HR, 28-09-2010, nr. 09/00604 B
ECLI:NL:HR:2010:BN8503
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
09/00604 B
- LJN
BN8503
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN8503, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN8503
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Beklag tegen beslag, art. 552a Sv. De brief van de OvJ bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling van zijn voornemen aan de bewaarder van de auto een machtiging te verlenen tot vervreemding a.b.i. art. 117 Sv. Tegen het verlenen van een dergelijke machtiging stelt de wet geen beklag open (vgl. HR LJN AB7949). De Rb had klager derhalve n-o moeten verklaren in zijn beklag.
28 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/00604 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 april 2008, nummer RK 08/444, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.R. Ali, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
2.1. In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 9 oktober 2007 is onder de klager op een auto van het merk Dodge conservatoir beslag gelegd tot zekerheid van verhaal voor een op te leggen geldboete en/of een ontnemingsmaatregel ter zake van wederrechtelijk verkregen voordeel.
(ii) De klager had met betrekking tot die auto een lease-overeenkomst gesloten met [A] BV (hierna: [A]). De lease-overeenkomst was ten tijde van de beslaglegging nog niet geëindigd. [A] heeft zich gewend tot het Openbaar Ministerie en een beroep gedaan op het in de lease-overeenkomst bedongen eigendomsvoorbehoud.
(iii) De Officier van Justitie heeft bij brief van 28 februari 2008 de klager ervan in kennis gesteld over te gaan tot vervreemding van de auto, onder de voorwaarde dat na verkoop van de auto uit de opbrengst het (actuele) openstaande saldo zal worden overgemaakt naar [A]. De Officier van Justitie heeft de klager in die brief gewezen op art. 116, derde lid, Sv "waarin is geregeld dat de beslagene zich binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief schriftelijk kan verzetten tegen bovengenoemd besluit, door indiening van een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering".
(iv) Op 13 maart 2008 is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv ingediend.
2.2. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"De rechtbank begrijpt de brief van 28 februari 2008 in samenhang bezien met de toelichting van de officier ter zitting aldus dat het openbaar ministerie hiermee heeft beoogd klager kenbaar te maken het voornemen tot teruggave van de in beslaggenomen auto aan [A] met dien verstande de teruggave te realiseren middels het vervreemden van de auto en uit de opbrengst daarvan het toekomende geldbedrag op rekening van [A] over te maken. Met de Officier van Justitie is de rechtbank van oordeel dat de mededeling aangaande de vervreemding van de auto niet onder de strekking van artikel 116 van het wetboek van Strafvordering valt. In het kader van de onderhavige klaagschriftprocedure zal de rechtbank zich, gelet op het bepaalde in artikel 116, derde lid, van het wetboek van Strafvordering, slechts kunnen buigen over de vraag of een eventuele teruggave van de in beslag genomen auto aan [A] als hiervoor weergegeven op juiste gronden berust. De rechtbank laat de grieven van klager voor zover deze zijn gericht tegen de voorgenomen vervreemding van de in beslag genomen auto dan ook onbesproken."
2.3. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt - voor zover hier van belang - als mededeling van de Officier van Justitie het volgende in:
"Naar ons oordeel is het beslag op de auto op goede gronden gelegd en dient het beslag op dit goed te blijven rusten. Het is in het voordeel van klager om de vervreemding zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. (...) In het licht van het conservatoir beslag dat op de auto rust teneinde wederrechtelijk verkregen voordeel aan klager te kunnen onttrekken is ervoor gekozen om de auto te vervreemden en het aan [A] toekomende deel van de opbrengst naar deze financieringsmaatschappij over te maken."
2.4. Het klaagschrift is gericht tegen het hiervoor onder 2.1 sub (iii) weergegeven voornemen van de Officier van Justitie tot vervreemding van de inbeslaggenomen auto. De door de Officier van Justitie bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer gedane mededelingen houden in dat de vervreemding van de auto ertoe strekt dat het na betaling aan [A] resterende saldo van de opbrengst van de auto onder het beslag blijft rusten. Gelet daarop kan voormelde brief van de Officier van Justitie bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling van zijn voornemen aan de bewaarder van de auto een machtiging te verlenen tot vervreemding als bedoeld in de zin van art. 117 Sv.
2.5. Tegen het verlenen van een dergelijke machtiging stelt de wet geen beklag open (vgl. HR 2 maart 1999, LJN AB7949, NJ 1999, 416). De mededeling van de Officier van Justitie in zijn hiervoor onder 2.1 sub (iii) genoemde brief hieromtrent maakt dit niet anders. De Rechtbank had de klager derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beklag.
De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2010.