Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 13 juli 2010, overeenkomstig de in art. 351 lid 5 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen. In de onderhavige zaak is de bewindvoerder in cassatie gekomen. Uit art. 351 lid 1 Fw in samenhang met art. 351 lid 5 Fw volgt dat de bewindvoerder in haar cassatieberoep ontvankelijk is.
HR, 28-01-2011, nr. 10/02973
ECLI:NL:HR:2011:BO5760
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-01-2011
- Zaaknummer
10/02973
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BO5760
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BO5760, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑01‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO5760
ECLI:NL:PHR:2011:BO5760, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO5760
- Wetingang
- Vindplaatsen
Module Rechtsbijstand en schuldhulpverlening 2012/264 met annotatie van G.H. Lankhorst
Uitspraak 28‑01‑2011
Inhoudsindicatie
WSNP. Het wettelijke stelsel met betrekking tot de beëindiging van de schuldsanering, zoals neergelegd in art. 352-356 F., brengt mee dat het verstrijken van de termijn waarvoor de schuldsanering is uitgesproken niet de gevolgtrekking rechtvaardigt dat de schuldsanering is geëindigd.
28 januari 2011
Eerste Kamer
10/02973
DV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster], in haar hoedanigheid als bewindvoerder,
kantoorhoudende te [plaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
2. [Verweerster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de bewindvoerder en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaken met de insolventienummers 07/564 R en 07/565 R van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 juni 2007 en 10 februari 2010,
b. het arrest in de zaak HV 200.058.129/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 juli 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de bewindvoerder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging.
De advocaat van [verweerder] c.s. heeft bij brief van 1 december 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verweerders] zijn echtelieden. Bij vonnissen van 15 juni 2007 is op hen de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
De bewindvoerder heeft verzocht de toepassing daarvan tussentijds te beëindigen omdat de echtelieden hun desbetreffende verplichtingen niet naar behoren zijn nagekomen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen met toepassing van art. 350 lid 3, onder c, F. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank vernietigd. Daartoe heeft het hof overwogen dat de termijn van drie jaren inmiddels is verstreken en derhalve geen aanleiding meer bestaat voor tussentijdse beëindiging.
3.2 Het oordeel van het hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. De enkele omstandigheid dat de termijn waarvoor de schuldsanering is uitgesproken, is verstreken, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de schuldsanering is geëindigd, aangezien uit het wettelijke stelsel met betrekking tot de beëindiging van de schuldsanering, zoals neergelegd in art. 352-356 F., volgt dat de schuldsanering niet van rechtswege eindigt na verloop van die termijn (HR 9 juli 2010, nr. 09/02434, LJN BM2337). Nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat op het moment dat het hof moest oordelen in hoger beroep, de schuldsanering van de echtelieden nog niet (op grond van art. 356 lid 2 F.) tot een einde was gekomen, bleef de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging bestaan. Het hof had daarover een oordeel dienen te geven. De hierop gerichte klachten van het middel treffen doel.
3.3 Het aanvullend cassatierekest bevat geen klachten die niet in een eerder stadium hadden kunnen worden aangevoerd, en blijft buiten behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 juli 2010;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar dat hof.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 28 januari 2011.
Conclusie 24‑11‑2010
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster] in haar hoedanigheid van bewindvoerder
verzoekster tot cassatie
(hierna: de bewindvoerder)
tegen
- 1.
[Verweerder 1]
- 2.
[Verweerster 2]
verweerders in cassatie,
(hierna: [verweerder] c.s.)
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij vonnissen van 15 juni 2007 heeft de rechtbank te 's‑Hertogenbosch op [verweerder] c.s. de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. De bewindvoerder heeft een verzoek ingediend om toepassing daarvan tussentijds te beëindigen, omdat [verweerder] c.s. hun verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringregeling niet naar behoren zijn nagekomen. De rechter-commissaris heeft zich met het verzoek van de bewindvoerder verenigd. Bij vonnissen van 10 februari 2010 heeft de rechtbank het verzoek ingewilligd en toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verweerder] c.s. tussentijds beëindigd onder toepassing van art. 350 lid 3 sub c Fw. De rechtbank heeft tevens toepassing gegeven aan art. 350 lid 5 Fw met het gevolg dat [verweerder] c.s. in staat van faillissement verkeren op het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde gaat.
1.2
[Verweerder] c.s. zijn van deze vonnissen in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch. Bij arrest van 5 juli 2010 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat de looptermijn van de schuldsaneringsregeling van drie jaren inmiddels is verstreken, de schuldsaneringsregeling op 15 juni 2010 is geëindigd en er thans geen aanleiding meer bestaat voor tussentijdse beëindiging. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank in het kader van een eindbeoordeling van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 354 Fw.
1.3
Tegen dit arrest heeft de bewindvoerder tijdig1. beroep in cassatie ingesteld. Op 9 augustus 2010 heeft de bewindvoerder een aanvullend verzoekschrift ingediend. [Verweerder] c.s. hebben verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel omschrijft in subonderdelen 5.1–5.7 één klacht tegen rov. 3.5 van het in cassatie bestreden arrest. De klacht komt erop neer dat het hof zich ten onrechte aan een inhoudelijke beoordeling van het oordeel van de rechtbank heeft onttrokken, omdat de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling inmiddels was verstreken. De schuldsaneringsregeling eindigt voor [verweerder] c.s. pas op het moment dat het hof zich schaart achter het oordeel van de rechtbank. In de overige onderdelen zijn geen zelfstandige klachten tegen 's hofs arrest te ontwaren. In onderdeel 6 wordt er nog wel op gewezen dat belang is bij de cassatieklacht, omdat de Wsnp-situatie van [verweerder] c.s. thans voortduurt en niet op andere wijze rechtsherstel mogelijk is.
2.2
De schuldsaneringsregeling heeft in beginsel een looptijd van drie jaren, gerekend vanaf en met inbegrip van de dag van de uitspraak van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 349a lid 1 Fw). Onder bepaalde omstandigheden kan deze termijn worden verkort of verlengd. Deze omstandigheden zijn in onderhavige zaak niet aan de orde. De schuldsaneringsregeling kan eindigen door
- (i)
reguliere beëindiging (art. 352 e.v. Fw),
- (ii)
vereenvoudigde beëindiging (art. 354a Fw) of
- (iii)
tussentijdse beëindiging (art. 350–351 Fw).
De reguliere beëindiging vindt plaats na het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Daarbij vindt de rechterlijke beoordeling van art. 358/354 Fw, of aan de schuldenaar de zgn. schone lei moet worden toegekend, plaats. Het niet verlenen van de schone lei heeft niet tot gevolg dat de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement geraakt.2. De toepassing van de schuldsaneringsregeling is in die gevallen beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden (art. 356 lid 2 Fw). De tussentijdse beëindiging vindt plaats vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Bij een dergelijke beëindiging is het al dan niet toekennen van de schone lei niet aan de orde. Afhankelijk van de toegepaste beëindigingsgrond kan de schuldenaar in staat van faillissement raken op het moment dat de uitspraak in kracht van gewijsde gaat (art. 350 lid 5 Fw). Dat geval is in deze zaak aan de orde.
2.3
Tegen een beslissing om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen staat op grond van art. 351 lid 1 Fw hoger beroep open. Het hof moet met in achtneming van de omstandigheden die zich na het vonnis van de rechtbank hebben voorgedaan oordelen of er een grond bestaat om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.3. In die opvatting moet in hoger beroep dan ook acht worden geslagen op het eventueel beëindigd zijn van de schuldsaneringsregeling; is de schuldsaneringsregeling tot een einde gekomen dan is er, conform de opvatting van het hof, geen ruimte meer om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Voor deze zaak is van belang dat de schuldsaneringsregeling niet automatisch eindigt met het verstrijken van de termijn waarvoor de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Dit heeft de Hoge Raad onlangs in een arrest van 9 juli 2010 beslist4.. Voor die beëindiging is noodzakelijk dat de rechter beoordeelt of de schuldenaar heeft voldaan aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling5.. Om een en ander te realiseren vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling is initiatief van de bewindvoerder vereist; deze moet namelijk uiterlijk drie maanden voor het einde van de looptijd verslag doen aan de rechter-commissaris over de wijze waarop de schuldenaar aan deze verplichtingen heeft voldaan (art. 351a Fw). Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet reeds is beëindigd, schrijft art. 352 lid 1 Fw vervolgens voor dat de rechtbank op verzoek of ambtshalve uiterlijk één maand vóór het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling een beëindigingszitting bepaalt. Bovendien volgt uit art. 350 lid 5 Fw dat de schuldsaneringsregeling na het vonnis waarbij de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken dat de schuldsaneringsregeling desalniettemin doorloopt en van rechtswege overgaat in faillissement op het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde gaat.6.
2.4
In deze zaak moet het er voor worden gehouden dat op het moment dat het hof het hoger beroep behandelde de schuldsaneringsregeling nog niet ten einde was gekomen. Een tussentijdse beëindiging blijft na het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling mogelijk, zolang de schuldsanering maar niet op grond van art. 356 lid 2 Fw is geëindigd.7. Dat de (reguliere) beëindigingsprocedure op het moment van de behandeling van het hoger beroep reeds in gang was gezet, blijkt uit het arrest en het procesdossier niet. Het lijkt voor de hand te liggen dat dat ook niet het geval is geweest. Kennelijk wenste de bewindvoerder de uitkomst van de procedure tot tussentijdse beëindiging af te wachten. Dit alles brengt mee dat het cassatiemiddel terecht is voorgesteld. Met zijn oordeel dat tussentijdse beëindiging niet meer mogelijk is als de looptijd waarvoor de schuldsaneringsregeling is uitgesproken is verstreken, heeft het hof het bovenstaande uit het oog verloren. Het hof had dienen te beoordelen of tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog mogelijk was.
3. Ontvankelijkheid aanvullend verzoekschrift
3.1
In het verzoekschrift tot cassatie is een voorbehoud gemaakt tot aanvulling of verbetering van het verzoekschrift in verband met het niet tijdig kunnen beschikken over het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof. Het is vaste rechtspraak dat in geval een proces-verbaal niet al tijdens de cassatietermijn beschikbaar is, desverzocht nadien nog klachten mogen worden aangevoerd, indien en voor zover die klachten daadwerkelijk hun grondslag vinden in dit proces-verbaal en daarom niet eerder naar voren konden worden gebracht en voor zover een voorbehoud dienaangaande in het tijdig ingediende cassatieberoep is gemaakt8.. Het aanvullend verzoekschrift dient dan met bekwame spoed te worden ingediend, waarbij een termijn van veertien dagen — of zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn — na de dag van verstrekking of verzending van het proces-verbaal heeft te gelden.
3.2
Mijns inziens kan er inhoudelijk geen acht worden geslagen op het aanvullend cassatieverzoek nu de aanvulling al binnen de cassatietermijn had kunnen worden aangevoerd. De in het aanvullend verzoekschrift verwoorde klacht komt op niets anders neer dan wat al in het oorspronkelijk ingediende verzoekschrift is verwoord. De bewindvoerder is in haar aanvullend cassatieverzoek niet-ontvankelijk.
4. Conclusie
Ik concludeer tot vernietiging.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑11‑2010
Wessels (Insolventierecht IX), Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, 2009, nr. 9400.
Wessels (Insolventierecht IX), Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, 2009, nr. 9377, onder verwijzing naar Hof Arnhem 15 december 2008, LJN BH4420, Hof Amsterdam 2 oktober 2008, LJN BH4458 en Hof 's‑Hertogenbosch 19 december 2005, LJN AV4201.
LJN BM2337, RvdW 2010, 835.
Zie A.M.J. van Buchem-Spapens en Th.A. Pouw, Faillissement, surseance van betaling en schuldsanering (Mon. Privaatrecht 2), 2008, p. 157.
Vgl. Wessels (Insolventierecht IX), Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, 2009, nr. 9379; R. Verschoof, Schuldsanering en natuurlijke personen, 1998, p. 167.
A.J. Noordam, WSNP en goede trouw, Deventer: Kluwer 2008, nr. 76, onder verwijzing naar Hof Amsterdam 19 maart 2007, LJN BA2800. Anders nog: Hof Amsterdam 12 december 2006, LJN BA2964.
Laatstelijk HR 21 december 2007, LJN BB4757, NJ 2008, 27.