Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/16.2.5.2
16.2.5.2 Rechtstreekse of onrechtstreekse herziening
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS379167:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
BenGH 5 juli 1985, NJ 1986, 19(Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens), m.nt. Heemskerk.
Zie onder andere 12.2 en 12.3.
Mijns inziens is dit niet het geval: slechts in de gevallen die de Beneluxwetgever bij de redactie van art. 611d Rv oorspronkelijk beoogde kan een exclusieve bevoegdheid van de 611d-rechter worden aangenomen. Dit betreft de gevallen waarin de dwangsomdebiteur redelijkerwijs niet in staat moet worden geacht aan de hoofdveroordeling te voldoen, niet bijvoorbeeld de inmiddels ook onder het criterium begrepen gevallen waarin de verplichting om daaraan te voldoen, niet voor gedwongen tenuitvoerlegging vatbaar was. Zie voorts voor de huidige extensieve interpretatie van het onmogelijkheidscriterium en de overlapping met de door de executierechter aan te leggen toets 16.5.
Zie HR 20 mei 1994, NJ 1994, 652(Van Weezenbeek/HFD), m.nt. Ras, zie 15.43.1.
De bijzondere bevoegdheid van de executierechter die ik uit de jurisprudentie van het Benelux-Gerechtshof afleid, betreft de bevoegdheid om te oordelen dat geen dwangsommen worden verbeurd, wanneer de hoofdveroordeling zich voor gedwongen tenuitvoerlegging niet leent. De betrokken bevoegdheid volgt uit het arrest Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens,1 welk arrest ik - onder andere - in par. 12.2 behandelde.2 Weliswaar had het oordeel van het Benelux-Gerechtshof in dit arrest in het bijzonder betrekking op de vraag of tijdens een periode van schorsing dwangsommen werden verbeurd, maar zoals ik in par. 123 al aangaf, kan uit het arrest de hiervoor weergegeven algemene regel worden afgeleid.
De eerste door de A-G opgeworpen vraag moet daarmee mijns inziens ontkennend beantwoord worden: de executierechter behoeft zich niet steeds onbevoegd te verklaren wanneer zijn beslissing rechtstreeks of onrechtstreeks tot herziening van de dwangsom leidt. Het arrest Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens had betrekking op een vonnis van een executierechter dat wel degelijk tot herziening van de dwangsom leidde zoals door de A-G bedoeld, maar tot die herziening was de executierechter naar het oordeel van het Benelux-Gerechtshof uitdrukkelijk bevoegd.
Wat de grens tussen de bevoegdheden van de executierechter en de 611d-rechter betreft, is voorts van belang dat het door de executierechter te hanteren criterium uit het arrest Liesenborghs-Thielens/Vandebril-Tielens toepasselijk is in gevallen waarin het Benelux-Gerechtshof inmiddels heeft bepaald dat ook van onmogelijkheid als bedoeld in art. 611d Rv kan worden gesproken. Het Benelux-Gerechtshof hanteert in de meer recente jurisprudentie een extensieve interpretatie van het onmogelijkheidsbegrip, die een bijkomende onduidelijkheid ten aanzien van de grensafbakening meebrengt: naar huidig recht is onhelder of de door het Benelux-Gerechtshof aangenomen uitbreiding van de bevoegdheid van de 611d-rechter ook een inkrimping van de bevoegdheid van de executierechter betekent.3
Waar het de bevoegdheid tot uitleg van de veroordeling betreft, zal ten slotte vaak moeilijk te bepalen zijn in welk geval de executierechter rechtstreeks of onrechtstreeks de dwangsomveroordeling herziet. Hiervóór zagen we al dat de executierechter in de Nederlandse jurisprudentie een royale bevoegdheid heeft om de hoofdveroordeling naar redelijkheid uit te leggen,4 zodat toepassing van die bevoegdheid in enkele gevallen wellicht als een 'onrechtstreekse herziening van de dwangsom' zou kunnen worden geduid. Met betrekking tot de uitleg van een veroordeling zal voor toetsing in cassatie overigens doorgaans weinig ruimte bestaan.