Derdenbeslag
Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/2.2.2.3:2.2.2.3 Twee negentiende-eeuwse dissertaties
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/2.2.2.3
2.2.2.3 Twee negentiende-eeuwse dissertaties
Documentgegevens:
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS393295:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
14 Wat de rechtsliteratuur betreft valt hier ten slotte nog te wijzen op twee in de negentiende eeuw verschenen dissertaties over derdenbeslag. De eerste is van Vos de Wael (1856) en behandelt (aspecten van) het conservatoir derdenbeslag.1 De tweede dissertatie is door Everwijn de Lange in Amsterdam verdedigd (1888) en behandelt het executoriaal derdenbeslag 'op inschulden'.2 Beide werken worden hier meer curiositeitshalve - en uiteraard ter wille van de wetenschappelijke volledigheid - vermeld dan dat raadpleging en bestudering ervan nog van groot belang is voor het verkrijgen van een beter inzicht in het huidige (conservatoir en executoriaal) derdenbeslagrecht. Hierna zal dan ook worden volstaan met uit deze werken een enkel punt aan te stippen.
Het boekje van Everwijn de Lange is reeds even in § 2.1 (nr. 7) ter sprake gekomen in het kader van de vraag, of het ook mogelijk was beslag te leggen op vorderingen die nog niet opeisbaar zijn. Aangezien dit in de negentiende eeuw kennelijk een kwestie van belang was, heeft Everwijn de Lange zich, na een inleiding over het 'executoir-arrest' in het algemeen (p. 1-32), met name met die vraag indringend beziggehouden. Na een uitgebreid onderzoek van in het bijzonder het oude en toen geldende Franse recht, komt hij tot de conclusie (p. 33 e.v.) dat ook beslag op nog niet opeisbare vorderingen mogelijk moet zijn. Over de mogelijkheid van beslag op voorwaardelijke vorderingen lijkt Everwijn de Lange echter te aarzelen. Aangezien daarover zowel naar oud als naar huidig recht geen enkele twijfel meer bestaat (zie nog hierna § 2.23 en § 3.7.4), behoeft (ook) bij deze vraag hier niet langer te worden stil gestaan. Ten slotte is het proefschrift van Everwijn de Lange met name voor rechtshistorici nuttig om te raadplegen, aangezien daarin de ontwikkeling van het executoriaal beslag in het Romeinse, oud-vaderlandse en oud-Franse recht in grote lijnen is beschreven, in welke rechtsstelsels ook vormen van 'derdenbeslagen' voorkwamen.
Van het ruim dertig jaar eerder verschenen proefschrift van Vos de Wael over 'Conservatoir arrest onder derden', kan worden gezegd dat het eigenlijk nog louter curiositeitswaarde heeft. Niet alleen is de wettelijke regeling van het conservatoir (derden)beslag met ingang van 1 januari 1992 vrij ingrijpend gewijzigd, ook het tijdstip waarop Vos de Wael zijn boek schreef 1856 is daarvoor bepalend. Het door hem beschreven conservatoir derdenbeslagrecht was immers pas betrekkelijk kort geleden - in 1838 - ingevoerd, zodat daarmee in de praktijk nog weinig ervaring was opgedaan. Ook de Hoge Raad had daarover toen nog geen enkel arrest gewezen. Daar komt nog bij dat Vos de Wael zich - aldus Cohen in zijn preadvies voor de NJV in 19323 - 'in zijn lijvige proefschrift' vooral heeft bezig gehouden met de vraag
'voor welke vorderingen dit beslag kan worden gelegd.'
Hoewel over de vraag, tot verhaal van welke vorderingen conservatoir (derden)beslag gelegd kan worden, nog steeds discussie mogelijk is, staat tegenwoordig zonder meer vast dat óók voor nog niet opeisbare vorderingen conservatoir beslag gelegd kan worden. Tegenwoordig gaat het dan ook meer om de vraag waar hier de grenzen liggen, met name of, en zo ja, in hoeverre ook conservatoir beslag gelegd kan worden tot verhaal van toekomstige vorderingen (zie daarover ook hierna nr. 23 en met name § 6.23). In de tijd van Vos de Wael was dit alles echter nog vele bruggen te ver, en ging het er voornamelijk om of een vordering wel 'zeker' genoeg is om daarvoor conservatoir beslag te leggen. Daarnaast heeft Vos de Wael zich nog beziggehouden met de vraag of conservatoir beslag louter strekte tot 'bewaring van recht' of alleen een middel was om een vorderingsrecht geldend te maken. Het voor de hand liggende antwoord is tegenwoordig natuurlijk dat conservatoir beslag beide doeleinden dient: het veilig stellen van het verhaalsrecht door alvast beslag te leggen op de goederen van de schuldenaar gedurende de periode dat over bestaan en omvang van het vorderingsrecht 'in de hoofdzaak' (art. 700 lid 3) wordt geprocedeerd, opdat uiteindelijk dit beslag in de executoriale fase zal overgaan (art. 704 lid 1).