Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/4.6.1
4.6.1 Inleiding
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS615649:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Handboek Erfrecht (2006), M.J.A. van Mourik, Deventer: Kluwer 2006, p. 34.
Wet van 15 december 1994, houdende algemene regels inzake de waardering van onroerende zaken, Stb. 1994, 874.
Niessen vindt het – mijn inziens terecht – vreemd dat art. 1 WOZ bepaalt dat de wet geldt voor de waardevaststelling van onroerende zaken in belastingen van het Rijk, de gemeenten en waterschappen, maar in feite slechts van toepassing is als de desbetreffende heffingswet de WOZ van toepassing verklaart. H.J. Hofstra, R.E.C.M. Niessen, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 260.
Volgens Niessen kunnen zowel de aard en karakter van de onderscheidene belastingen als de eisen van de belastingtechniek om variaties vragen die in een uniform waardebegrip niet kunnen worden opgevangen; H.J. Hofstra, R.E.C.M. Niessen, Inleiding tot het Nederlands belastingrecht, Deventer: Kluwer 2002, p. 257. In feite is de WOZ met zijn beperkte strekking naar mijn mening een goed bewijs voor de juistheid van deze stelling.
MvT, Kamerstukken II 1992-1993, nr. 22 885, nr. 3, p. 15 e.v.; Kamerstukken II 1993-1994, 22 885, nr. 6, p. 19; Kamerstukken II 1993-1994, 22 885, nr. 9, p. 25.
MvT, Kamerstukken II 1992-1993, 22 885, nr. 3, p. 15, 16.
Zoals in paragraaf 2 aangegeven, wil ik, voordat ik in hoofdstuk 5 en volgende uitvoering geef aan het onderzoek naar het begrip waarde, toetsen of de WOZ wellicht als ‘erfrechtelijke waarderingswet’ dienst kan doen. De aanleiding voor deze exercitie vond ik in het Handboek Erfrecht (2006), waarin Van Mourik constateert dat de taxateur, maar ook de notaris bij de wetgever tevergeefs aanklopt voor een routebeschrijving voor het vaststellen van de waarde van goederen in het erfrecht. Hij vervolgt met de opmerking dat de zogenoemde ‘WOZ-waarde’ slechts voor de heffing van bepaalde belastingen geldt, en niet voor bijvoorbeeld de SW.1 Hiermee lijkt hij te suggereren dat de wetgever in de WOZ, op basis waarvan bedoelde waarde wordt vastgesteld, een dergelijke routebeschrijving wel verschaft.2 In deze paragraaf zal ik dan ook ingaan op de vraag of de WOZ deze bevat en mocht dat het geval zijn, of deze beschrijving – in analogische zin – wellicht kan dienen voor een groter toepassingsgebied dan deze wet thans heeft. Wellicht heeft de WOZ zelfs – enige – reflexwerking voor de waardebepaling in het privaatrecht, in het bijzonder het erfrecht. Mocht daarvan sprake zijn, dan kan dat immers van invloed zijn op het ‘waarde-onderzoek’ in deze proeve.
De WOZ en haar werking
De WOZ is onmiskenbaar een belastingwet, zo blijkt wel uit art. 1 lid 1, dat luidt als volgt:
‘Deze wet geldt bij de bepaling en de vaststelling van de waarde van in Nederland gelegen onroerende zaken ten behoeve van de heffing van belastingen door het Rijk, de gemeenten en de waterschappen.’3
De WOZ is in 1995 ingevoerd om voor verschillende belastingen gebruik te kunnen maken van dezelfde, op uniforme wijze bepaalde waarde.4 Deze waarde wordt gebruikt bij het vaststellen van de gemeentelijke onroerende zaakbelastingen (art. 220c Gemeentewet) en bij de heffing over gebouwde onroerende zaken door de waterschappen (art. 120 lid 2 Waterschapswet). Verder wordt de WOZ-waarde nog gebruikt voor het bepalen van het eigen-woningforfait voor de inkomstenbelasting (art. 3.112 lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001) en – per 1 januari 2007 – voor de beperking van de afschrijving op gebouwen in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting (art. 3.30a Wet inkomstenbelasting 2001, art. 8 lid 1 Wet op de vennootschapsbelasting 1969).
De keuze voor het beperken van de werking van de WOZ tot een aantal belastingwetten is bij de totstandkoming van de wet meermalen uiteengezet.5
In de Memorie van Toelichting heeft de staatssecretaris van financiën de mogelijke toepassing van de WOZ op rijksbelastingen in het algemeen getoetst aan de volgende uitgangspunten:
De objectafbakening uit de betreffende heffingswet moet overeenstemmen met de objectafbakening ingevolge de WOZ;
het waardebegrip in de heffingswet dient overeen te stemmen met het WOZ-begrip; dan wel op overzichtelijke wijze daarvan te kunnen worden afgeleid;
zowel in de belastingheffing naar winst, inkomen en vermogen, als in die betreffende de overgang van vermogen krachtens erfrecht of schenking, als ook bij de overdracht van onroerende zaken, dient de heffing zoveel mogelijk te worden gebaseerd op een realistische, actuele waarde.6
In de volgende paragraaf zal ik nader op deze uitgangspunten ingaan.