Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/8.6:8.6 Het ontbreken van de schorsing in het instrumentarium van de rechter
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/8.6
8.6 Het ontbreken van de schorsing in het instrumentarium van de rechter
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS598525:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De derde bedenking tegen de huidige regeling voor toetsing is dat in het instrumentarium van de rechter de mogelijkheid een besluit te schorsen ontbreekt. Welke mogelijkheden de rechter heeft heb ik in hoofdstuk 5 al besproken. Kort samengevat staan de rechter twee maatregelen ter beschikking. Een besluit kan nietig of vernietigbaar zijn. De nietigheid of vernietigbaarheid van een besluit kan zich alleen voordoen als een besluit een rechtshandeling is.
Een besluit hoeft niet altijd vernietigd te worden om een conflict op te lossen. Soms is bijsturen van ongewenst of onredelijk gedrag in de besluitvorming al voldoende, door bijvoorbeeld een besluit of een beslissing te schorsen. Die mogelijkheid ontbreekt in art. 2:14 en 2:15 BW. Besluiten van een vereniging van eigenaars kunnen wel geschorst worden, art. 5:130 lid 4 BW voorziet daarin. In het enquêterecht bestaat de mogelijkheid een besluit te schorsen eveneens en blijkt daar een nuttig instrument te zijn om het conflict tussen de strijdende partijen te beheersen. Daar komt bij dat in art. 2:357 lid 2 BW is bepaald dat de Ondernemingskamer zo nodig de gevolgen van de door haar getroffen voorziening regelt. In dat kader kan de Ondernemingskamer aanvullende voorschriften geven aangaande de gegeven voorziening, zie hierover hoofdstuk 5 § 10.4. Daarmee kan de getroffen voorziening worden afgestemd op de omstandigheden van het geval en beschikt de Ondernemingskamer over een preciezer instrument dan de gewone rechter die deze bevoegdheid niet heeft.
De WOR kent de mogelijkheid een besluit te schorsen niet, maar door het treffen van met elkaar samenhangende voorzieningen kan de Ondernemingskamer bij toepassing van art. 25 lid 6 WOR het effect van een schorsing wel benaderen. In hoofdstuk 7 § 5 zal ik hierop terugkomen.
Ten slotte wijs ik er op dat in de praktijk vaak anders over conflicten en de daarvoor passende oplossing gedacht wordt. Betrokkenen willen een oplossing voor het conflict dat hen verdeeld houdt. Langs welke juridische weg die oplossing bereikt wordt is voor hen van ondergeschikt belang.1 Uit het feit dat procedures na het toewijzen van een voorlopige voorziening of een onmiddellijke voorziening lang niet altijd voortgezet worden, leid ik af dat met het treffen van een voorlopige of onmiddellijke voorziening het doel bereikt is, of dat daarna een andere oplossing, bijvoorbeeld door een vorm van schikking, bereikt wordt.2 Ik ben er daarom voorstander van de rechter meer mogelijkheden te geven. Aan de hem thans ten dienste staande instrumenten zou de mogelijkheid een besluit te kunnen schorsen moeten worden toegevoegd.3 Schorsing blijkt in de praktijk een nuttige voorziening te zijn en andere regelingen zoals het enquêterecht en boek 5 BW bij de vereniging van eigenaars, art. 5:130 lid 4 BW, kennen die mogelijkheid ook. In mijn voorstel voor een andere benadering van de toetsing van besluiten zal ik voor schorsing een plaats in ruimen. Tegelijkertijd zou dat de toestroom van oneigenlijke enquêteverzoeken, zie de volgende paragraaf, wel eens kunnen beperken.