Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/5.3
5.3 Toepasselijk bij alle gegevensdragers
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS377079:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht Van Mierlo/Bart, p. 553.
Rb. Breda 15 februari 2006, NJ F 2006, 217 (Hands for Hair/Nexxus Nederland).
In gelijke zin als de minister: Gielen 2005, p. 7.
Sijmonsma 2008, p. 61; Sijmonsma 2010, p. 165.
Art. 152 Rv.
Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht 2008, p. 129.
Sijmonsma 2010, p. 139, 141-142, 164, 165, 167, 239.
Sijmonsma 2010, p. 141.
Sijmonsma 2010, p.141.
HR 12 december 2003, NJ 2004, 117, r.o. 3.4.2(X/Y) over verplichting patiënt tot afgifte bloed t.b.v. HIV-onderzoek op grond van de behandelovereenkomst tussen arts en patiënt.
HR 18 juni 1993, NJ 1994, 347 r.o. 3.2(Q/XAids-test) over verplichting verkrachter tot afgifte bloed t.b.v. HIV-onderzoek op grond van art. 6:162 BW.
HR 15 februari 2008, NJ 2008, 106, r.o. 3.4(X/Y): verplichting om mede te werken aan onderzoek door deskundige is - kennelijk - ontoereikend om bij vaderschapsactie medewerking aan DNA-onderzoek af te dwingen.
Sijmonsma 2007, p. 37; Sijmonsma 2010, p. 165.
Veegens/Wiersma 1988, p. 115.
Onder de vóór 1 januari 2002 geldende regeling konden met een beroep op het toen geldende art. 843a Rv slechts onderhandse akten opgevraagd worden. Sinds 2002 verwijst het artikel naar bescheiden, welk begrip "bescheiden" niet nader is gedefinieerd in de wet of de parlementaire geschiedenis. Wel is bepaald dat daaronder mede worden verstaan:
"op een gegevensdrager aangebrachte gegevens"
Daaronder vallen blijkens de parlementaire geschiedenis derhalve in elk geval ook foto's, films, bandopnamen en computerbestanden.1 Een essentiële uitbreiding werd daarmee met een pennenstreek doorgevoerd: het binnenhalen van computerbestanden als mogelijke informatiebron, biedt potentieel toegang tot een schier onuitputtelijke hoeveelheid informatie. Die ruime omschrijving leidt ertoe dat zelfs een verzoek om personalia van mogelijke getuigen gebaseerd werd op art. 843a Rv en op die grondslag werd toegewezen2 zonder dat uit de uitspraak overigens bleek op welke gegevensdrager die informatie zich zou bevinden.
Nu de wet het begrip bescheiden niet definieert, rijst de vraag of er bewijsmiddelen zijn die niet met een beroep op de exhibitieplicht opgevraagd kunnen worden. Bij de totstandkoming van de artikelen 1019a e.v. Rv ter bescherming van intellectuele eigendomsrechten vooronderstelde de minister, dat het begrip bescheiden een beperkte betekenis heeft.3 Daarom is voor inbreukprocedures in het intellectuele eigendomsrecht art. 1019a lid 2 Rv opgenomen. Dat bepaalt:
"In de procedure op grond van artikel 843a kan ook overlegging gevorderd worden van ander bewijsmateriaal dat zich in de macht van de wederpartij bevindt."
De memorie van toelichting merkt hierover op:
"Een belangrijke aanvulling op artikel 843a is de mogelijkheid om niet alleen inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te kunnen vorderen, maar ook overlegging vanander bewijsmateriaal dat zich in de macht van de wederpartij bevindt (artikel 1019a, tweede lid). Bij procedures omtrent intellectuele eigendomsrechten gaat het immers vooral om inbreukmakende voorwerpen: cd's, kledingstukken, speelgoed, parfumerieartikelen, etc."4
Volgens Sijmonsma is de beperkte uitleg waarvan de minister is uitgegaan, onjuist. Hij meent dat - bijvoorbeeld - een bij een aanrijding betrokken auto een gegevensdrager is, nu uit de beschadigingen wellicht valt af te leiden hoe hard is gereden en meent dat - bijvoorbeeld - ook een flesje met nepparfum als bescheid moet worden aangemerkt.5 Daar ben ik het mee eens. Voor de opvatting van Sijmonsma pleit immers, dat ons bewijsrecht een open systeem kent: bewijs kan geleverd worden met alle middelen.6 Voor enkele bewijsmiddelen - in het bijzonder: getuigen, deskundigen, plaatsopneming - bevat de wet een specifieke regeling. Voor de overige bewijsmiddelen ontbreekt zo'n regeling. Een ruime uitleg van het begrip "bescheiden" leidt ertoe, dat ook voor de overige bewijsmiddelen de mogelijkheden om deze te vergaren worden geoptimaliseerd. In zoverre is dus ook niet verbazingwekkend dat de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht zonder een woord aan de achterliggende discussie over de uitleg van art. 843a Rv vuil te maken voorstelt om de verplichting tot verstrekken van informatie betrekking te laten hebben op het volgende:
"De in het eerste lid bedoelde gegevens zijn alle gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het wel of niet bestaan, de inhoud of de omvang van een burgerrechtelijke rechtsbetrekking."7
De keuze voor een grote reikwijdte van de exhibitieplicht heeft wat mij betreft als voordeel, dat deze aan partijen de mogelijkheid geeft om allereerst zelf het initiatief te nemen om het bewijs te vergaren dat voor hun vordering of verweer noodzakelijk is. Dat voorkomt, zo mogelijk, dat reeds in een (te) vroeg stadium bijvoorbeeld een rechter of een deskundige en derhalve (te) veel personen bij geschilbeslechting betrokken hoeven te worden. De keuze voor zo'n ruime toepassing is overigens ook gemaakt in het Amerikaans recht, waar discovery sinds 1970 niet alleen documenten betreft, maar ook "electronically stored material" en "testing and sampling as well as inspecting or photographing tangible things".
Op deze ruime opvatting sluit aan de opvatting van Sijmonsma dat het wenselijk is dat met een beroep op de exhibitieplicht gevraagd kan worden om verstrekking van lichaamsmaterialen zoals bijvoorbeeld haar of bloed.8 Sijmonsma meent terecht dat noch het woord "aangebrachte gegevens"9 in de tekst van de bepaling, noch de oppervlakkige wetsgeschiedenis erop wijst dat deze mogelijkheid door de wetgever is voorzien.10 Ook het feit dat ter beschikking gesteld haar of bloed onderzocht zal moeten worden en als gevolg daarvan niet ongeschonden geretourneerd kan worden, staat op gespannen voet met toepasselijkheid van art. 843a. Voor die - definitieve - afgifte biedt art. 843a immers geen basis, nu dit artikel slechts voorziet in het tonen van bescheiden of het verstrekken van afschrift of uittreksel, niet in de mogelijkheid van definitieve afgifte. Dat art. 843a thans een ongewisse basis biedt, is tegelijkertijd niet problematisch. Een verplichting tot verstrekking van lichaamsmateriaal is in de rechtspraak immers reeds op andere gronden aangenomen. Een contractuele verplichting tot medewerking11 óf het bestaan van een rechtsverhouding op grond van onrechtmatige daad12 kan voor aanvaarding van de verplichting toereikend zijn. Een geheel veilig bezit is de mogelijkheid om medewerking aan verstrekking van lichaamsmaterialen te verlangen overigens niet: met betrekking tot DNA-onderzoek bij een vaderschapsactie heeft de Hoge Raad overwogen dat medewerking daaraan niet afdwingbaar is.13
Ik zie geen aanleiding om de reikwijdte van de exhibitieplicht te beperken door deze niet van toepassing te verklaren op authentieke bescheiden. Sijmonsma ziet dat anders: volgens hem14 vallen authentieke akten niet onder de bescheiden die op grond van art. 843a Rv opgevraagd kunnen worden, zodat een makelaar bijvoorbeeld niet bij zijn (ex) opdrachtgever een notariële akte zou kunnen opvragen. Hij onderbouwt dit door te verwijzen naar literatuur uit 1988 uit de tijd, dat art. 843a Rv nog slechts aanspraak gaf op inzage in onderhandse akten. In die literatuur wordt opgemerkt, dat de wettelijke regeling van de exhibitieplicht zich niet dient uit te strekken tot authentieke akten, omdat het recht op toegang tot die stukken is te vinden in de wettelijke regeling van de ambtelijke bevoegdheid van de auteur van die akten.15
Ik denk dat Sijmonsma zich vergist: het begrip bescheiden zoals dat in 2002 is geïntroduceerd, is ruim en behelst geen uitsluiting van authentieke akten. Zo'n uitsluiting valt dan ook noch in de tekst, noch in de toelichting te lezen. De uitsluiting zou bovendien niet sporen met de doelstelling van het artikel, te weten: het versterken van informatieplichten. Iets anders is, dat de mogelijkheden om authentieke akten op te vragen bij de ambtelijke opsteller ervan slechts beoordeeld moeten worden naar de daarop toepasselijke wettelijke bepaling. Aannemelijk is immers dat beoogd is met de betrokken wettelijke bepalingen een exclusieve regeling te treffen. Geen reden zie ik om daarin een beperking te lezen van de mogelijkheden om deze akten bij een ander dan de ambtelijke opsteller op te vragen.