Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/16.1
16.1 Vermindering, opheffing of opschorting van de dwangsomveroordeling
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS379172:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
De wijziging kan dus niet ambtshalve geschieden, zie Van Mierlo 1998, p. 269; Pres. Rb. Arnhem 21 juni 1996, KG 1996, 22.
De in deze paragraaf behandelde vragen lopen overigens niet parallel met de vragen die ik ten aanzien van de vernietiging en terzijdestelling van de dwangsomveroordeling naar nationaal recht behandelde. Zo bespreek ik het moment waarop opheffing, vermindering of opschorting plaatsheeft niet nader: dit moment wordt immers steeds bepaald door het moment waarop de onmogelijkheid intrad en zal aldus door de 611d-rechter worden bepaald. Het probleem dat als gevolg van herleving van de oorspronkelijke dwangsomveroordeling ontstaat bij vernietiging van de 611d-beslissing is identiek aan het probleem dat optreedt wanneer een vernietiging of terzijdestelling van een dwangsomveroordeling wordt vernietigd, zodat ik in dit verband naar 13.4 en 14.4 verwijs. In het kader van de bespreking van de omvang van het onmogelijkheidsbegrip uit art. 611d Rv komt het probleem overigens in dit hoofdstuk wel ter sprake. Ook de gedeeltelijke onmogelijkheid komt in dit hoofdstuk ten slotte niet afzonderlijk aan de orde. Hiervóór merkte ik al op dat de rechter een discretionaire bevoegdheid heeft om in dat geval de dwangsomveroordeling gedeeltelijk te verminderen; vragen zoals die zich ten aanzien van gedeeltelijke vernietiging voordoen, spelen hier niet.
In het voorgaande kwam op enkele plaatsen al aan de orde dat op grond van art. 611d Rv een wijziging van de dwangsomveroordeling kan worden gevorderd in het geval het voor de veroordeelde niet mogelijk is om de hoofdveroordeling na te leven. Art. 611d Rv biedt, als enige algemene matigingsgrond in de dwangsomregeling, een belangrijke begrenzing van het definitief karakter van de dwangsom.
De rechter die een dwangsom heeft opgelegd kan op grond van art. 611d lid 1 Rv op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, de looptijd ervan opschorten of de dwangsom verminderen, in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Wanneer van blijvende gehele onmogelijkheid sprake is, zal de dwangsom in het geheel geen prikkel tot nakoming van de hoofdveroordeling meer kunnen vormen en zal de rechter de dwangsomveroordeling in beginsel opheffen. Is de onmogelijkheid weliswaar blijvend, maar gedeeltelijk, dan ligt voor de hand dat de rechter de dwangsomveroordeling dienovereenkomstig vermindert. Een tijdelijke onmogelijkheid geeft de rechter ten slotte aanleiding om de looptijd van de dwangsomveroordeling desgevorderd op te schorten. Blijkens de tekst van art. 611d Rv is voor wijziging krachtens dit artikel steeds een daartoe strekkende vordering van de veroordeelde vereist.1
Het tweede lid van art. 611d Rv bepaalt dat de rechter de dwangsomveroordeling niet kan opheffen of verminderen voor zover de dwangsom verbeurd was vóórdat de onmogelijkheid intrad.
Op het eerste gezicht lijkt de inhoud van art. 611d Rv voor zich te spreken, maar de omvangrijke jurisprudentie die met betrekking tot dit artikel is gewezen geeft al aan dat het tegendeel het geval is. De problemen die zich in verband met toepassing van art. 611d Rv kunnen voordoen, behandel ik in dit hoofdstuk.2