Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten
Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/4.5:4.5 De procedurele waarborgen: besluitvormingsfase en/of rechterlijke fase
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/4.5
4.5 De procedurele waarborgen: besluitvormingsfase en/of rechterlijke fase
Documentgegevens:
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 30 november 2004, AB 2005, 43, m.nt. A.J.Th. Woltjer (Grote Kamer) (Öneryildiz t. Turkije).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vooropgesteld moet worden dat het EHRM nalaat om te specificeren voor welke nationale actor (uitvoerend en/of rechtsprekend) de plichten gelden. Toch laat dit onverlet dat de aard van de zaak wel in een bepaalde richting kan wijzen. Zeker in de gevallen waarin bewijsmateriaal moet worden veilliggesteld, zullen de plichten in ieder geval al voorafgaand aan de fase voor de rechter gelden. De Staat is dan wel vrij of dit aan de uitvoerende autoriteiten (bijvoorbeeld de rijksrecherche) of de rechterlijke autoriteit (zoals een rechter-commissaris of onderzoeksrechter) is. Bovendien kan voor een onderzoek een bepaalde expertise zijn vereist, en het ligt dan in de lijn der verwachting dat speciale onafhankelijke (onderzoeks)organisaties hiertoe het beste zijn uitgerust. Het uiteindelijke onderzoeksrapport kan – vanzelfsprekend – wel ook deel uitmaken van een eventueel daaropvolgende rechterlijke procedure. Bovendien is eerder in dit hoofdstuk opgemerkt dat het Straatsburgse Hof de gehele procedure betrekt om het bij wet beschermde recht op leven te effectueren. Vooral in de gevallen dat de Staat betrokken is bij het ongeval. Dit betekent dat de in het kader van artikel 2 EVRM ontwikkelde procedurele eisen ook in de rechterlijke fase kunnen gelden. Ook is het mogelijk dat een tekortkoming in het onderzoek aan de zijde van de uitvoerende autoriteiten kan worden gecompenseerd in de rechterlijke fase.1 Een kanttekening is hier wel op zijn plaats nu niet elke voorwaarde van het onderzoek onverkort van toepassing kan zijn op de fase voor de rechter. Zo is het informeren van de nabestaanden over de voortgang van het onderzoek eigen aan de onderzoeksfase. Wel kan het beginsel van hoor en wederhoor in de rechterlijke fase een rol spelen, maar dan zal dit eerder over de band van artikel 6 EVRM gebeuren. Daarnaast is het mogelijk dat de rechterlijke fase beïnvloed wordt door een gebrekkig onderzoek. Bijvoorbeeld een partijdige deskundige op wiens advies het rechterlijk oordeel in beslissende mate steunt.
Het zwaartepunt van de in het kader van artikel 2 EVRM ontwikkelde procedurele eisen lijkt dus te liggen op de besluitvormingsfase. Toegespitst op het type zaken waarin artikel 2 EVRM een rol speelt, gaat het dan om de onderzoeksfase. Dit impliceert dat in de praktijk op de nationale uitvoerende autoriteiten de plicht rust om een effectief officieel onderzoek te doen. Voor de rechter is hier ook nog altijd een belangrijke (subsidiaire) rol weggelegd.