Hof Amsterdam, 19-03-2007, nr. 2007/177
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA2800
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-03-2007
- Zaaknummer
2007/177
- LJN
BA2800
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA2800, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑03‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 19‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Bewindvoerder gaat in hoger beroep tegen beslissing rechtbank. WSNP niet tussentijds te beëindigen omdat inmiddels de looptijd is verstreken; hoger beroep slaagt.
Partij(en)
19 maart 2007
eerste civiele kamer
rekestnummer 2007/177
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
mr. R.W. Karskens,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2],
kantoorhoudende te Utrecht,
appellant,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1]
en
2. [geïntimeerde sub 2],
echtgenoten,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 14 januari 2004 is ten aanzien van geïntimeerden (hierna te noemen: [geïntimeerden]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.C. Schroten en tot bewindvoerder mr. R.W. Karskens.
1.2
Bij vonnissen van de rechtbank Utrecht van 5 februari 2007 is het verzoek van appellant (hierna te noemen: mr. Karskens q.q.) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregelingen ten aanzien van [geïntimeerden] te beëindigen, afgewezen.
1.3
Het hof verwijst naar laatstgenoemde vonnissen, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 12 februari 2007 ingekomen verzoekschrift is mr. Karskens q.q. in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van 6 maart 2007 van de procureur van mr. Karskens q.q. en van het verweerschrift en de daarbij behorende stukken van [geïntimeerden]
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2007, waarbij mr. Karskens q.q. is verschenen in persoon. Voorts zijn verschenen [geïntimeerden] in persoon, bijgestaan door hun advocaat, mr. J.C. Mosselman te Utrecht. Mr. Karskens heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft het verzoek van mr. Karskens q.q. de wettelijke schuldsaneringsregelingen ten aanzien van [geïntimeerden] te beëindigen, afgewezen, omdat de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerden] ten tijde van de behandeling van het verzoek tot beëindiging op 26 januari 2007 reeds verstreken was, zodat de schuldsaneringsregelingen naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor tussentijdse beëindiging in aanmerking kwamen.
3.2
Mr. Karskens q.q. stelt zich op het standpunt dat de rechtbank zijn verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerden] ten onrechte heeft afgewezen en voert daartoe in hoger beroep het volgende aan. Als bewindvoerder heeft hij [geïntimeerden] vanaf het begin van de schuldsaneringsregelingen duidelijk gemaakt dat de overwaarde van het woonhuis te gelde gemaakt zou moeten worden. Hij heeft hen ruimschoots de gelegenheid geboden te onderzoeken of herfinanciering mogelijk was. Toen dit niet haalbaar bleek, heeft de rechter-commissaris in januari 2006 toestemming gegeven de woning te verkopen. [geïntimeerden] frustreren echter de verkoop van hun echtelijke woning en benadelen daarmee hun schuldeisers, zodat de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 onder c Faillissementswet (Fw) tussentijds dient te worden beëindigd. Indien de schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerden] niet tussentijds wordt beëindigd, maar zal eindigen met een verificatievergadering, wordt de overwaarde van de echtelijke woning niet te gelde gemaakt voor de gezamenlijke schuldeisers.
3.3
[geïntimeerden] stellen dat het contact met de bewindvoerder al geruime tijd moeizaam verloopt. De bewindvoerder houdt onvoldoende rekening met de belangen van [geïntimeerden] en weigert medewerking te verlenen aan herfinanciering van hun woning. Daarnaast heeft de bewindvoerder buiten medeweten van [geïntimeerden] een makelaar opdracht gegeven de woning te verkopen. [geïntimeerden] betwisten dat zij de verkoop van hun woning moedwillig hebben gefrustreerd. Zij hebben geprobeerd contact op te nemen met de makelaar, maar dit is wegens opvolgende vakanties van [geïntimeerden] en de makelaar niet gelukt.
Voorts zijn [geïntimeerden] van mening dat de bewindvoerder de hypotheekhouder op grond van artikel 58 lid 1 Fw juncto 299 lid 3 Fw een redelijke termijn had moeten stellen. Indien de hypotheekhouder binnen die termijn niet tot verkoop van de woning zou zijn overgegaan, had de bewindvoerder zelf de woning op grond van artikel 101 of 176 Fw kunnen verkopen. De bewindvoerder heeft dit nagelaten en heeft pas in het laatste half jaar van de looptijd van de schuldsaneringsregeling actie ondernomen om tot verkoop van de woning over te gaan.
Tevens geven [geïntimeerden] aan dat de rechtbank Utrecht het beleid voert dat een schuldsaneringsregeling die zich in het laatste stadium bevindt, niet meer tussentijds beëindigd wordt, maar voortgezet wordt met eventueel de consequentie van het niet verlenen van de schone lei.
Ten slotte voeren [geïntimeerden] aan dat, indien de schuldsaneringsregeling niet tussentijds wordt beëindigd maar zal eindigen met een verificatievergadering, de schuldeisers zich nog steeds kunnen verhalen op de overwaarde van de woning.
3.4
Het hof stelt voorop dat het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerden] niet langer kunnen worden beëindigd op grond van artikel 350 Fw op grond van artikel 350 Faillissementswet te beëindigen omdat drie jaar zijn verstreken sinds de aanvang van de schuldsaneringsregelingen, geen steun vindt in de wet, te minder nu in deze zaak geen saneringsplan is opgesteld. Daarbij komt dat het van 13 september 2006 daterende verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging reeds op 23 oktober 2006 is behandeld, derhalve ruimschoots vóór het einde van de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling. Vervolgens is de behandeling aangehouden in het belang van [geïntimeerden], teneinde hen in de gelegenheid te stellen alsnog een herfinanciering te bewerkstelligen. Niet valt in te zien waarom niet eerst op dat verzoek zou moeten worden beslist. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank daarom op dit punt en gaat over tot beoordeling van het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerden] op grond van artikel 350 lid 3, aanhef en onder c Fw.
3.5
Het hof overweegt dat niet in geschil is vaststaat dat op de echtelijke woning van [geïntimeerden] een aanzienlijke overwaarde rust die aan de schuldeisers ten goede dient te komen. De bewindvoerder heeft ter zitting gesteld dat een bedrag van ongeveer € 60.000,00 à € 70.000,00 nodig is om – vermeerderd met het boedelactief van € 28.000,00 – alle schuldeisers te kunnen voldoen, en voorts dat op de woning een overwaarde rust van zo'n € 90.000,00 (hypotheekschuld van ongeveer € 102.000,00 versus geschatte vrije verkoopwaarde van € 190.000,00). Dit is door [geïntimeerden] niet gemotiveerd weersproken. Gedwongen verkoop van de woning kan enkel voorkomen worden, indien alle – na aanwending van het actief resterende – schulden van [geïntimeerden] uit het door herfinanciering vrijkomende bedrag volledig kunnen worden voldaan. Zowel de bewindvoerder als de rechtbank hebben [geïntimeerden] ruimschoots in de gelegenheid gesteld om een dergelijke herfinanciering van hun woning te regelen. Dat is niet gelukt.
3.6
Verder blijkt uit de in hoger beroep overgelegde e-mail-correspondentie tussen [geïntimeerden] en de bewindvoerder en [geïntimeerden] en HansdeKeijzer Makelaardij genoegzaam dat [geïntimeerden] niet meewerken aan de verkoop van hun echtelijke woning. Vanaf het moment dat de bewindvoerder met toestemming van de rechter-commissaris stappen heeft ondernomen om de echtelijke woning te verkopen, hebben [geïntimeerden] de verkoop van hun woning gefrustreerd.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de wettelijke schuldsaneringsregelingen ten aanzien van [geïntimeerden] moeten worden beëindigd.
3.7
Ter zitting van het hof hebben [geïntimeerden] verklaard dat ELQ te Zwanenburg zou hebben toegezegd een hypotheeklening van € 50.000,00 te willen verstrekken. Zij hebben hiervan geen enkel bewijsstuk overgelegd, maar zelfs indien ELQ bereid zou zijn een lening van € 50.000,00 te verstrekken, is zulks, gelet op de omvang van de schuldenlast, onvoldoende. Bij deze stand van zaken dient er daarom van te worden uitgegaan dat herfinanciering van de woning onvoldoende middelen zal opleveren. De gestelde toezegging van ELQ levert derhalve voor het hof geen grond op anders te oordelen.
3.8
Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt. De omstandigheid dat [geïntimeerden] bij beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregelingen van rechtswege in staat van faillissement zullen komen te verkeren, is voor het hof geen reden om anders te oordelen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank Utrecht van 5 februari 2007;
verstaat dat [geïntimeerden] van rechtswege in staat van faillissement zullen komen te verkeren zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan;
verstaat dat de rechtbank Utrecht terstond een rechter-commissaris en een curator, niet zijnde mr. Karskens, zal benoemen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Vaessen, Van den Brink en Van der Pol en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 maart 2007.