Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/4.2.1
4.2.1 Het recht op leven
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 27 september 1995, zaaknr. 18984/91, par. 147 (McCann t. Verenigd Koninkrijk). Vgl. ook: White & Ovey 2014, p. 143; Harris e.a. 2014, p. 203.
Vande Lanotte & Haeck (red.) 2004a, p. 43.
Artikel 15 EVRM luidt als volgt:
In tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen nemen die afwijken van zijn verplichtingen ingevolge dit Verdrag, voor zover de ernst van de situatie deze maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat deze niet in strijd zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht.
De voorgaande bepaling staat geen enkele afwijking toe van artikel 2, behalve ingeval van dood als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen, en van de artikelen 3, 4, eerste lid, en 7.
Elke Hoge Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van dit recht om af te wijken, moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte houden van de genomen maatregelen en van de beweegredenen daarvoor. Zij moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa eveneens in kennis stellen van de datum waarop deze maatregelen hebben opgehouden van kracht te zijn en de bepalingen van het Verdrag opnieuw volledig worden toegepast.
De tekst van artikel 2 EVRM luidt als volgt.
Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:
ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.’
teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;
Het recht op leven zoals verwoord in artikel 2 EVRM kan worden beschouwd als een van de meest fundamentele rechten van de Conventie.1 De effectuering van de andere Verdragsrechten impliceert tenslotte dat het recht op leven wordt gewaarborgd.2 Artikel 2 EVRM geldt (in principe) absoluut. Zo is het niet toegestaan om in tijden van oorlog of in het geval dat sprake is van een noodtoestand die het bestaan van het land bedreigt af te wijken van artikel 2 EVRM, zo is te lezen in het eerste lid van artikel 15 EVRM.3 Het tweede lid van artikel 15 EVRM noemt echter wel een uitzondering: afwijking van artikel 2 EVRM is wel toegestaan indien sprake is van ‘dood als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen’.4 Voorts is in het aanvullende Protocol 6 bij het Verdrag vastgelegd dat de doodstraf niet is toegestaan in vredestijd. Protocol 13 daarentegen verbiedt de doodstraf in alle omstandigheden, dus ook in een oorlogssituatie.5 Tot slot dient het gebruik van geweld (en dus een eventuele gerechtvaardigde beperking van artikel 2 EVRM) ‘absoluut noodzakelijk’ te zijn. Dit is ook te lezen in het hiervoor weergegeven tweede lid van het artikel. De beperking is dus aan een strengere toets (i.e. eisen) onderworpen dan de beperking van andere Verdragsartikelen. Zo lezen we in de artikelen 8 tot en met 11 van het EVRM immers dat de beperking ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’ dient te zijn.6