Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/9.7:9.7 Mijn suggesties vertaald naar een voorstel voor een tekst
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/9.7
9.7 Mijn suggesties vertaald naar een voorstel voor een tekst
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS597365:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de voorgaande paragrafen heb ik suggesties gedaan voor een andere benadering van de toetsing van besluiten. Ik sluit dit hoofdstuk af met een poging deze suggesties te vertalen in een voorstel voor een tekst waarin de belangrijkste elementen worden verwoord. Dit is geen complete blauwdruk voor een nieuwe regeling. Er zijn nog onderwerpen die in mijn voorstel niet geregeld worden zoals een voorschrift dat het ongedaan maken van een opgelegde voorziening voorkomt, een beveiliging tegen het lichtvaardig instellen van beroep en een oplossing voor het uitblijven van een besluit. Desgewenst kan een bepaling als art. 2:15 lid 4 BW worden toegevoegd. Ik zou daar voorstander van zijn. Wat mij betreft zou ook kunnen worden opgenomen dat een besluit in strijd met een reglement, tenzij uit de wet anders voortvloeit, nietig is. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar wat ik in hoofdstuk 8 § 5.3 hierover opmerkte. Details zoals termijnen en aanwijzing van procesvertegenwoordigers kunnen later worden ingevuld. Het gaat mij er om suggesties te doen - die elders verder uitgewerkt kunnen worden - en om de discussie over de toetsing van besluiten een nieuwe impuls te geven. De tekst van mijn voorstel luidt als volgt:
1. Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat door inhoud of strekking in strijd is met de wet, de statuten, de goede zeden of de openbare orde is nietig, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 van dit artikel kunnen de rechtspersoon en iedere belanghebbende beroep instellen tegen een besluit van een orgaan van een rechtspersoon.
3. Beroep kan uitsluitend worden ingesteld ter zake dat het orgaan bij de afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond indien het orgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart kan zij, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, hetzij ambtshalve een of meer voorzieningen treffen zoals:
5. Indien nodig bepaalt de rechtbank de duur van de getroffen voorzieningen. Op verzoek van degene die het beroep instelt of op verzoek van de rechtspersoon kan de duur van een voorziening worden verlengd of verkort. De rechtbank regelt zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen voorziening.
6. Degene die tegen een besluit beroep instelt kan de rechtbank verzoeken een of meer voorlopige voorzieningen te treffen