Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/8.3
8.3 De gebrekkige afstemming tussen boek 2 en boek 3 BW
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS600791:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De afstemming tussen wetsvoorstellen laat wel vaker te wensen over, zie hierover Van Veen 2010.
De invoering van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de herziening van het enquêterecht en de wijzigingen in het jaarrekeningenrecht die het gevolg waren van de ingrijpende herziening van het rechtspersonenrecht in 1971, moesten dus - noodgedwongen nog worden verwerkt in het WvK.
Voorafgaand aan de invoering van boek 2 BW in 1976 was het noodzakelijk de in 1960 vastgestelde teksten aan te passen aan de in 1971 tot stand gebrachte herziening van het vennootschapsrecht.
HR 30 juni 1944, NJ 1944, 465 (Wennex), HR 13 november 1959, NJ 1960, 472 m.nt. HB (Distilleerderij Melchers) en HR 19 februari 1960, NJ 1960, 473 m.nt. HB (Aurora). Schoordijk 1969, p. 18, Van Schilfgaarde/Winter 2009, nr. 67. Huizink 2011 nr. 100 en 101. Terzijde merk ik op dat het uitoefenen van het stemrecht zonder rekening te houden met de belangen van andere betrokkenen onder omstandigheden aangemerkt kan worden als misbruik recht, art. 3:13 BW of als misbruik van omstandigheden, art. 3:44 BW.
De wetgever is bij het opzetten van het WvK en later boek 2 BW uitgegaan van een organisatie van kapitaalverschaffers met meerhoofdig samengestelde organen. Pas later werd de eenpersoonsvennootschap in boek 2 BW geïncorporeerd. Boek 2 BW spreekt echter nog steeds van het bestuur, de raad van commissarissen en de algemene vergadering en verwijst daarmee naar het bestuur respectievelijk de raad van commissarissen en de algemene vergadering als college. Impliciet gaat boek 2 BW er vanuit dat deze meerhoofdig samengesteld zijn. Bij onderwerpen als het nemen van besluiten in vergaderingen, hoe vergadert de enige aandeelhouder tevens enig bestuurder van een rechtspersoon is te zien dat in de wet wel voorschriften over de eenpersoonsvennootschap zijn opgenomen, maar is tegelijkertijd te zien hoe gewrongen het concept van de eenpersoonsvennootschap in het Nederlandse rechtspersonenrecht dat toch duidelijk op een andere leest geschoeid is, eigenlijk is. Zie hierover Boschma 1997, Huizink 2007.
Bij de totstandkoming van een besluit is niet vereist dat alle deelnemers aan de besluitvorming een gelijkluidende verklaring afleggen. Het is zelfs mogelijk, stemmingen zijn immers geheim, dat men niet van elkaar weet wat er verklaard is. Op welke manier de stemmen moeten worden uitgebracht, schriftelijk of mondeling is meestal in de statuten bepaald. De wet geeft hiervoor geen voorschriften. Art. 2:38 lid 6, 117a en 117b/227a en 227b BW bieden de mogelijkheid stemmen langs elektronische weg uit te brengen. Zie ook: Dorresteijn 2000, Nowak 2005, Van der Ploeg 2006, Van Veen 2007.
Uit een besluit kan natuurlijk wel een verplichting voortvloeien, bijvoorbeeld het betalen van contributie of het storten op aandelen.
Toelichting ontwerp Meijers, p. 16 en Parl. Gesch. Inv. p. 1009, 1015-1017.
De tweede bedenking betreft de aansluiting tussen boek 2 en boek 3 BW. Die laat te wensen over. De gebrekkige aansluiting is te verklaren uit de lange ontwikkelingsgang van boek 2 BW en de boeken 3, 5 en 6 BW en het niet synchroon verlopen van de processen waarin de herziening van het BW tot stand gekomen is.1 In 1954 publiceerde Meijers een eerste voorstel voor boek 2 BW. Tijdens de parlementaire behandeling van dit voorstel werd aandacht gevraagd voor afstemming tussen de tekst in boek 2 en boek 3 BW, zie hierover hoofdstuk 3 § 6.1. De minister ging echter niet in op de suggestie in de tekst van boek 2 en boek 3 (op onderdelen) gelijkluidende bewoordingen te gebruiken of in boek 2 BW een expliciete verwijzing naar boek 3 BW op te nemen. In 1960 werd de tekst van boek 2 BW, waarin inmiddels de nodige wijzigingen en aanvullingen waren aangebracht, vastgesteld. De invoering van boek 2 BW werd uitgesteld totdat de behandeling van de boeken 3, 5 en 6 BW zou zijn afgerond.2 Achteraf gezien bleek dat een langdurige kwestie te zijn; uiteindelijk werden de boeken 3, 5 en 6 BW pas per 1 januari 1992 ingevoerd. Besloten werd boek 2 BW vooruitlopend op de invoering van de boeken 3, 5 en 6 BW in 1976 in te voeren.3
Pas in de jaren negentig van de vorige eeuw werden de teksten van de boeken 3, 5 en 6 BW definitief vastgesteld. De invoering daarvan per 1 januari 1992 noodzaakte tot een herziening van de tekst van het in 1976 ingevoerde boek 2 BW. De problematiek van de geldigheid van besluiten werd in de memorie van toelichting, zie hoofdstuk 5 § 2 genoemd als een van de onderwerpen die nadere doordenking behoefden. Eind 1989 werd de eindtekst van de Invoeringswet NBW C gedeelte waarin de technische herziening van boek 2 BW was opgenomen, vastgesteld. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat er, behoudens de herhaalde vraag of een verwijzing naar boek 3 BW op zijn plaats zou zijn, nog aandacht geweest is voor de afstemming tussen enerzijds de art. 2:13 - 16 BW en anderzijds de in titel 3.2 opgenomen algemene bepalingen over rechtshandelingen.
Al met al is er door het niet synchroon verlopen van de ontwerpfasen, de lange duur van het proces van herziening van het Burgerlijk Wetboek, wat weer geleid heeft tot een gefaseerde invoering van de verschillende onderdelen van het BW, onvoldoende aandacht geweest voor de afstemming tussen boek 2 en 3 BW en de interne coherentie binnen boek 2 BW.
De gebrekkige afstemming tussen boek 2 en boek 3 BW, heeft geleid tot een aantal knelpunten. Alvorens deze knelpunten te bespreken, zal ik in het vervolg van deze paragraaf ingaan op de verhouding tussen de begrippen besluit en rechtshandeling. Een besluit in de zin van boek 2 BW is een rechtshandeling. Zoals uit de wetsgeschiedenis blijkt zijn daarop de algemene bepalingen over rechtshandelingen, titel 2 boek 3 BW, van toepassing. De begrippen besluit en rechtshandeling passen echter niet bij elkaar. Dat heeft te maken met het gegeven dat het begrip besluit niet correspondeert met het prototype van de vermogensrechtelijke rechtshandeling (zie hoofdstuk 4 § 3). De bepalingen in boek 3 BW over de rechtshandeling en de aantasting daarvan zijn geschreven met een vermogensrechtelijke rechtshandeling voor ogen. Het prototype rechtshandeling in de zin van boek 3 BW is de meerzijdige overeenkomst. Een besluit is dat niet. Meerzijdige rechtshandelingen en besluiten komen volgens verschillende patronen tot stand. Een meerzijdige rechtshandeling komt tot stand door aanbod en aanvaarding. Een besluit komt tot stand doordat de deelnemers aan de besluitvorming binnen een orgaan hun stem uitbrengen. Zij leggen door het uitbrengen van hun stem(men) ieder hun eigen verklaring af en die verklaringen zijn gericht tot de rechtspersoon.
Hoe een stemgerechtigde zijn stem uitbrengt, voor of tegen het in stemming gebrachte voorstel of dat hij zich van het uitbrengen van zijn stem onthoudt, is een zaak van de stemgerechtigde zelf. Volgens vaste rechtspraak is het stemrecht aan de stemgerechtigde gegeven om zijn eigen belang in de rechtspersoon te dienen en kan hij dit recht naar eigen inzicht uitoefenen. Dat betekent echter niet dat hij uitsluitend naar zijn eigen belang kan richten. Bij het uitoefenen van het stemrecht moet rekening gehouden worden met alle bij de vennootschap betrokken belangen. Wordt dat nagelaten dan kan het - het mede door de uitoefening van die stemmen tot stand gekomen - besluit vernietigbaar zijn op grond van art 2:15 lid 1 sub b BW.4
Op het moment dat de stemmen worden uitgebracht versmelten al die verklaringen van de stemgerechtigden tot één geheel, de stemmen verliezen hun zelfstandigheid en kunnen niet meer herleid worden tot een bepaalde stemgerechtigde. Alleen in samenhang met de andere uitgebrachte stemmen zijn zij nog relevant. Door het uitbrengen van de stem beogen de stemgerechtigden de totstandkoming van een beslissing.5 Een volgende reden voor het niet goed aansluiten van de begrippen meerzijdige rechtshandeling en besluit is dat bij het nemen van een besluit, de meerderheid beslist. Voor het tot stand komen van een overeenkomst is wilsovereenstemming tussen alle contractspartijen noodzakelijk.6 Ten slotte vloeien uit een overeenkomst verplichtingen over en weer voort terwijl een besluit geen verklaring is van datgene waartoe de leden zich tegen over de rechtspersoon verplichten.7 In hoofdstuk 4 § 3 constateerde ik dat in de literatuur veelal in het midden gelaten wordt of een besluit een eenzijdige of meerzijdige rechtshandeling is. Zoals ik in die paragraaf betoogde is een besluit naar mijn mening een eenzijdige rechtshandeling van de rechtspersoon, maar ik pleit er voor om de invulling van het begrip besluit in het kader van boek 2 BW niet zo sterk als thans gebruikelijk is, te koppelen aan het concept rechtshandeling. In hoofdstuk 9 zal ik dit toelichten.
In het ontwerp Meijers werd in de schakelbepaling, art. 3:59 BW, alleen verwezen naar het personen- en familierecht. Om de tekst van die bepaling aan te laten sluiten bij het opschrift van boek 3 BW, Vermogensrecht in het algemeen, werd de tekst aangepast. In het vervolg werd in de tekst verwezen naar het vermogensrecht.8 Het gevolg daarvan is dat titel 3.2 ook op besluiten van toepassing is. Dat niettegenstaande de schakelbepaling boek 2 en boek 3 BW niet goed aansluiten, heeft men zich toen niet gerealiseerd.