de modellen E t/m J gelden voor resultatenrekening.
Hierin is bepaald dat het aandeel in het groepsvermogen en in het geconsolideerde resultaat dat niet de rechtspersoon toekomt, wordt vermeld.
Zie in dit verband tevens Brandsma, die de opvatting van Reimers onderschrijft en meent dat een wetswijziging noodzakelijk is, Brandsma, R.P.C.W.M.; Fiscale onderkapitalisatie van vennootschappen, Fiscale monografieën nr. 111, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 78
Vergelijk De Vries, N.H. & De Vries, R.J.; Cursus belastingrecht, Kluwer, Deventer, onderdeel 2.2.6.F.b.
Voor de geconsolideerde jaarrekening hoeft, anders dan voor de enkelvoudige jaarrekening, het eigen vermogen niet te worden uitgesplitst, vergelijk art. 2:411 BW. Indien een deelneming integraal wordt geconsolideerd terwijl niet alle aandelen (middellijk of onmiddellijk) in handen zijn van de tophoudster, wordt het belang van derden-aandeelhouders in de jaarrekening separaat opgenomen, vergelijk art. 2:411, lid 2 BW.1 Hierbij kwalificeert het aandeel van derden niet als eigen vermogen, maar wel als groepsvermogen. Alle activa en passiva verschijnen wel voor 100% op de geconsolideerde balans van de tophoudster.
Deze benadering roept de vraag op hoe hiermee moet worden omgegaan voor de groepstoets. Voor deze toets dient namelijk het eigen vermogen en het vreemd vermogen op topniveau te worden bepaald. Dit punt is aan de orde geweest bij de parlementaire behandelding. Dienaangaande merkt de wetgever, op dat indien een 80%-participatie voor 100% in de groepsbalans is meegeconsolideerd, het vreemd vermogen van die participatie ook voor 100% op die groepsbalans wordt meegenomen. Om tot een juiste vermogensverhouding te komen, moet zijns inziens daarom in deze situatie ook het belang van derden in het eigen vermogen van die participatie in de groepstoets worden betrokken. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het groepsvermogen; dat is het eigen vermogen van de tophoudster plus het aandeel van derden.2 Reimers merkt dienaangaande op, dat dit standpunt van de wetgever geen steun vindt in de wettekst.3 In lid 5 wordt namelijk gerefereerd aan ‘eigen vermogen’ en niet aan groepsvermogen. Reimers merkt het aandeel van derden daarom aan als vreemd vermogen. Gelet op het voorgaande bestaat er mijns inziens onduidelijkheid ten aanzien van de kwalificatie van het aandeel van derden. Deze problematiek laat zich vanuit een tweetal hoeken benaderen, te weten een RJ-benadering en een BW-benadering. Deze verschillende benaderingen leiden tot verschillende antwoorden.
RJ-BENADERING
Volgens de RJ vormt alles wat geen vreemd vermogen is automatisch eigen vermogen. Deze benadering kan worden gevonden in RJ 240.202.
‘Eigen vermogen is het overblijvend belang in de activa van de rechtspersoon na aftrek van al zijn vreemd vermogen’.
Hoewel RJ 240.202 geldt voor de vennootschappelijke balans, zou deze benadering ook opgeld moeten doen voor de geconsolideerde balans. Uit RJ 240.202 en RJ 115.102 moet worden afgeleid dat er geen tussencategorie bestaat tussen eigen vermogen en vreemd vermogen. Daarmee lijkt de opvatting van Reimers in eerste aanleg correct. In RJ 115.102 wordt evenwel een post van het vreemd vermogen als volgt omschreven:
(Dwingend) ‘Een post van het vreemd vermogen is een bestaande verplichting van de rechtspersoon die voortkomt uit gebeurtenissen in het verleden, waarvan de afwikkeling naar verwachting resulteert in een uitstroom uit de rechtspersoon van middelen die economische voordelen in zich bergen’. RJ 115.105 luidt als volgt (dwingend): ‘Een post van het vreemd vermogen dient in de balans te worden verwerkt, wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling van een bestaande verplichting gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen die economische voordelen in zich bergen en de omvang van het bedrag waartegen de afwikkeling zal plaatsvinden op betrouwbare wijze kan worden vastgesteld. (...)’.4
Het is, gelet op RJ 115.102 en RJ 115.105, mijns inziens zeer de vraag of de balanspost ‘Aandeel derden’ kwalificeert als vreemd vermogen. Van een verplichting van de rechtspersoon (de tophoudster of de belastingplichtige) die voortkomt uit het verleden en die naar verwachting resulteert in een uitstroom van middelen is mijns inziens namelijk geen sprake. Indien een aandeel van derden evenwel niet kwalificeert als vreemd vermogen, dan vormt het per definitie eigen vermogen. Deze uitkomst valt echter niet te rijmen met RJ 240.303, die de belangen van derden-aandeelhouders in de geconsolideerde deelnemingen afzondert van het eigen vermogen.
BW-BENADERING
In het Burgerlijk Wetboek wordt het aandeel van derden niet wettelijk gekwalificeerd als eigen of vreemd vermogen. De Nederlandse geconsolideerde jaarrekening wordt dwingend opgesteld naar een van de tien door de wetgever opgestelde modellen.5 In geen van deze modellen van de geconsolideerde jaarrekening wordt een minderheidsaandeel als eigen vermogen aangemerkt. Vergelijk in dit verband ook art. 2:411, lid 2, BW.6 Het minderheidsaandeel vormt een separate post. Het eigen vermogen staat hier in de modellen los van. In deze modellen wordt een minderheidsaandeel dus als een tussencategorie bestempeld; het aandeel is noch eigen vermogen, noch vreemd vermogen.
CONCLUSIE
Het voorgaande roept de vraag op welke benadering nu moet worden gekozen voor toepassing van art. 10d. Het antwoord valt mijns inziens in wezen te lezen in art. 10d, lid 6.
Aldaar is namelijk het volgende bepaald: ‘De factor, bedoeld in het vijfde lid, is gelijk aan het gemiddeld vreemd vermogen gedeeld door het gemiddeld eigen vermogen, volgens de geconsolideerde jaarrekening van de groep, bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een soortgelijke buitenlandse wettelijke regeling (onderstreping JvS), waarvan de belastingplichtige deel uitmaakt’.
Blijkens de hiervoor door mij onderstreepte passage moet worden aangesloten bij de geconsolideerde jaarrekening van de groep. Hiervoor gelden (naar Nederlands recht) de wettelijke modellen, zie hiervoor. Dit betekent mijns inziens dat het aandeel derden niet meetelt als eigen vermogen en niet meetelt als vreemd vermogen. De geconsolideerde balans geeft de vermogenspositie weer bezien vanuit het perspectief van de groep; ‘minderheidsbelang’ of ‘aandeel derden’ is daarin een vermogenscomponent die wel het economisch karakter van eigen vermogen heeft, maar niet eigendom is van de groep. 7
Gelet op de ratio van art. 10d acht ik de benadering die de wetgever heeft geschetst tijdens de parlementaire behandeling juist.8 Deze kan mijns inziens met enige goede wil tevens worden gelezen in de RJ. Hiertoe dient ‘afzonderen’ in RJ 240.303 te worden begrepen als een separate weergave (als eigen vermogen) naast het reguliere eigen vermogen, samen groepsvermogen. Door de consolidatie acht ik deze benadering het meest juist en acht ik het wenselijk dat deze benadering wordt gevolgd voor toepassing van art. 10d.