Zie bijv. HR 6 mei 2003, NJ 2003, 459 en HR 2 maart 1993, NJ 1993, 662.
HR (P-G), 25-05-2010, nr. 09/00604
ECLI:NL:PHR:2010:BN8503
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
25-05-2010
- Zaaknummer
09/00604
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BN8503
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BN8503, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 25‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN8503
Conclusie 25‑05‑2010
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De rechtbank te 's‑Hertogenbosch heeft bij beschikking van 25 april 2008 het beklag als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv ongegrond verklaard.
2.
Namens de klager heeft mr. J.R. Ali, advocaat te 's‑Hertogenbosch, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel bevat de klacht dat de rechtbank op onjuiste gronden, althans ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat een ander dan de klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt van een bij de klager in conservatoir beslag genomen bedrijfsauto.
3.2.
Bij brief van 28 februari 2008 heeft de officier van justitie van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) de klager op de voet van art. 116, derde lid, Sv in kennis gesteld van zijn voornemen een bij deze in beslag genomen bedrijfsauto te doen teruggeven aan [A] B.V. als de ten aanzien van de betreffende bedrijfsauto redelijkerwijs rechthebbende in de zin van art. 116, tweede lid, onder a, Sv. In de genoemde brief wordt onder meer het volgende vermeld:
‘Inzake een tegen u lopende strafzaak is conservatoir beslag gelegd ter zekerheid van verhaal voor een op te leggen geldboete en/of ontnemingsmaatregel wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het betreft onder andere de personenauto Dodge Ram met het kenteken [AA-00-BB].
Inmiddels heeft [A] BV zich als pandhouder bij BOOM gemeld met het verzoek om het voertuig op grond van een lease-overeenkomst welke met u is gesloten aan hen over te dragen. Het openstaande saldo bedraagt momenteel € 18.723,85. Ik ben van mening dat [A] inderdaad haar eigendomsvoorbehoud kan inroepen en zal derhalve overgaan tot vervreemding van de auto, onder de voorwaarde dat na verkoop van de auto uit de opbrengst het (actuele) openstaande saldo zal worden overgemaakt naar [A].’
3.3.
Op 13 maart 2008 heeft de klager tegen het voornemen van de officier van justitie tot teruggave van de bedrijfsauto aan [A] B.V. een klaagschrift ingediend, inhoudende — voor zover hier relevant — het volgende:
- ‘3.
Klager verzet zich tegen het voornemen van de officier van justitie tot teruggave van het voorwerp aan de hiervoor genoemde derde stellende dat hij geen afstand heeft gedaan van het voorwerp en deze derde voorts redelijkerwijs niet als rechthebbende in de zin van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt.
- 4.
Klager onderbouwt zijn standpunt als volgt:
- 5.
Op 21 juli 2006 heeft klager met de derde een lease-overeenkomst afgesloten waarbij de in dit geding zijnde voorwerp, een bedrijfsauto van het merk Dodge Ram 1600 Hemi Quad Cab, bouwjaar: 2006, onder eigendomsvoorbehoud van de derde aan klager is verkocht en geleverd.
- 6.
De aankoopwaarde van de bedrijfsauto bedraagt inclusief BTW EUR 57.125,95.
- 7.
Daarop heeft klager bij aanvang van de koop- en/of lease-overeenkomst een aanbetaling gedaan van EUR 37.125,95.
- 6.
Er resteerde derhalve een bruto lease bedrag inclusief de overeengekomen kredietvergoeding van EUR 24.950,20.
- 7.
Een afschrift van de lease-overeenkomst wordt als productie 2 overgelegd.
- 8.
Blijkens het overzicht van 3 februari 2008 bedraagt volgens de derde partij een saldo per jaareinde 2007 van EUR 18.715,94. Een afschrift van deze brief wordt als productie 3 overgelegd.
- 9.
Gelet op de eindsaldo 2007 stelt klager dat hij reeds EUR 57.125,95 (-) 18.715,94 aan de derde heeft voldaan, zijnde in totaal: EUR 38.410,01 hetgeen overeenkomt met ongeveer tweederde van het aankoopbedrag.
- 10.
Primair stelt klager dat hij de voorwaarden uit de lease-overeenkomst zonder meer is nagekomen waardoor voor de derde partij geen bevoegdheid bestaat om het eigendomsvoorbehoud tegen klager in te roepen. De derde partij kan derhalve niet als rechthebbende in de zin van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering worden aangemerkt.
- 11.
Subsidiair stelt klager dat de derde partij misbruik van (eigendoms)recht pleegt door het inroepen van het eigendomsvoorbehoud jegens klager aangezien klager reeds tweederde van de aanschafprijs heeft betaald en hij daardoor in zijn belangen wordt geschaad indien de bedrijfsauto, na teruggave, door de derde partij wordt vervreemd. Haar belang is immers beperkt tot een bedrag van EUR 18.715,94. Nu de derde partij evenzeer heeft rekening te houden met de belangen van klager en de derde door het inroepen van het eigendomsvoorbehoud naar het oordeel van klager misbruik van recht pleegt, verzet deze situatie zich om de derde partij als rechthebbende in de zin van artikel 116, tweede lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering aan te merken.’
3.4.
De bestreden beschikking houdt — voor zover hier van belang — het volgende in:
‘Zijdens klager is bij klaagschrift en ter zitting aangevoerd dat het bezwaar zich richt tegen het eigendomsvoorbehoud dat [A] ten aanzien van de in beslag genomen auto heeft ingeroepen. Nu klager op grond van de leaseovereenkomst reeds betalingen heeft verricht is het wrang dat de auto door het openbaar ministerie zal worden vervreemd. Bovendien zal naar verwachting van klager de opbrengst van de auto lager uitvallen indien de auto wordt verkocht door het openbaar ministerie. Voor zover tot vervreemding van de auto dient te worden overgegaan strekt het klaagschrift tot teruggave van de auto aan klager teneinde hem in staat te stellen de auto in eigen beheer te verkopen.
De officier van justitie heeft met betrekking lot het in de brief van 28 februari 2008 geformuleerde voornemen aangevoerd dat de auto waarop thans conservatoir beslag rust in beginsel dient te worden teruggeven aan [A]. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar een zich onder de stukken bevindende lease-overeenkomst tussen [A] en klager en de daarin opgenomen algemene voorwaarden.
Omdat er beslag is gelegd op de auto en —volgens de informatie vanuit [A]— klager is gestopt met de termijnbetalingen staat bezien de algemene voorwaarden in de leaseovereenkomst buiten redelijke twijfel dat [A] nog altijd als eigenaar van de auto dient te worden beschouwd. De officier van justitie heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat het beklag van klager, voor zover hiermee is beoogd de teruggave van de auto aan klager, ongegrond is. In het onderhavige geval is vooralsnog niet tot teruggave aan [A] overgegaan omdat uit hoofde van de lease-overeenkomst zijdens klager reeds betalingen zijn verricht. Om die reden is het openbaar ministerie voornemens de in beslag genomen auto te vervreemden en na verkoop van deze auto uit de opbrengst het (actuele) openstaande saldo naar financieringsmaatschappij [A] over te maken. De officier van justitie heeft aangegeven dat overleg tussen het openbaar ministerie en [A] op dit punt nog gaande is. Voor zover het klaagschrift is gericht tegen de voorgenomen vervreemding van de auto als verwoord in de brief van 28 februari 2008 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de mededeling aangaande de vervreemding als hiervoor bedoeld niet onder de strekking van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering valt.
De rechtbank begrijpt de brief van 28 februari 2008 in samenhang bezien met de toelichting van de officier ter zitting aldus dat het openbaar ministerie hiermee heeft beoogd klager kenbaar te maken het voornemen tot teruggave van de in beslaggenomen auto aan [A] met dien verstande de teruggave te realiseren middels het vervreemden van de auto en uit de opbrengst daarvan het toekomende geldbedrag op rekening van [A] over te maken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de mededeling aangaande de vervreemding van de auto niet onder de strekking van artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering valt. In het kader van de onderhavige klaagschriftprocedure zal de rechtbank zich, gelet op het bepaalde in artikel 116, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, slechts kunnen buigen over de vraag of een eventuele teruggave van de in beslag genomen auto aan [A] als hiervoor weergegeven op juiste gronden berust. De rechtbank laat de grieven van klager voor zover deze zijn gericht legen de voorgenomen vervreemding van de in beslag genomen auto dan ook onbesproken.
Op grond van de lease-overeenkomst tussen [A] en klager zoals deze zich onder de gedingstukken bevindt en blijkens het daarin opgenomen eigendomsvoorbehoud in de algemene voorwaarden is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat [A] nog altijd de eigenaar is van de onder klager in beslag genomen auto. De voorgenomen teruggave van de onder klager inbeslaggenomen auto aan [A] komt de rechtbank onder deze omstandigheden alleszins redelijk en maatschappelijk verantwoord voor. De rechtbank schaart zich dan ook achter het standpunt van de officier van justitie dat het beklag van klager voor zover dit ziet op de voorgenomen teruggave van de auto aan [A], ongegrond is.’
3.5.
In het onderhavige geval vordert het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag niet meer en heeft de officier van justitie medegedeeld voornemens te zijn de inbeslaggenomen zaak te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank moeten beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende op de zaak kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van die vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar daarbij zal hij wel civielrechtelijke aspecten mogen betrekken.1.
3.6.1.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat de rechtbank de genoemde beoordelingsmaatstaf heeft miskend, nu haar oordeel niets inhoudt omtrent het in het klaagschrift gestelde dat het beroep van [A] B.V. misbruik van recht oplevert aangezien de klager onder de leaseovereenkomst met [A] B.V. reeds een bedrag van in totaal ongeveer tweederde van de aankoopwaarde van de bedrijfsauto heeft betaald.
3.6.2.
Dit betoog treft echter geen doel. Zoals gezegd is het beslechten van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties geen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een ander dan de beslagene kan worden aangemerkt als redelijkerwijs rechthebbende in de zin van art. 116, tweede lid, onder a, Sv. Niettemin mag de beklagrechter in dit verband wel degelijk acht slaan op civielrechtelijke aspecten en zijn oordeel mede baseren op hoe de eigendomsverhoudingen op het eerste gezicht liggen.2. Nu het in casu gaat om een op de voet van art. 94a Sv inbeslaggenomen bedrijfsauto, geldt in dit verband als nader criterium voor teruggave aan een ander dan de beslagene of buiten redelijke twijfel staat dat deze ander als eigenaar moet worden beschouwd.3.
3.6.3.
Op grond van de algemene voorwaarden behorend bij de leaseovereenkomst tussen klager en [A] B.V. heeft de rechtbank geoordeeld dat buiten redelijke twijfel staat dat laatstgenoemde nog altijd eigenaar van de bedrijfsauto is. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Evenmin was de rechtbank gehouden haar motivering te omkleden met nadere overwegingen van civielrechtelijke aard.
3.7.
Het middel faalt derhalve en kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.
4.
Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑05‑2010
Zie HR 31 maart 1998, NJ 1998, 575 en Cleiren en Nijboer, a.w., aant. 11 bij art. 116 Sv.