Vgl. HR 2 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AB7949, NJ 1999/416, HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8503 en HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5406.
HR, 19-02-2019, nr. 17/03663
ECLI:NL:HR:2019:259
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
17/03663
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:259, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:157
ECLI:NL:PHR:2019:157, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:259
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0173
NbSr 2019/89
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op twee honden n.a.v. verdenking van het onthouden van de nodige verzorging (art. 2.2.8 Wet Dieren) met het oog op evt. vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer. Heeft Rb bij beoordeling klaagschrift juiste maatstaf toegepast door te overwegen dat klager zijn verantwoordelijkheid voor honden had moeten nemen maar dat niet heeft gedaan? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Bij beoordelen beklag ex art. 94 Sv dient rechter (i) te beoordelen of belang strafvordering voortduren beslag vordert en, zo neen, (ii) teruggave inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd. Uit overwegingen Rb blijkt niet dat juiste toetsingsmaatstaf is aangelegd. Rb heeft immers niet overwogen dat en waarom het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/03663 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 24 juli 2017, nummer RK 17-004761, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.1 tot en met 5.4 is het middel terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.
Conclusie 08‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op twee honden n.a.v. verdenking van het onthouden van de nodige verzorging (art. 2.2.8 Wet Dieren) met het oog op evt. vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer. Op gronden vermeld in CAG klaagt middel terecht over toepassing onjuiste maatstaf door Rb. CAG: Bij beoordelen beklag ex art. 94 Sv dient rechter (i) te beoordelen of belang strafvordering voortduren beslag vordert en, zo neen, (ii) teruggave inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden beschouwd. Uit overwegingen Rb blijkt niet dat de juiste toetsingsmaatstaf is aangelegd. Rb heeft immers niet overwogen dat en waarom het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/03663 B Zitting: 8 januari 2019 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [klager] |
De Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, heeft bij beschikking 24 juli 2017 het klaagschrift van de klager ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave van onder hem in beslag genomen goederen, te weten twee honden, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn NH, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 9 juni 2017 zijn in de woning van de klager een hond, mix Stafford, teefje, naam: [naam 1] en een hond, mix Stafford, reu, naam: [naam 2] in beslag genomen wegens verdenking van het onthouden van de nodige verzorging aan dieren (art. 2.2 lid 8 Wet Dieren). Het klaagschrift van de klager komt op tegen (i) de beslissing tot inbeslagname van de honden en (ii) het voornemen van de officier van justitie aan de bewaarder van de honden een machtiging (tot vervreemding) als bedoeld in art. 117 Sv te verlenen. Nu tegen het (voornemen tot het) verlenen van een machtiging tot vervreemding van een in beslag genomen voorwerp geen beklag ex art. 552a Sv openstaat1., heeft de rechtbank met juistheid het klaagschrift opgevat als te zijn gericht tegen de inbeslagname en kennelijk tegen het uitblijven van een last tot teruggave aan hem van de honden. In cassatie wordt de ongegrondverklaring van het klaagschrift bestreden.
4. De bestreden beschikking bevat de volgende overwegingen:
“1. Ontstaan en loop van de procedure
(…)
2. De standpunten
(…)Klager verzet zich tegen de inbeslagname van de beide honden en tegen de voorgenomen beslissing van de officier van justitie ex artikel 117 Sv.
Uit het verslag van de dierenartsen blijkt dat de honden in goede conditie, aaibaar en niet agressief zijn. Er was derhalve geen sprake van verwaarlozing.
Voorts heeft klager gezorgd dat tijdens zijn afwezigheid de honden werden verzorgd door derden. Hij heeft [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gevraagd om voor zijn dieren te zorgen op de dagen dat hij afwezig was, in eerste instantie door een detentie en daarna wegens een verblijf bij zijn vriendin in Amsterdam. Klager erkent dat de verzorging van de dieren tijdens zijn afwezigheid beter had gekund. De jongste hond, bijna anderhalf jaar oud. komt uit een ander gezin en heeft nog opvoeding nodig.
Klager verzoekt het klaagschrift gegrond te verklaren. Klager is bijzonder gehecht aan de honden.
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van de inbeslaggenomen honden aan klager nu de honden voor de tweede maal in een halfjaar tijd zijn weggehaald wegens verwaarlozing.
3. Bezwaar tegen het voornemen van de officier van justitie om een machtiging af te geven om de inbeslaggenomen goederen te vervreemden (artikel 117 Sv)
De wet kent geen extra mogelijkheid om formeel bezwaar te maken tegen de beslissing van de officier van justitie ex artikel 117 Sv. Zoals vermeld in de brief van de officier van justitie van 20 juni 2017 inzake de beslagbeslissing, dient tegen het voornemen om een machtiging ex artikel 117 Sv tot vervreemding af te geven te worden opgekomen door een klaagschrift ex artikel 552a Sv. Daarop zal onderstaand worden beslist.
4. Beoordeling
Op 9 juni 2017 zijn onder klager op zijn toenmalige woonadres [a-straat 1] te [plaats] twee honden inbeslaggenomen, (…) wegens verdenking van verwaarlozing van de honden. Na een melding troffen verbalisanten onder meer de honden aan in de vervuilde woning. Ten tijde dat verbalisanten in de woning waren, meldde [betrokkene 1] zich. Hij vertelde dat hij de reptielen zou verzorgen en dat ene [betrokkene 2] de honden zou verzorgen. [betrokkene 1] had nog wel een zak voer voor de honden gekocht. Verbalisanten hebben de identiteit van [betrokkene 2] niet kunnen achterhalen.
Beide honden zijn eerder, op 22 november 2016, inbeslaggenomen wegens verdenking van verwaarlozing. Destijds heeft de rechtbank op verzoek van klager in een eerdere beklagprocedure beslist dat beide honden aan klager dienden te worden teruggegeven (rekestnummer 16.007486). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de verwaarlozing van de honden niet aan klager te wijten was, maar aan degene aan wie klager de zorg van zijn honden had toevertrouwd.
Thans is er sprake van een vergelijkbare situatie. De honden zijn aangetroffen in een aanzienlijk door de honden vervuilde woning. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de honden al diverse dagen niet of nauwelijks zijn uitgelaten. Klager heeft volgens zijn eigen verklaring eerst [betrokkene 1] benaderd om de honden te verzorgen. Na zijn vertrek op woensdagmiddag naar Amsterdam heeft klager ene [betrokkene 2] gevraagd de verzorging van de honden op zich te nemen. Beide keren is de verzorging van de honden niet goed verlopen. Klager heeft onvoldoende oog gehad voor het belang van de honden bij de keuze van personen aan wie hij de zorg voor de honden toevertrouwde. Anders dan bij de beslissing van 9 januari 2017 acht de rechtbank klager daarom verantwoordelijk voor de verwaarlozing van de honden. Klager heeft zijn kansen verspeeld; hij had — zeker na de vorige inbeslagname - zijn verantwoordelijkheid voor de honden moeten nemen en heeft dat niet gedaan.
Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.
5. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.”
5. Het middel klaagt, in samenhang bezien met de toelichting, dat de rechtbank in het geheel niet heeft getoetst of aan de toepasselijke voorwaarden voor inbeslagneming en de voortduring daarvan is voldaan.
5.1.
De rechtbank heeft in haar beschikking in het midden gelaten op welke wettelijke grondslag het beslag is gestoeld. Uit de zich bij de stukken van de Hoge Raad bevindende Kennisgeving van inbeslagneming maak ik op dat de honden wegens een verdenking van overtreding van art. 2.2 lid 8 Wet Dieren op grond van art. 94 Sv in beslag zijn genomen met het oog op eventuele vatbaarheid voor onttrekking aan het verkeer.2.
5.2.
Bij het beoordelen van een beklag op grond van art. 94 Sv dient de rechter (i) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, (ii) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.3.
5.3.
Uit de hiervoor onder randnummer 4 weergegeven overwegingen van de rechtbank blijkt niet dat de juiste toetsingsmaatstaf is aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. De rechtbank heeft immers niet overwogen dat en waarom het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. De bestreden beschikking is dus ontoereikend gemotiveerd en het middel klaagt hierover terecht.
5.4.
Het middel slaagt.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2019
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn voorwerpen voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang (art. 36c en 36d Sr). Aanknopingspunten daartoe trof ik in het dossier niet aan. Zie voor de mogelijkheid van verbeurdverklaring van een hond HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:996, NJ 2018/300 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, m. nt. Mevis, rov. 2.8 t/m 2.11.