HR 10 maart 1987, NJB 1987, 178; HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5716; HR 4 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3762; HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7821.
HR, 22-04-2014, nr. 12/05902
ECLI:NL:HR:2014:971
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2014
- Zaaknummer
12/05902
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:971, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑04‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:320, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:320, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:971, Gevolgd
- Wetingang
art. 41 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0207
NbSr 2014/186 met annotatie van mr. R.E. van Zijl
Uitspraak 22‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Noodweerexces. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat het Hof slechts de vernieling van de autoruit heeft aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding die voor de beoordeling van het beroep op noodweerexces van belang is. Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien waarom het kort daarvoor door het so. tegen de auto en tegen (o.a.) verdachte gebruikte geweld niet ook kan worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding. Mede daarom is ’s Hofs overweging dat “de reactie van de verdachte (…) zodanig disproportioneel [is] dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt” niet zonder meer begrijpelijk.
Partij(en)
22 april 2014
strafkamer
nr. 12/05902
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 7 december 2012, nummer 21/001289-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweerexces.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1 primair:
hij in de nacht van 16 op 17 april 2011 te Arnhem ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto (blauwe Renault Twingo, kenteken: [AA-00-BB]) (komende vanaf de Velperbinnensingel) met aanzienlijke snelheid op [betrokkene 1] (die zich op dat moment op het trottoir/voetgangersgebied ongeveer ter hoogte van de Velperbuitensingel 25 bevond) is toegereden en deze heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair:
hij in de nacht van 16 op 17 april 2011 te Arnhem ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [betrokkene 2] van het leven te beroven, opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto (blauwe Renault Twingo, kenteken: [AA-00-BB]) (komende vanaf de Velperbinnensingel) met aanzienlijke snelheid op [betrokkene 2] (die zich op dat moment op het trottoir/voetgangersgebied ongeveer ter hoogte van de Velperbuitensingel 25 bevond) is toegereden en deze heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3.
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Overwegingen ten aanzien van de feiten
Uit het dossier blijkt het volgende:
In de nacht van 16 op 17 april 2011 heeft verdachte, als bestuurder van een blauwe Renault Twingo met kenteken [AA-00-BB], in het voetgangersgebied gelegen tussen de Velperbinnensingel en de Velperbuitensingel te Arnhem gereden. Hierbij heeft hij [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die zich op dat moment op het trottoir/voetgangersgebied ongeveer ter hoogte van de Velperbuitensingel 25 bevonden, aangereden.
[betrokkene 1] werd op 17 april 2011 is het ziekenhuis gehoord. Hij verklaarde onder meer dat hij was uit geweest, maar dat hij zich verder niet meer zo veel herinnerde. Op de vraag waar hij allemaal pijn en letsel had, antwoordde hij: 'Ik heb pijn aan de rechterzijde van mijn hoofd. Eigenlijk heb ik overal pijn. Op mijn linkerzijde boven mijn heup heb ik pijn en een grote open schaafwond. Mijn borst doet zeer en ook daar heb ik een schaafwond op. Ook de linkerzijde van mijn gezicht doet zeer en er zit een grote schaafwond op. Mijn beide enkels en dan met name de rechter doet pijn. Ook mijn linkerschouder doet zeer. Ook daar zit een schaafwond op (p. 81).
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op zondag 17 april 2011 omstreeks 4.00 uur met zijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] over het Johnny van Doornplein liepen. Ze waren uit geweest en hij en [betrokkene 1] hadden gedronken. [betrokkene 3] was nuchter want hij moest rijden. Ze kregen ruzie met de inzittenden van een auto. Er werd wat geduwd en getrokken. [betrokkene 2] zei tegen [betrokkene 1] dat ze verder moesten gaan. Ze liepen een stukje verder en hij hoorde iemand schreeuwen: "Pas op!" Hij draaide zich om en zag het licht van twee koplampen op hen afkomen. Hij hoorde het optrekken en het extra gas geven van een auto. In een reactie sprong hij naar rechts over een muurtje. [betrokkene 1] liep op dat moment iets voor hem. Op het moment dat hij wegsprong, werd hij nog aan zijn onderbeen geraakt door de auto. Door de klap kreeg hij een zwieperd waardoor hij over het muurtje vloog en hij kwam met de linkerzijde van zijn hoofd op de grond terecht. Hij stond op en hoorde een harde klap. Toen hij keek zag hij [betrokkene 1] op de grond liggen. Hij liep naar [betrokkene 1]. [betrokkene 1] was niet bij kennis en niet aanspreekbaar. Diens gezicht zat onder het bloed (p. 112 en 113).
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij zich met [betrokkene 1] en een vriend van [betrokkene 1] in de nacht van 17 april 2011 in de Arnhemse binnenstad bevond. Hij zag dat er op een gegeven moment een Renault stopte. De mensen in de auto vroegen de weg. Het gesprek liep eerst sociaal, maar toen de auto wegreed trapte [betrokkene 1] of zijn vriend tegen de auto. De auto werd in zijn achteruit gezet. [betrokkene 1] en die vriend liepen op een uitdagende manier naar de auto. De auto reed iets naar voren en stopte bij het Wokparadijs. Er stapten twee jongens uit de auto. Ze waren boos. Op een gegeven moment waren [betrokkene 1] en de vriend aan het vechten met de twee jongens. [betrokkene 1] en die vriend waren duidelijk aan het winnen. Die ene jongen stapte in en de andere jongen werd achterna gezeten. Hij stapte al vechtend in de auto. Het raam aan de bestuurderszijde werd dicht gedaan. [betrokkene 3] zag dat toen het raam dicht was, [betrokkene 1] vol door het raam heen sloeg. [betrokkene 1] en die vriend liepen weg. Alle drie de personen liepen weg. [betrokkene 3] liep ook weg en hoorde dat de auto gestart werd. De auto draaide naar links en reed het pleintje op. De auto trok vol gas op. Ze reden recht op de [betrokkene 1] en die vriend in. Hij hoorde een 'vieze pok' en zag daarna iemand door de lucht vliegen. Het deed hem denken aan Koninginnedag 2009 toen er ook mensen door de lucht vlogen. Hij rende er naar toe en zag dat het [betrokkene 1] was. De auto reed met volle snelheid door (p. 184 en 185).
[betrokkene 4] heeft verklaard dat zij in de nacht van 17 april 2011 samen met haar vriend langs de V&D in de richting van de Steenstraat liep. Ter hoogte van het wokrestaurant zag ze dat er een ruzie gaande was. Het latere slachtoffer kwam agressief en uitdagend over en riep tegen inzittenden van de auto: 'Kom dan uit de auto'. De auto stond stil op de rijbaan van de Eusebiusbinnensingel en met de voorzijde in de richting van de John Frostbrug. Zij zag dat er een meisje uitstapte en vervolgens ook de bestuurder. Zij zag dat het slachtoffer een klap uitdeelde aan de bestuurder. De bestuurder rende weg en het slachtoffer rende achter hem aan. [betrokkene 4] vroeg aan het meisje wat er gebeurd was. Het meisje zei dat er helemaal niets gebeurd was en dat ze alleen maar de weg wilde vragen. Zij zag op een gegeven moment dat de bestuurder, het meisje en de andere inzittende naar de auto renden en in de auto gingen zitten. Zij sloten de portieren af. De bestuurder deed snel het raam dicht. Zij zag dat het slachtoffer tegen het portier van de auto begon te slaan. Zij hoorde het meisje roepen dat het niet haar auto was. Het slachtoffer sloeg met zijn vuist tegen de ruit, waardoor de ruit brak. Zij zag dat het slachtoffer, gevolgd door een andere jongen, in de richting van de Steenstraat wegliep. Zij hoorde dat de motor van de auto werd gestart. De bestuurder draaide de auto en reed het voetpad op. Hij reed vlak langs [betrokkene 4], die een stukje naar achteren sprong. Zij schreeuwde naar het slachtoffer en die andere jongen dat ze weg moesten gaan. Zij hoorde aan het geluid van de auto dat de bestuurder het gaspedaal flink had ingetrapt. Zij zag dat de bestuurder met een flinke snelheid in de richting van het slachtoffer reed. Zij zag de bestuurder de jongen met de pet, die zich afzijdig had gehouden, duidelijk ontweek en gericht afreed op de jongen die de ruit had ingeslagen en de vriend die vlak bij hem liep. Zij hoorde vervolgens duidelijk een doffe bonk. Zij zag ook dat het slachtoffer door de auto geraakt werd. Zij zag dat het slachtoffer omhoog door de lucht vloog en in een draai weer plat op de grond viel en daar bleef liggen. Zij zag dat de vriend op hetzelfde moment aan de kant sprong. De bestuurder van de auto maakte een scherp bocht naar links en reed door (p. 207-209).
[betrokkene 5] heeft verklaard dat hij op het Velperplein liep, toen hij zag dat er een Renault in zijn richting reed. De auto reed met een geschatte snelheid van 50 tot 60 km over het trottoir. De auto reed in de richting van een groep personen en remde niet af. [betrokkene 5] zag toen de auto ongeveer op één meter de jongens genaderd was, dat een van de jongens opzij sprong. Vrijwel meteen daarna werd de andere jongen aangereden. De jongen werd geschept. De jongen klapte op de motorkap en voorruit en klapte vervolgens over het dak en ging in een soort salto draaiend over de auto. Tot slot maakte hij een vrije val op straat. [betrokkene 5] dacht dat die man dat op dat moment niet overleefd had. De bestuurder reed met dezelfde snelheid door (p. 211-213).
Volgens een aanvullend proces-verbaal van onderzoek van 2 september 2011 wordt onder meer het volgende vermeld:
'Verder zagen wij, verbalisanten, een recent rijspoor in het gebied rond de Schouwburg Musis Sacrum te Arnhem. Dit gebied is gelegen buiten de rijbaan en wordt door ons verbalisanten geïnterpreteerd als zijnde voetgangersgebied. Wij verbalisanten zagen dat dit rijspoor zijn oorsprong had aan de Velperbinnensingel. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is een voertuig ter hoogte van dit rijspoor, de trottoirband op gereden. Vervolgens is dit voertuig tussen een daar aanwezige boom en de daar gevestigde kiosk doorgereden in de richting van de Velperbuitensingel te Arnhem. Wij zagen dat dit rijspoor op een bepaald moment zeer kort langs een Betonnen afscheiding van het buitenterras van de schouwburg liep. Wij konden het rijspoor ter hoogte van het centrale deel van het buitenterras van de schouwburg niet verder waarnemen. (...)
Wij zagen in het verlengde van het rijspoor recente veegsporen met weefsels daarin en krassporen op het wegdek. De weefselsporen herkennen wij als zijnde zeer waarschijnlijk afkomstig van de kleding welke met kracht op het wegdek werd gedrukt en tegelijkertijd werd voortbewogen over het wegdek. (...)
Om vooruit te komen moeten wielen aangedreven worden. Tussen de aangedreven wielen en de ondergrond ontstaat een zekere mate van slip. (...) Als een voertuig accelererend over de oppervlakte van een voetgangersgebied rijdt, zullen de aangedreven wielen, daar waar zij contact hebben, de ondergrond ontdoen van vuil en stof. Dit wordt dan zichtbaar als het onderhavige rijspoor. Op het moment dat de aandrijving op de wielen stopt, zal ook geen rijspoor meer ontstaan. Dit terugvoerend naar de gebeurtenis werden de wielen aangedreven tot aan, tot en met ofwel tot kort voor de botsing met het slachtoffer. Hierna werd het gas losgelaten en vond door de aangedreven wielen geen aftekening meer plaats. (...)
De afgelegde weg vanaf de trottoirrand tot de botsplaats bedroeg 60 meter.
Volgens een aanvullend proces-verbaal van 3 oktober 2011 zijn opnieuw rijproeven uitgevoerd. De behaalde snelheid met twee extra inzittenden bedroeg 50 km/h. Dit moet, zo begrijpt het hof, in verband met een afwijking van de snelheidsmeter gelezen worden als 47 km/h.
Door Meuwissen (verkeersongevallendeskundige) is eveneens onderzoek gedaan. Hij merkt onder meer op:
Terugkomend op de binnen dit kader aan mij voorgelegde vraag geef ik aan dat het ter plaatse aangetroffen spoor wel gezien kan worden als een zogenaamd rijspoor.
Er kan wat mij betreft ook gesproken worden van aangedreven wielen over het rijspoor (...). Er kan echter niet c.q. niet zonder meer over maximaal aangedreven wielen over het gehele traject worden gesproken. (...)
Tijdens de door de "VOA" uitgevoerde rijproeven is uitgegaan van de omstandigheid dat het voertuig (dat het rijspoor aftekende) wel in een rechte dan wel nagenoeg recht gerichte baan naar de zone bij het muurtje van het terras is gereden. Zoals hierboven vermeld, maakte dit voertuig in werkelijkheid (ongeveer halverwege) een slingerende beweging (...). Als deze slingerbeweging wel in acht wordt genomen dan is het te verwachten dat de tijdens de rijproeven met de Renault behaalde snelheid van 47 km/h, lager zal uitvallen. (...) Indien de rijproeven nog eens worden uitgevoerd dan zal de slingerbeweging gevolgd moeten worden. Het is te verwachten dat de op 2 oktober 2011 behaalde snelheid van 47 km/h dan niet gehaald wordt (misschien nog geen 40 km/h).
Het standpunt van de advocaat-generaal
Na een incident waarbij er door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] tegen de auto van verdachte werd geschopt en er in een later stadium een ruit van die auto sneuvelt, gaan zij er via het trottoir vandoor. Verdachte rijdt vervolgens bewust en accelererend richting de slachtoffers.
Uit technische bevindingen en ooggetuigenverklaringen blijkt dat verdachte met een snelheid van tussen 40 en 50 km per uur gereden heeft, welke snelheid gelet op de omstandigheden als aanzienlijk is aan te merken. Deskundige Meuwissen schat de snelheid wat lager in, maar in ieder geval had de auto een aanzienlijke snelheid. Uit de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] is af te leiden dat verdachte bewust op de twee slachtoffers is ingereden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm is er sprake van een poging doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het opzet - in welke vorm dan ook - ontbreekt om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van het leven te beroven of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op hen in te rijden. Verdachte was in paniek en wilde alleen maar ontkomen aan het mede op hem gerichte geweld en kan zich niet herinneren of hij de auto heeft gestart en in welke richting hij vervolgens is gereden. Hij ontkent doelbewust achter [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te zijn aangereden. Daarnaast is de verdediging van oordeel dat onvoldoende vaststaat met welke snelheid de auto de personen raakte, waardoor niet bewezen kan worden dat er een aanmerkelijke kans op overlijden van die personen bestond.
De beoordeling door het hof
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is ingereden en zo ja of zijn opzet dan op de dood van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] was gericht.
Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte, nadat de autoruit door [betrokkene 1] was ingeslagen de auto heeft gedraaid, via de trottoirband het voetgangersgebied is opgereden in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de snelheid van de auto heeft opgevoerd en vervolgens zonder af te remmen tegen [betrokkene 1] is aangereden en [betrokkene 2] heeft geraakt.
Het kan, gelet op die feiten, niet anders zijn dan dat verdachte opzettelijk op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is ingereden.
Hoewel niet vaststaat hoe hard de verdachte precies reed op het moment dat hij tegen [betrokkene 1] aanreed en [betrokkene 2] raakte, gaat het hof er van uit dat dit met zodanige snelheid was dat de aanmerkelijke kans bestond dat deze personen zouden komen te overlijden.
Uit het feit dat de verdachte over een afstand van ongeveer 60 meter de snelheid van de auto heeft opgevoerd en uit hetgeen de getuigen hebben gehoord op het moment van de aanrijding ('een vieze pok' en een 'doffe bonk') en hebben gezien ('het slachtoffer vloog door de lucht' 'in een salto draaiend over de auto'), leidt het hof af dat verdachte met zodanige snelheid tegen [betrokkene 1] is opgereden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [betrokkene 1] zou overlijden.
Gelet op het feit dat verdachte met dezelfde snelheid op [betrokkene 2] inreed, gaat het hof er van uit dat ook bij [betrokkene 2] de aanmerkelijke kans bestond dat hij zou overlijden. Weliswaar heeft [betrokkene 2] niet zo'n vlucht door de lucht en smak gemaakt als [betrokkene 1], maar dat kwam omdat hij nog net kon wegduiken, waardoor slechts zijn been door de auto werd geraakt.
Verdachte heeft doelbewust de snelheid van de auto opgevoerd en is doelbewust op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met flinke snelheid ingereden. Verdachte moet - zoals elke autobestuurder – hebben geweten dat door het inrijden op personen met de snelheid waarmee de verdachte reed de aanmerkelijke kans bestond dat deze personen zouden overlijden. Aldus heeft verdachte (door met die snelheid op die personen in te rijden) de aanmerkelijke kans dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zouden overlijden ten gevolge van die aanrijding aanvaard.
Het hof verwerpt de bewijsverweren."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"11. Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] strafbaar heeft gehandeld is van belang dat [verdachte] vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek heeft verklaard dat hij, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] die nacht, door een voor hen onbekende groep jongens, bij wie ze aanvankelijk om de weg hadden gevraagd, plotseling op buitengewoon gewelddadige wijze werden aangevallen. Het door deze jongens in groepsverband uitgevoerde geweld richtte zich in korte tijd voortdurend op zowel hen als de auto waarmee zij die nacht waren. [verdachte] maar ook [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn door deze acute uitbarsting van geweld volledig verrast. Ook de intensiteit van het geweld heeft hen overweldigd. Het geweld begint met een trap tegen de zijkant van de auto en wordt enkele seconden daarna gevolgd door het neerslaan van [betrokkene 7], het duwen en het geven van een kopstoot aan [verdachte], het achtervolgen van [verdachte] wanneer deze probeert te vluchten en uiteindelijk het inslaan van de ruit van de auto. De oorzaak van deze hoge intensiteit van geweld in korte tijd is zeer waarschijnlijk gelegen in het feit dat [betrokkene 1] die nacht een behoorlijke hoeveelheid GHB in combinatie met alcohol tot zich had genomen en [betrokkene 2] minst genomen aangeschoten was. Daarnaast verklaren getuigen bij zowel de politie als de RC dat zij maar door bleven gaan met geweld en niet voor rede vatbaar waren. [verdachte], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] hebben geprobeerd zich aan dit geweld te onttrekken, hetgeen telkens mislukte. Ten tijde van dit op hen uitgevoerde geweld waren zij allen ten prooi aan angst, wanhoop en paniek. Op het moment dat [verdachte], uit de richting waar de auto stond, hoorde dat er een ruit werd ingeslagen en zijn vriendin hoorde schreeuwen, is hij hierop in een verhevigde gemoedstoestand naar de auto gerend en achter het stuur van deze auto gaan zitten en kennelijk weggereden. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat [betrokkene 1] degene was die de ruit van de auto had ingeslagen en daarna is weggelopen. Tevens blijkt uit deze verklaringen dat tussen het moment dat de ruit wordt ingeslagen door [betrokkene 1] en het moment dat [verdachte] in de auto stapt en wegrijdt en vervolgens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanrijdt zeer kort is. Op het tijdstip van de aan [verdachte] verweten gedraging waren de aanvallen van de groep jongens weliswaar beëindigd en bestond derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer, doch niettemin is deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Hierbij komt betekenis toe aan de korte tijdspanne tussen de wederrechtelijke aanranding en de aan [verdachte] verweten gedraging en de intensiteit van de wederrechtelijke aanranding. In tegenstelling tot hetgeen zowel de Rechtbank als het OM hierover hebben overwogen, meent de verdediging dat op basis van dit dossier zeer aannemelijk dat [verdachte]'s gemoedsbeweging doorslaggevend is geweest en dat er bij hem geen sprake is van een zekere rationaliteit en doelgerichtheid op de hem verweten gedraging.
12. Gelet op het hier bovenstaande is de conclusie gerechtvaardigd dat [verdachte] niet strafbaar heeft gehandeld. Reden waarom hij ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.3.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte het volgende overwogen en beslist:
"Door de raadsman van de verdachte is subsidiair het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een toestand van (extensief) noodweerexces en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat als door of namens de verdachte een dergelijk beroep is gedaan op noodweerexces wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende geldt. Van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De verdediging heeft zich beroepen op de hiervoor onder sub b bedoelde situatie.
Het hof acht het aannemelijk dat door de provocaties van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verdachte - met name toen ook nog eens het raam van de auto kapot werd geslagen - woedend was geworden en dat die woede verdachte heeft doen besluiten om met vaart op [betrokkene 1] en[betrokkene 2] in te rijden.
Woede kan worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging, terwijl die woede (onder meer) werd veroorzaakt door de vernieling van de autoruit - dus een wederrechtelijke aanranding - door [betrokkene 1].
Niettemin is het hof van oordeel dat het beroep op extensief noodweerexces verworpen dient te worden. Het hof acht de reactie van de verdachte, zoals hiervoor overwogen, zodanig disproportioneel dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt.
Het hof verwerpt het verweer."
2.4.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794, NJ 2008/510).
2.5.1.
Het Hof heeft blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat er in de aanloop naar de in de bewezenverklaring onder 1 en 2 omschreven aanrijding een ontmoeting was tussen de verdachte met zijn vrienden en een andere groep personen waarvan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] deel uitmaakten. De ontmoeting vond plaats - aldus 's Hofs vaststellingen - naar aanleiding van het vragen van de weg door de inzittenden van de auto waarin de verdachte zich bevond, aan de groep van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], en ontaardde in geweld doordat iemand uit laatstbedoelde groep tegen de auto schopte, de inzittenden hiervan uitstapten en een vechtpartij ontstond, waarbij onder meer "het slachtoffer een klap uitdeelde aan de bestuurder", zijnde de verdachte. Op enig moment zijn inzittenden van de auto naar de auto teruggerend en in de auto gaan zitten met afgesloten portieren waarna [betrokkene 1] met zijn vuist een raam van de auto heeft ingeslagen.
2.5.2.
In zijn overwegingen, zoals hiervoor onder 2.3.2 weergegeven, ligt besloten dat het Hof slechts de vernieling van de autoruit heeft aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding die voor de beoordeling van het beroep op noodweerexces van belang is. Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien waarom het kort daarvoor door [betrokkene 1] tegen de auto en tegen (onder anderen) de verdachte gebruikte geweld niet ook kan worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding. Mede daarom is de overweging van het Hof dat "de reactie van de verdachte (...) zodanig disproportioneel [is] dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt" niet zonder meer begrijpelijk.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Conclusie 04‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Noodweerexces. In ’s Hofs overwegingen ligt besloten dat het Hof slechts de vernieling van de autoruit heeft aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding die voor de beoordeling van het beroep op noodweerexces van belang is. Zonder nadere motivering valt echter niet in te zien waarom het kort daarvoor door het so. tegen de auto en tegen (o.a.) verdachte gebruikte geweld niet ook kan worden aangemerkt als een wederrechtelijke aanranding. Mede daarom is ’s Hofs overweging dat “de reactie van de verdachte (…) zodanig disproportioneel [is] dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt” niet zonder meer begrijpelijk.
Nr. 12/05902
Mr. Machielse
Zitting 4 maart 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 7 december 2012 ter zake van 1. primair en 2. primair “telkens: poging tot doodslag” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Aan dit voorwaardelijk deel heeft het hof een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde reclasseringscontact verbonden. Tevens heeft het hof verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzegt voor de duur van in totaal 36 maanden en heeft het de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.
2. Mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem, heeft namens verdachte beroep in cassatie ingesteld. Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1 Het middel klaagt dat het hof het beroep op noodweerexces ten onrechte, althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd heeft verworpen.
3.2 Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. primair
hij in de nacht van 16 op 17 april 2011 te Arnhem ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto (blauwe Renault Twingo, kenteken: [AA-00-BB]) (komende vanaf de Velperbinnensingel) met aanzienlijke snelheid op [betrokkene 1] (die zich op dat moment op het trottoir/voetgangersgebied ongeveer ter hoogte van de Velperbuitensingel 25 bevond) is toegereden en deze heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij in de nacht van 16 op 17 april 2011 te Arnhem ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [betrokkene 2] van het leven te beroven, opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde auto (blauwe Renault Twingo, kenteken: [AA-00-BB]) (komende vanaf de Velperbinnensingel) met aanzienlijke snelheid op [betrokkene 2] (die zich op dat moment op het trottoir/voetgangersgebied ongeveer ter hoogte van de Velperbuitensingel 25 bevond) is toegereden en deze heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid”.
3.3 Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 20 april 2011, opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2] (pagina 110 e. v.), zakelijk weergegeven:
Op zondag 17 april 2011 omstreeks 4.00 uur liep ik met mijn vrienden [betrokkene 1] en [betrokkene 3] over het Johnny van Doornplein te Arnhem (…). We waren uitgeweest en [betrokkene 1] en ik hadden gedronken. [betrokkene 3] was nuchter want hij moest rijden. We kregen ruzie met de inzittenden van een auto. Er werd wat geduwd en getrokken. Ik heb op een gegeven moment aan [betrokkene 1] voorgesteld dat we maar weg moesten gaan. [betrokkene 1], [betrokkene 3] en ik liepen toen met ons drieën weg. Toen wij een stukje verder liepen hoorde ik plotseling geschreeuw. Ik hoorde dat iemand riep: "Pas op!" Ik draaide me om en zag het licht van twee koplampen op ons afkomen. Ik hoorde het optrekken en het extra gas geven van een auto. In een reactie sprong ik naar rechts over een muurtje. [betrokkene 1] liep op dat moment iets voor mij. Op het moment dat ik wegsprong werd ik nog net door de auto geraakt. Ik werd geraakt aan mijn onderbeen. Door de klap kreeg ik een zwieperd waardoor ik over het muurtje vloog en ik kwam met de linkerzijde van [m]ijn hoofd op de grond terecht. Ik stond op en hoorde plotseling een harde klap. Toen ik keek zag ik [betrokkene 1] op de grond liggen. Ik liep naar [betrokkene 1]. [betrokkene 1] was niet bij kennis en niet aanspreekbaar. Ik zag dat zijn gezicht helemaal onder het bloed zat.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 april 2011, opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] (pagina 182 e.v.), zakelijk weergegeven:
Ik was samen met [betrokkene 1] en een vriend van [betrokkene 1] in de nacht van 17 april 2011 in de Arnhemse binnenstad. Ik zag dat er op een gegeven moment een Renault stopte. De mensen in de auto vroegen de weg. Het gesprek verliep eerst sociaal, maar toen de auto wegreed trapte [betrokkene 1] of zijn vriend tegen de auto. Ik zag dat de auto toen in zijn achteruit werd gezet. [betrokkene 1] en die vriend liepen op een uitdagende manier naar de auto. De auto reed iets naar voren en stopte bij het Wokparadijs. Er stapten twee jongens uit de auto. Ze waren boos. Op een gegeven moment waren [betrokkene 1] en die vriend aan het vechten met de twee jongens. [betrokkene 1] en die vriend waren duidelijk aan het winnen. Die ene jongen stapte in en de andere jongen werd achterna gezeten. Hij stapte al vechtend in de auto. Het raam aan de bestuurderszijde werd dicht gedaan. Ik zag dat toen het raam dicht was, [betrokkene 1] vol door het raam aan de bestuurderskant heen sloeg. Daarna wandelde ik weg. [betrokkene 1] en die vriend liepen sneller dan ik. Ze liepen in de richting van de Albert Heijn die daar vlak bij het Musis zit. Op een gegeven moment hoorde ik dat de auto gestart werd. De auto draaide naar links en reed het pleintje op. De auto trok vol gas op. Ze reden recht op (…) [betrokkene 1] en die vriend in. Ik hoorde een 'vieze pok' en zag daarna iemand door de lucht vliegen. Het deed mij denken aan Koninginnedag 2009 toen er ook mensen door de lucht vlogen. Ik rende er naar toe en zag dat het [betrokkene 1] was. De auto reed met volle snelheid door.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 april 2011, opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4] (pagina 207 e. v.), zakelijk weergegeven:
Vannacht op zondag 17 april 2011 liep ik samen met mijn vriend over het Johnny van Doornplein langs de V&D in de richting van de Steenstraat. Ter hoogte van het wokrestaurant zag ik dat er een ruzie gaande was. Het latere slachtoffer kwam erg agressief en uitdagend over en riep tegen inzittenden van de auto: 'Kom dan uit de auto'. De auto stond stil op de rijbaan van de Eusebiusbinnensingel en met de voorzijde in de richting van de John Frostbrug. Ik zag dat er een meisje uitstapte en even daarna een jongen van de achterbank en vervolgens ook de bestuurder. Ik zag dat het slachtoffer een klap uitdeelde aan de bestuurder. De bestuurder rende weg en ik zag dat het slachtoffer achter hem aan rende. Ik heb aan het meisje gevraagd wat er gebeurd was. Het meisje zei dat er helemaal niets gebeurd was en dat ze alleen maar de weg wilde vragen. Ik zag op een gegeven moment dat de bestuurder, het meisje en de andere inzittende naar de auto renden en in de auto gingen zitten. Zij sloten de portieren af.
Ik zag dat de bestuurder snel het raam dicht deed. Ik zag dat het slachtoffer tegen het portier van de auto begon te slaan. Ik hoorde het meisje gillen dat het niet haar auto was. Ik zag dat het latere slachtoffer met zijn vuist tegen de ruit sloeg, lk zag en hoorde dat de ruit kapot ging. Ik zag dat het slachtoffer wegliep in de richting van de Steenstraat, gevolgd door een van de twee andere jongens. Ik hoorde dat de motor van de auto werd gestart. Ik zag dat de bestuurder de auto draaide en het voetpad opreed. Hij reed vlak langs mij en mijn vriend. Ik sprong een stukje naar achteren en schreeuwde naar het slachtoffer en die andere jongens dat ze weg moesten gaan. Ik hoorde aan het geluid van de auto dat de bestuurder het gaspedaal flink had ingetrapt en dat de motor behoorlijke toeren maakte. Ik zag dat de bestuurder met een flinke snelheid in de richting van het slachtoffer reed. Ik zag de bestuurder de jongen met de pet, die zich afzijdig had gehouden, duidelijk ontweek en gericht afreed op de jongen die de ruit had ingeslagen en de vriend die vlak bij hem liep. Zij liepen toen bij het muurtje voor het terras van Musis Sacrum. Ik zag en hoorde dat het slachtoffer door de auto geraakt werd. Ik hoorde duidelijk een doffe bonk. Ik zag op dat zelfde moment ook dat het slachtoffer omhoog door de lucht vloog en in een draai weer plat op de grond viel en bleef liggen. Ik zag dat zijn vriend op hetzelfde moment aan de kant sprong. Ik zag dat de bestuurder van de auto na de aanrijding een scherpe bocht naar links maakte en meteen wegreed.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 april 2011, opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden hoofdagent, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 5] (pagina 213 e.v.), zakelijk weergegeven:
In de nacht van 17 april 2011 liep ik in Arnhem op het Velperplein. Plotseling zag ik dat er een personenauto, merk Renault, uit de richting van de hoofdingang van Musis, in mijn richting reed. De auto reed in de richting van een groep personen en reed vervolgens op die groep in. Ik zag dat de auto niet afremde en evenmin van richting veranderde. Ik zag dat de groep zich verspreidde. Voor de groep liepen twee jongens. Ik zag dat de auto doorreed in de richting van deze twee jongens. Ik zag toen de auto ongeveer op één meter de jongens genaderd was, dat een van de jongens opzij sprong. Vrijwel meteen daarna zag ik dat de andere jongen aangereden werd. De jongen werd als het ware geschept. Ik zag dat de jongen door de voorzijde van de auto aangereden werd en vervolgens op de motorkap en voorruit klapte en vervolgens over het dak in een soort salto, draaiend over de auto ging. Tot slot maakte hij een vrije val op straat. Ik zag dat hij aan de achterzijde aangereden werd en midden op de auto geraakt werd. Ik zag dat hij met de voorzijde van zijn lichaam midden op straat belandde. Ik dacht op dat moment echt dat die man dit niet overleefd had. Ik zag dat de bestuurder met dezelfde snelheid doorreed.
(…)
7. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd op de terechtzitting van het hof van 23 november 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was in de nacht van 16 op 17 april 2011 naar Arnhem gekomen om iemand op te halen. Op een bepaald moment waren we de weg kwijt en zijn we in een bepaalde situatie terecht gekomen. We wilden de weg vragen en we werden geconfronteerd met enkele dronken jongens. Om de auto - waarin we zaten - ontstond opeens een herrie.
Ik was de bestuurder van de auto.
Ik ben tegen iemand aangereden die ik niet kende.”
3.4 Het hof heeft ten aanzien van het bewijs nog het volgende overwogen:
“Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is ingereden en zo ja of zijn opzet dan op de dood van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] was gericht.
Uit het bovenstaande volgt dat de verdachte, nadat de autoruit door [betrokkene 1] was ingeslagen de auto heeft gedraaid, via de trottoirband het voetgangersgebied is opgereden in de richting van [betrokkene 1] en [betrokkene 2], de snelheid van de auto heeft opgevoerd en vervolgens zonder af te remmen tegen [betrokkene 1] is aangereden en [betrokkene 2] heeft geraakt.
Het kan, gelet op die feiten, niet anders zijn dan dat verdachte opzettelijk op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is ingereden.
Hoewel niet vaststaat hoe hard de verdachte precies reed op het moment dat hij tegen [betrokkene 1] aanreed en [betrokkene 2] raakte, gaat het hof er van uit dat dit met zodanige snelheid was dat de aanmerkelijke kans bestond dat deze personen zouden komen te overlijden.
Uit het feit dat de verdachte over een afstand van ongeveer 60 meter de snelheid van de auto heeft opgevoerd en uit hetgeen de getuigen hebben gehoord op het moment van de aanrijding ('een vieze pok' en een 'doffe bonk') en hebben gezien ('het slachtoffer vloog door de lucht' 'in een salto draaiend over de auto'), leidt het hof af dat verdachte met zodanige snelheid tegen [betrokkene 1] is opgereden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [betrokkene 1] zou overlijden.
Gelet op het feit dat verdachte met dezelfde snelheid op [betrokkene 2] inreed, gaat het hof er van uit dat ook bij [betrokkene 2] de aanmerkelijke kans bestond dat hij zou overlijden. Weliswaar heeft [betrokkene 2] niet zo'n vlucht door de lucht en smak gemaakt als [betrokkene 1], maar dat kwam omdat hij nog net kon wegduiken, waardoor slechts zijn been door de auto werd geraakt.
Verdachte heeft doelbewust de snelheid van de auto opgevoerd en is doelbewust op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] met flinke snelheid ingereden. Verdachte moet - zoals elke autobestuurder - hebben geweten dat door het inrijden op personen met de snelheid waarmee de verdachte reed de aanmerkelijke kans bestond dat deze personen zouden overlijden. Aldus heeft verdachte (door met die snelheid op die personen in te rijden) de aanmerkelijke kans dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zouden overlijden ten gevolge van die aanrijding aanvaard.”
3.5 Blijkens een ter terechtzitting in hoger beroep overlegde pleitnota heeft de raadsman van verdachte aldaar het volgende aangevoerd:
“Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] strafbaar heeft gehandeld is van belang dat [verdachte] vanaf het begin van het strafrechtelijk onderzoek heeft verklaard dat hij, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] die nacht, door een voor hen onbekende groep jongens, bij wie ze aanvankelijk om de weg hadden gevraagd, plotseling op buitengewoon gewelddadige wijze werden aangevallen. Het door deze jongens in groepsverband uitgevoerde geweld richtte zich in korte tijd voortdurend op zowel hen als de auto waarmee zij die nacht waren. [verdachte] maar ook [betrokkene 6] en [betrokkene 7] zijn door deze acute uitbarsting van geweld volledig verrast. Ook de intensiteit van het geweld heeft hen overweldigd. Het geweld begint met een trap tegen de zijkant van de auto en wordt enkele seconden daarna gevolgd door het neerslaan van [betrokkene 7], het duwen en het geven van een kopstoot aan [verdachte], het achtervolgen van [verdachte] wanneer deze probeer[t] te vluchten en uiteindelijk het inslaan van de ruit van de auto. De oorzaak van deze hoge intensiteit van geweld in korte tijd is zeer waarschijnlijk gelegen in het feit dat [betrokkene 1] die nacht een behoorlijke hoeveelheid GHB in combinatie met alcohol tot zich had genomen en [betrokkene 2] minst genomen aangeschoten was. Daarnaast verklaren getuigen bij zowel de politie als de RC dat zij maar door bleven gaan met geweld en niet voor rede[n] vatbaar waren. [verdachte], [betrokkene 6] en [betrokkene 7] hebben geprobeerd zich aan dit geweld te onttrekken, hetgeen telkens mislukte. Ten tijde van dit op hen uitgevoerde geweld waren zij allen ten prooi aan angst, wanhoop en paniek. Op het moment dat [verdachte], uit de richting waar de auto stond, hoorde dat er een ruit werd ingeslagen en zijn vriendin hoorde schreeuwen, is hij hierop in een verhevigde gemoedstoestand naar de auto gerend en achter het stuur van deze auto gaan zitten en kennelijk weggereden. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat [betrokkene 1] degene was die de ruit van de auto had ingeslagen en daarna is weggelopen. Tevens blijkt uit deze verklaringen dat tussen het moment dat de ruit wordt ingeslagen door [betrokkene 1] en het moment dat [verdachte] in de auto stapt en wegrijdt en vervolgens [betrokkene 1] en [betrokkene 2] aanrijdt zeer kort is. Op het tijdstip van de aan [verdachte] verweten gedraging waren de aanvallen van de groep jongens weliswaar beëindigd en bestond derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer, doch niettemin is deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Hierbij komt betekenis toe aan de korte tijdspanne tussen de wederrechtelijke aanranding en de aan [verdachte] verweten gedraging en de intensiteit van de wederrechtelijke aanranding. In tegenstelling tot hetgeen zowel de Rechtbank als het OM hierover hebben overwogen, meent de verdediging dat op basis van dit dossier zeer aannemelijk dat [verdachte]’s gemoedsbeweging doorslaggevend is geweest en dat er bij hem geen sprake is van een zekere rationaliteit en doelgerichtheid op de hem verweten gedraging.
Gelet op het hier bovenstaande is de conclusie gerechtvaardigd dat [verdachte] niet strafbaar heeft gehandeld. Reden waarom hij ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.”
3.6 Het hof heeft dit beroep op noodweerexces verworpen en heeft hiertoe overwogen:
“Door de raadsman van de verdachte is (…) het verweer gevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een toestand van (extensief) noodweerexces en om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat als door of namens de verdachte een dergelijk beroep is gedaan op noodweerexces wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende geldt. Van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De verdediging heeft zich beroepen op de hiervoor onder sub b bedoelde situatie.
Het hof acht het aannemelijk dat door de provocaties van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verdachte - met name toen ook nog eens het raam van de auto kapot werd geslagen - woedend was geworden en dat die woede verdachte heeft doen besluiten om met vaart op [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in te rijden.
Woede kan worden aangemerkt als een hevige gemoedsbeweging, terwijl die woede (onder meer) werd veroorzaakt door de vernieling van de autoruit - dus een wederrechtelijke aanranding - door [betrokkene 1].
Niettemin is het hof van oordeel dat het beroep op extensief noodweerexces verworpen dient te worden. Het hof acht de reactie van de verdachte, zoals hiervoor overwogen, zodanig disproportioneel dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt. Het hof verwerpt het verweer.”
3.7 De steller van het middel betoogt dat indien deze overwegingen zo moeten worden begrepen dat het hof slechts oog heeft gehad voor het inslaan van de autoruit ‘s hofs oordeel onjuist, althans in ieder geval zonder nadere motivering onbegrijpelijk is. Het hof had immers de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging bij verdachte alsmede de door de verdediging gestelde volledige omvang van de aanranding in zijn beschouwingen moeten betrekken. Bovendien is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom het hof heeft geoordeeld dat de reactie van verdachte zodanig disproportioneel was dat hem geen beroep op noodweerexces toekomt.
3.8 Het hof heeft terecht overwogen dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces, voor het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende geldt. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Van noodweerexces kan dus ook sprake zijn als de noodweersituatie reeds is beëindigd.1.Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.2.Tussen de aanranding en de reactie van de aangerande kan voorts zoveel tijd zijn verlopen dat die reactie niet als een onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging kan gelden.3.
3.9 Uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid dat verdachte samen met een vriend en vriendin door het centrum van Arnhem reed en de weg vroeg aan de latere slachtoffers [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Toen verdachte vervolgens verder reed, trapte één van deze jongens, kennelijk zonder enige aanleiding, tegen de auto en riep [betrokkene 1] op agressieve en uitdagende toon dat de inzittenden uit de auto moesten komen. Toen verdachte en zijn metgezellen hieraan gehoor gaven, gaf [betrokkene 1] verdachte een klap. Hierop rende verdachte weg en rende [betrokkene 1] achter hem aan, waarna een gevecht ontstond tussen verdachte, zijn vriend, [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Op een gegeven moment renden verdachte en zijn metgezellen terug naar de auto, zij stapten in en sloten de deuren en ramen af. Daarop sloeg [betrokkene 1] het gesloten raam aan de bestuurderskant stuk. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] liepen vervolgens weg. De door hen tegen (onder meer) verdachte gepleegde wederrechtelijke aanranding was daardoor ten einde.
3.10 De kritiek die de steller van het middel heeft op de overwegingen van het hof, voor zover daarin de wederrechtelijke aanranding wordt geïdentificeerd, onderschrijf ik. Het hof onderscheidt provocaties, die kennelijk nog geen wederrechtelijke aanranding opleveren, en de vernieling van de autoruit die wel uitdrukkelijk als wederrechtelijke aanranding wordt aangewezen. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren uiterst agressief tegen verdachte die enkel de weg wilde weten. Het hof heeft door slechts de vernieling van de autoruit als een wederrechtelijke aanranding te beschouwen en verder slechts te spreken van "provocaties" zonder zich erover uit te laten of deze "provocaties" ook wederrechtelijke aanrandingen waren, een te beperkt kader genomen voor de beoordeling van het beroep op noodweerexces. Hoe zwaarder de aanranding is, des te aannemelijker is het ontstaan van een hevige gemoedsbeweging die ten grondslag ligt aan overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Een aanranding die enkel materiële schade veroorzaakt, zoals de vernieling van een autoruit, is op het eerste gezicht minder ernstig dan een aanslag op de fysieke integriteit, met als gevolg dat de eisen die te stellen zijn aan de verhouding tussen aanranding en verdediging anders zullen liggen.
Het hof heeft evenmin uitdrukkelijk aandacht geschonken aan het tijdsverloop tussen de agressie door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] en de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte. En dat tijdsverloop is voor de beoordeling van een beroep op noodweerexces ook van groot belang.
4. Het middel is naar mijn mening terecht voorgesteld.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑03‑2014
HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6794, NJ 2008, 510 m.nt. Borgers, rov. 3.3.; zie ook HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8087, NJ 2006, 509 m.nt. Buruma, rov. 3.5.1. en HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4459, NJ 2008, 312 m.nt. Keijzer, rov. 4.4.
HR 3 mei 1994, DD 94.337; HR 7 juli 2009, NJ 2009, 421 m.nt. Buruma.