Vgl. HR 6 november 2007, LJN BB4943, NJ 2007, 605, HR 30 september 2008, LJN BD4857, als ook HR 8 december 2009, LJN BK0685.
HR, 09-03-2010, nr. 08/03189
ECLI:NL:HR:2010:BK9236
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-03-2010
- Zaaknummer
08/03189
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK9236
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK9236, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK9236
ECLI:NL:PHR:2010:BK9236, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK9236
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Redengevendheid bewijs. De eis dat uit 's Hofs arrest moet blijken dat hetgeen een relaas inhoudt, ook werkelijk door de opsporingsambtenaar zelf is waargenomen, vindt geen steun in het recht (vgl. HR LJN AB3484). Dat laatste geldt eveneens voor de opvatting dat de wetenschap van een opsporingsambtenaar dat aan een persoon geen rijbewijs is afgegeven, "zal moeten blijken uit de registers waarin van de afgifte van dergelijke rijbewijzen aantekening wordt gemaakt".
9 maart 2010
Strafkamer
nr. 08/03189
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 25 april 2008, nummer 23/001713-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 13 november 2004 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, de Jacob van Lennepkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde".
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Ik, [verbalisant 1], zag op 13 november 2004 te Amsterdam, dat [verdachte], als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto met het kenteken [AA-00-BB], daarmee heeft gereden op de weg, de Jacob van Lennepkade, zonder rijbewijs voor de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde. Het is verbalisant bekend dat verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs. Verbalisant herkende betrokkene voor 100%."
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het tot bewijs gebezigde proces-verbaal van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] niet danwel onvoldoende redengevend is voor het bewezenverklaarde rijden zonder rijbewijs, nu dat proces-verbaal niet een opgave bevat van de redenen van wetenschap van de verbalisant.
4.2. Het relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende dat het hem bekend was dat de verdachte niet over een rijbewijs beschikte, bevat niet iets wat voor eigen waarneming door de opsporingsambtenaar niet vatbaar kan worden geacht, terwijl de eis dat uit 's Hofs arrest moet blijken dat hetgeen bedoeld relaas inhoudt, ook werkelijk door de opsporingsambtenaar zelf is waargenomen, geen steun vindt in het recht (vgl. HR 2 maart 1971, LJN AB3484, NJ 1971, 192). Dat laatste geldt eveneens voor de in de toelichting op het middel verwoorde opvatting dat de wetenschap van een opsporingsambtenaar dat aan een persoon geen rijbewijs is afgegeven, "zal moeten blijken uit de registers waarin van de afgifte van dergelijke rijbewijzen aantekening wordt gemaakt".
4.3. Het middel faalt.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz en uitgesproken op 9 maart 2010.
Conclusie 12‑01‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het bestreden arrest aan nietigheid lijdt, nu de (tekst van de) tenlastelegging niet is opgenomen in de aantekening van het mondelinge arrest, noch in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Daartoe wordt, met een verwijzing naar HR 19 juni 2007, LJN BA0421, NJ 2007, 356, aangevoerd dat er vanuit mag worden gegaan dat het vereiste dat de vordering van de Officier van Justitie wordt weergegeven in (of aangehecht aan) het proces-verbaal van de terechtzitting ook ten aanzien de tenlastelegging geldt.
4.
Art. 425 leden 2 en 3 Sv luiden:
- ‘2.
De enkelvoudige kamer geeft na sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk hetzij diezelfde dag op een door haar bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling arrest.
- 3.
Het arrest wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen:
- a.
indien de enkelvoudige kamer dit ambtshalve, op vordering van de advocaat-generaal of op verzoek van de verdachte of zijn raadsman, bij de uitspraak bepaalt;
- b.
indien het openbaar ministerie, de verdachte of zijn raadsman, dan wel de benadeelde partij uiterlijk drie maanden na de uitspraak daartoe een vordering indient of het verzoek doet;
- c.
indien een gewoon rechtsmiddel tegen het arrest wordt aangewend;
- d.
indien het arrest bij verstek is gewezen en de dagvaarding niet in persoon is betekend en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting aan de verdachte bekend was, terwijl op de terechtzitting getuigen of deskundigen zijn gehoord dan wel de benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd.’
5.
De Minister van Justitie heeft de wijze waarop het arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting wordt aangetekend bepaald bij de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep (Stcrt. 1996, 197). Art. 1 van deze regeling houdt in:
De aantekening van het mondeling vonnis als bedoeld in artikel 378, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering dient de navolgende gegevens te bevatten:
- ‘a.
inhoud van de telastlegging (verwezen kan worden naar de dagvaarding en eventueel naar de nadere opgave, bedoeld bij art. 374 van het Wetboek van Strafrecht, met vermelding van nadere opgave ter terechtzitting);
(…)’
6.
In het in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekende arrest wordt voor de inhoud van de tenlastelegging verwezen naar de dagvaarding. Dat is blijkens de hiervoor aangehaalde voorschriften voldoende.1. Anders dan aan het middel ten grondslag ligt eist de wet niet onverkort dat de tenlastelegging in de aantekening of het proces-verbaal wordt opgenomen.
7.
Het middel faalt.
8.
Het tweede middel klaagt over het gebruik voor het bewijs van het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar [verbalisant 1] voor zover deze inhoudt de mededeling dat het hem bekend was dat de verdachte niet in het bezit was van een rijbewijs.
9.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 13 november 2004 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, heeft gereden op de weg, de Jacob van Lennepkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoel in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde’.
10.
De bewezenverklaring steunt op het navolgende bewijsmiddel:
‘Een proces-verbaal met nummer 13.11.2004.1141.12701 van 29 december 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, [verbalisant 1], zag op 13 november 2004 te Amsterdam, dat [verdachte], als bestuurder van een motorrijtuig, een personenauto met het kenteken [AA00-BB], daarmee heeft gereden op de weg, de Jacob van Lennepkade, zonder rijbewijs voor de categorie waartoe dat motorrijtuig behoorde. Het is verbalisant bekend dat verdachte niet in het bezit is van een rijbewijs. Verbalisant herkende betrokkene voor 100 %’.
11.
Voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, houdt het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 25 april 2008 in:
‘De getuige [verbalisant 1], wonende te [woonplaats], verklaart —zakelijk weergegeven—:
Ik ken [verdachte] goed. Ik was destijds buurtinspecteur en uit dien hoofde was ik bekend met het feit dat hij op pleegdatum geen rijbewijs had. Ik zag dat verdachte de auto bestuurde en weet dat hij dit deed zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs. Ik kon alleen niet zo snel reageren om hem aan te houden. U houdt mij het proces-verbaal voor met nummer 13.11.2004.1141.12701 van 29 december 2004. Dat klopt.
De verdachte, door de raadsheer met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart — zakelijk weergegeven —:
Ik ontken te hebben gereden. Hetgeen de getuige verklaard, klopt niet. (…)’
12.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar onvoldoende is voor het bewijs dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet over een rijbewijs beschikte. Daartoe wordt aangevoerd dat uit dit proces-verbaal niet kan blijken waarop de opsporingsambtenaar zijn wetenschap baseerde.
13.
Art. 153 Sv eist niet dat in een proces-verbaal steeds — de bepaling spreekt van ‘zo veel mogelijk’ — de redenen van wetenschap worden vermeld. Het relaas van de opsporingsambtenaar behoeft dus niet in te houden dat de betreffende feiten door de verbaliserende ambtenaar zelf zijn waargenomen.2.
14.
Het voor het bewijs gebezigde proces-verbaal houdt in dat de verbalisant uit hoofde van zijn functie bekend was dat de verdachte geen rijbewijs had. In die wetenschap ligt niet zonder meer besloten dat hij hetgeen hij weet zelf heeft waargenomen of ondervonden. Dat vloeit niet voort uit bekendheid uit hoofde van zijn functie als reden van wetenschap. Enige voorzichtigheid is hier op zijn plaats. In wat de getuige tijdens de uitoefening van zijn dienst kennelijk heeft gehoord — het hierna te noemen document dateert van ruim na het oorspronkelijke proces-verbaal — kunnen makkelijk vergissingen schuilen. Een en ander brengt mee dat in zoverre diens proces-verbaal niet zonder meer voor het bewijs kan worden gebezigd (art. 344 lid 1 onder 20 Sv).
15.
Voor diens ter terechtzitting afgelegde verklaring als getuige zou dit anders kunnen liggen. Een blik achter de papieren muur leert dat aan het op 29 december 2004 gesloten proces-verbaal, zoals daarin staat vermeld, als bijlage een verklaring van het CRB d.d. 29 december 2004 is gehecht inhoudende dat aan [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979 geen rijbewijzen zijn uitgegeven. Weliswaar heeft het Hof deze verklaring om mij onduidelijke redenen niet voor het bewijs gebezigd, maar hieruit zou wel kunnen worden opgemaakt dat de door het Hof kennelijk geloofwaardig geachte wetenschap van de verbalisant, toen hij als getuige ter terechtzitting in hoger beroep werd gehoord, mede berustte op kennisneming van het document dat hij als bijlage aan zijn proces-verbaal heeft gehecht. Diens wetenschap zou dus (mede) voortvloeien uit het waargenomen hebben van de inhoud van het door hem aangehechte document. Ook een dergelijke indirecte constatering door een opsporingsambtenaar kan worden aangemerkt als eigen waarneming of ondervinding.3. Toch gaat deze redenering niet op. Weliswaar is het proces-verbaal gesloten op 29 december 2004 maar de verbalisant heeft daar kennelijk niet de hand in gehad: zijn handtekening ontbreekt, het gaat blijkens een daarop geplaatst stempel om een proces-verbaal dat door een ander dan verbalisant4. elektronisch is ingevoerd conform het oorspronkelijke proces-verbaal van 13 november 2004. Daarmee komt een mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te helen te vervallen.
16.
Het middel slaagt.
17.
Het eerste middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
18.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
19.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑01‑2010
HR 2 maart 1971, AB3484, NJ 1971, 192, m.nt. Enschedé en HR 5 november 1974, LJN AB3866, NJ 1975, 113.
Vergelijk HR 26 januari 1999, LJN ZD1406, NJ 1999, 511, m.nt. JR, rov. 5.3 ten aanzien van ‘automatische trajectcontrole’ als ook de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse voor HR 22 januari 2008, LJN BC1332.
Het oorspronkelijke proces-verbaal is opgemaakt door de verbalisant met het nummer [001], het is elektronisch ingevoerd door een persoon met het nummer [002].