De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.2:5.2 Toepasselijk op alle rechtsvorderingen
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.2
5.2 Toepasselijk op alle rechtsvorderingen
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS377083:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
HR 18 februari 2000,NJ 2001, 259, r.o. 4.1.4(News International c.s./ABN AMRO).
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, Van Mierlo/Bart, p. 554.
Kamerstukken II 2005/06, 30 392, nr. 3, p. 19.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Tot de invoering van het nieuwe bewijsrecht per 1 april 1988 had de exhibitieplicht betrekking op
"een titel gemeen tusschen verscheidene personen".
Die tekst is per 1 april 1988 gewijzigd. Sindsdien heeft de exhibitieplicht betrekking op:
"onderhandse akten aangaande een rechtsbetrekking, waarbij hij of zijn rechtsvoorgan-gers partij zijn".
Uit de parlementaire geschiedenis wordt niet duidelijk, waaraan bij het begrip rechtsbetrekking is gedacht. Dat begrip rechtsbetrekking is ongewijzigd gebleven bij de wetswijziging per 1 januari 2002. Sindsdien heeft de exhibitieplicht betrekking op
"bescheiden aangaande een rechtsbetrekking, waarin de aanvrager of zijn rechtsvoorgan-gers partij zijn".
Nu het begrip rechtsbetrekking niet is uitgewerkt, lijkt logisch dat daaronder iedere rechtsbetrekking valt en derhalve bijvoorbeeld niet alleen een rechtsbetrekking op grond van overeenkomst, maar ook een rechtsbetrekking op grond van onrechtmatige daad of onverschuldigde betaling. Of onder een rechtsbetrekking ook valt een rechtsbetrekking uit - bijvoorbeeld - onrechtmatige daad heeft de Hoge Raad in 2000 echter in het midden gelaten.1 Ter gelegenheid van de wetswijziging per 2002 heeft de parlementaire geschiedenis de vraag evenwel bevestigend beantwoord: volgens de toelichting ligt het in de lijn van de met het wetsontwerp beoogde verruiming van de exhibitieplicht om ook de rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad als een rechtsbetrekking in de zin van dit artikel te beschouwen.2 Daarmee is de reikwijdte van art. 843a Rv natuurlijk aanzienlijk uitgebreid.
Die opmerking in de parlementaire geschiedenis van de wetswijziging per 1 januari 2002 stond er niet aan in de weg, dat in het voorstel voor een wettelijke regeling ter zake van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten in art. 1019a, lid 1 Rv nog eens is bepaald:
"Een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a."
Die uitdrukkelijke wettelijke bepaling is strikt genomen overbodig, zoals ook blijkt uit de parlementaire geschiedenis van art. 1019a lid 1 Rv. Daar wordt opgemerkt, dat de wettelijke bepaling een bevestiging is van hetgeen ter gelegenheid van de totstandkoming van de wetswijziging van 2002 in de parlementaire geschiedenis is opgemerkt.3