In afwijking van de schriftelijke opdrachtbevestiging: zie rov. 4.3.2 van het tussenarrest van 27 maart 2007, in cassatie onbestreden.
HR, 17-02-2012, nr. 10/02760
ECLI:NL:HR:2012:BT8464
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-02-2012
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.E. Drion
- Zaaknummer
10/02760
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BT8464
- Roepnaam
Tele Tegelen/Stainalloy
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BT8464, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑02‑2012
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8704, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2012:BT8464, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑10‑2011
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2008:BC8704
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑06‑2010
Uitspraak 17‑02‑2012
Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels, C.E. Drion
Partij(en)
Arrest
in de zaak van:
TELE TEGELEN B.V.,
gevestigd te Tegelen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. G. Snijders, thans mr. K. Teuben,
tegen
STAINALLOY NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Tele Tegelen en Stainalloy.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 55750/HA ZA 03-395 van de rechtbank Roermond van 30 juli 2003 en 24 november 2004;
- b.
de arresten in de zaken C0500163/RO (rolnummer oud) en HD 103.001.517 van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 27 maart 2007, 29 mei 2007, 9 oktober 2007, 1 april 2008 en 30 maart 2010.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de arresten van het hof heeft Tele Tegelen beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Stainalloy is verstek verleend.
De zaak is voor Tele Tegelen toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Tele Tegelen heeft bij brief van 27 oktober 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
Stainalloy heeft aan Tele Tegelen op 9 november 2001 een vervoersopdracht verstrekt. De opdracht had betrekking op een retourzending van een partij roestvrijstalen buizen van Geleen naar het bedrijfsterrein van Stainalloy te Sliedrecht. Na het opmaken van de opdrachtbevestiging zijn partijen nader overeengekomen dat aflevering zou plaatsvinden op 13 november 2001.
- (ii)
Tele Tegelen heeft voor de feitelijke uitvoering van dit vervoer KPB Transporten B.V. (hierna: KPB) te Zwijndrecht ingeschakeld. Voor het transport zijn twee voertuigen gebruikt en twee vrachtbrieven opgemaakt. Hierbij is gebruik gemaakt van CMR-vrachtbrieven die voor binnenlands vervoer verwijzen naar de ‘AVC-83’, laatste versie.
- (iii)
De buizen waarop vrachtbrief nr. 609753 betrekking heeft zijn geladen op de eerste oplegger. Deze zijn op 13 november 2001 afgeleverd op het terrein van Stainalloy, namens wie de vrachtbrief voor goede ontvangst is getekend.
- (iv)
De buizen waarop vrachtbrief nr. 482395 betrekking heeft zijn geladen op de tweede oplegger. Ook de chauffeur van de trekker met de tweede oplegger heeft zich op 13 november 2001 bij Stainalloy gemeld. De oplegger is toen niet gelost en de vrachtbrief is niet namens Stainalloy voor ontvangst getekend. De tweede oplegger met buizen is vervolgens op dezelfde dag geparkeerd aan of op de openbare weg in de buurt van het terrein van Stainalloy op een plek waar geen bewaking of beveiliging was.
- (v)
Op 20 november 2001 bleek dat de tweede oplegger met lading was gestolen.
- (vi)
Op 23 november 2001 werd de gestolen oplegger met een gedeelte van de lading teruggevonden. De overgebleven buizen zijn vervolgens op 29 november door KPB naar het bedrijfsterrein van Stainalloy vervoerd.
3.2
Stainalloy heeft gevorderd Tele Tegelen te veroordelen aan haar een bedrag van € 165.456,99, vermeerderd met rente, te betalen. Als grondslag voor deze vordering heeft zij, voor zover in cassatie van belang, aangevoerd dat Tele Tegelen toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de tussen partijen gesloten vervoerovereenkomst om de ten vervoer ontvangen buizen ter bestemming af te leveren in de staat waarin zij deze heeft ontvangen en dat zij daarom aansprakelijk is voor de door Stainalloy geleden schade als gevolg van de diefstal van een partij buizen van 30.543 kilogram. Tele Tegelen heeft hiertegen aangevoerd dat de tweede oplegger op 13 november 2001 in overeenstemming met de namens Stainalloy door [betrokkene 1] gegeven instructie is afgekoppeld en op de openbare weg tegenover het terrein van Stainalloy is geparkeerd, en dat de vervoerovereenkomst daarom niet op 29 maar op 13 november 2001 geëindigd is. De rechtbank heeft, na getuigenverhoor, geoordeeld dat de vervoerovereenkomst op 13 november 2001 is geëindigd en de vordering van Stainalloy afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en Tele Tegelen veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 103.642,27, te vermeerderen met rente.
3.3
Voor het hof was tussen partijen, onder meer, in geschil of, zoals Tele Tegelen heeft aangevoerd, de tweede oplegger met buizen conform een daartoe door Stainalloy gegeven instructie geplaatst is op de hiervoor in 3.1 bij (iv) bedoelde onbewaakte plek. Stainalloy heeft gesteld dat zij geen zodanige instructie heeft gegeven, dat zij op goede gronden geweigerd heeft de lading van de tweede oplegger op 13 november 2001 in ontvangst te nemen en dat partijen op die dag hebben afgesproken dat Tele Tegelen de oplegger met lading naar het terrein van Stainalloy zou (laten) transporteren opdat deze aldaar gelost zou kunnen worden zodra een trekker de combinatie naar de losplaats kon brengen.
Het hof heeft vastgesteld dat hiermee de vraag aan de orde is of en zo ja op welk moment, Tele Tegelen de lading van de tweede oplegger heeft afgeleverd. Hieromtrent heeft het, in zijn tussenarrest van 27 maart 2007, overwogen dat Stainalloy is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de oplegger zonder haar instructie op de openbare weg is geparkeerd. Dit betekent dat de vervoerovereenkomst niet op 13 november 2001 is geëindigd met de aflevering van de buizen aan Stainalloy en dat de vervoerovereenkomst ook ten tijde van de diefstal nog niet was geëindigd (rov. 4.3.5 – 4.3.7).
Tele Tegelen heeft derhalve niet voldaan aan haar verplichting om alle buizen ter bestemming af te leveren in de staat waarin zij deze had ontvangen en is aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade (rov. 4.3.8).
3.4
Onderdeel 1 van het middel gaat evenals het hof ervan uit dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de beantwoording van de vraag of en zo ja op welk moment Tele Tegelen de lading van de tweede oplegger heeft afgeleverd. Het onderdeel klaagt dat het hof niet had mogen voorbijgaan aan de volgende stellingen, nu die samen het oordeel rechtvaardigen dat, kort gezegd, de lading van de tweede oplegger aan Stainalloy feitelijk ter beschikking is gesteld en derhalve is afgeleverd, en dat de vervoerovereenkomst daarmee is geëindigd (in de zin van uitgevoerd) en is overgegaan in een overeenkomst tot het gebruik van de oplegger:
- (i)
beide opleggers zijn in de ochtend van 13 november 2001 bij het terrein van Stainalloy aangekomen om te lossen;
- (ii)
Stainalloy heeft toen de eerste oplegger gelost;
- (iii)
Stainalloy heeft geweigerd de tweede oplegger te lossen om een haar moverende reden, te weten dat voor de lading daarvan volgens haar geen plaats was op het terrein;
- (iv)
Stainalloy heeft in verband hiermee die ochtend telefonisch contact opgenomen met Tele Tegelen en haar verzocht de tweede oplegger te mogen huren (waarbij deze zou worden afgekoppeld van de trekker);
- (v)
Tele Tegelen heeft over dit verzoek telefonisch overleg gevoerd met KPB, de eigenaar van de oplegger, die hiermee instemde;
- (vi)
Tele Tegelen is hierop met Stainalloy een vergoeding voor het gebruik van de oplegger overeengekomen van f 85,-- per dag, welke ook is gefactureerd;
- (vii)
Tele Tegelen en KPB hebben begrepen dat de oplegger zou worden afgekoppeld op het terrein van Stainalloy.
3.5
Voor zover het onderdeel betoogt dat het hof in het licht van deze stellingen had moeten oordelen dat aflevering van de lading van de tweede oplegger op 13 november 2001 al daarom heeft plaatsgevonden omdat die lading toen aan Stainalloy is aangeboden op de overeengekomen plaats van bestemming, terwijl Stainalloy om haar moverende redenen ervoor heeft gekozen om niet over te gaan tot het lossen van de lading, faalt het.
Het miskent dat de aflevering waartoe art. 8:1095 BW de vervoerder verplicht geen eenzijdige handeling van de vervoerder is maar moet berusten op wilsovereenstemming tussen partijen in die zin dat de vervoerder de macht over het vervoerde goed met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de geadresseerde opgeeft en deze in de gelegenheid stelt de feitelijke macht over het goed uit te oefenen. Aan de hand van de inhoud van de desbetreffende vervoerovereenkomst en de feitelijke omstandigheden van het geval moet worden vastgesteld of aflevering in voormelde zin daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (vgl. HR 24 maart 1995, LJN ZC1677, NJ 1996/317, alsmede Parl. Gesch. Boek 8, blz. 67).
Het kennelijke oordeel van het hof dat op 13 november 2001 geen zodanige wilsovereenstemming tussen partijen heeft bestaan met betrekking tot de lading van de tweede oplegger is, mede gezien het hierna volgende, alleszins begrijpelijk.
3.6
Voor zover het onderdeel betoogt dat het hof op grond van de hiervoor in 3.4 vermelde stellingen tot het oordeel had moeten komen dat de vervoerovereenkomst op 13 november 2001 is geëindigd omdat Stainalloy en Tele Tegelen een die overeenkomst vervangende overeenkomst zijn aangegaan tot gebruik of huur door Stainalloy van de tweede oplegger, faalt het eveneens. Weliswaar kunnen vervoerde goederen, na aankomst op de plaats van bestemming, krachtens een andere overeenkomst dan de vervoerovereenkomst onder de vervoerder blijven berusten zodat de vervoerovereenkomst eindigt met ingang van het tijdstip waarop die andere overeenkomst in werking treedt (vgl. HR 20 april 1979, LJN AC6562, NJ 1980/518; HR 24 maart 1995, LJN ZC1677, NJ 1996/317), maar het hof heeft dat niet miskend, en Het hof is kennelijk tot het oordeel gekomen dat de hiervoor in 3.4 vermelde stellingen van Tele Tegelen niet zonder meer erop wijzen dat een dergelijke overeenkomst is gesloten. Dat oordeel is voldoende begrijpelijk in het licht van de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden dat
- (a)
Stainalloy, anders dan Tele Tegelen heeft aangevoerd, geen instructie heeft gegeven de tweede oplegger buiten het terrein van Stainalloy op de openbare weg achter te laten en
- (b)
de chauffeur van de trekker met de tweede oplegger die oplegger heeft achtergelaten zonder dat hij de tweede vrachtbrief door Stainalloy heeft laten tekenen voor ontvangst of anderszins bevestiging van ontvangst door Stainalloy heeft verlangd.
De omstandigheid dat Tele Tegelen op 13 november 2001 een dagvergoeding van Stainalloy heeft bedongen voor het gebruik van de tweede oplegger, behoefde het hof niet van dat oordeel te weerhouden, omdat een dergelijk beding niet zonder meer inhoudt of meebrengt dat de vervoerovereenkomst eindigt en wordt vervangen door een gebruiks- of huurovereenkomst van het vervoermiddel.
3.7
Ook de overige klachten van het onderdeel, en onderdeel 2 dat zelfstandige betekenis mist, stuiten op het voorgaande af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Tele Tegelen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Stainalloy begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, F.B. Bakels en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 17 februari 2012.
Conclusie 14‑10‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
Tele Tegelen B.V.
tegen
Stainalloy Nederland B.V.
In deze zaak van binnenlands vervoer over de weg heeft het cassatiemiddel betrekking op de vraag of en, zo ja, hoe aflevering van de lading heeft plaatsgevonden.
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals vermeld in het vonnis van de rechtbank onder 2 en in het bestreden tussenarrest van 27 maart 2007, onder 4.1 – 4.1.6 en onder 4.3.2. Samengevat houden zij het volgende in:
1.1.1.
Gedaagde in cassatie (hierna: Stainalloy), heeft op 9 november 2001 schriftelijk opdracht gegeven aan eiseres tot cassatie (hierna: Tele Tegelen) tot het vervoer van roestvrijstalen buizen. Het betrof een retourzending vanaf een afnemer in Urmond naar een terrein van Stainalloy te Sliedrecht.
1.1.2.
Partijen zijn nader1. overeengekomen dat aflevering zou plaatsvinden op 13 november 2001.
1.1.3.
Tele Tegelen heeft voor de uitvoering van het vervoer KPB Transporten B.V. ingeschakeld. Voor het transport zijn twee voertuigen gebruikt en twee vrachtbrieven opgemaakt. Hierbij is gebruik gemaakt van CMR-vrachtbrieven die voor binnenlands vervoer verwijzen naar de ‘AVC-83’, laatste versie2..
1.1.4.
De buizen waarop vrachtbrief nr. 609753 betrekking heeft zijn geladen op de eerste oplegger. Deze zijn op 13 november 2001 afgeleverd op het terrein van Stainalloy, die voor ontvangst heeft getekend. De buizen waarop vrachtbrief nr. [001] betrekking heeft zijn geladen op de tweede oplegger. De chauffeur van de trekker met de tweede oplegger heeft zich op 13 november 2001 met deze lading bij Stainalloy gemeld.
1.1.5.
Over wat toen besproken is, verschillen partijen van mening. In ieder geval heeft de chauffeur de tweede oplegger met de lading buizen op 13 november 2001 geparkeerd op of aan de openbare weg te Sliedrecht, op ongeveer 100 meter afstand van het terrein van Stainalloy op een plek waar geen bewaking of beveiliging was.
1.1.6.
Op 23 november 2001 is namens Stainalloy aangifte gedaan van diefstal van de oplegger met de lading buizen. Volgens het proces-verbaal van aangifte zou de diefstal zijn gepleegd tussen 13 en 20 november 2001. Op 23 november 2001 is de oplegger met een gedeelte van de lading buizen elders teruggevonden. Het teruggevonden gedeelte van de lading is door KPB naar Stainalloy vervoerd.
1.1.7.
Stainalloy heeft Tele Tegelen aansprakelijk gesteld voor haar schade als gevolg van de ladingdiefstal.
1.2.
Bij inleidende dagvaarding d.d. 15 mei 2003 heeft Stainalloy van Tele Tegelen een schadevergoeding gevorderd van € 165.456,99, vermeerderd met vertragingsrente op grond van de AVC 1983 en met gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten.
1.3.
Aan haar vordering heeft Stainalloy ten grondslag gelegd dat Tele Tegelen niet heeft voldaan aan haar verplichting ingevolge de vervoerovereenkomst om de ten vervoer ontvangen buizen ter bestemming af te leveren in de staat waarin zij deze heeft ontvangen. Subsidiair, indien de lading wordt geacht op 13 november 2001 aan haar te zijn afgeleverd, heeft Stainalloy aangevoerd dat tussen partijen een overeenkomst van bewaarneming tot stand is gekomen en dat Tele Tegelen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen als bewaarnemer3..
1.4.
Tele Tegelen heeft als verweer aangevoerd dat zij aan haar verplichtingen uit de vervoerovereenkomst heeft voldaan door op 13 november 2001 de lading op de bestemde plaats aan Stainalloy aan te bieden. Stainalloy kon de buizen op dat moment niet kwijt op haar terrein. Stainalloy heeft, in een telefonisch overleg tussen partijen, de oplegger voor een aantal dagen van Tele Tegelen gehuurd tegen een gebruiksvergoeding per dag. Vervolgens heeft de chauffeur op aanwijzing van de directeur van Stainalloy de oplegger afgekoppeld en deze met de lading buizen op korte afstand van het terrein van Stainalloy op de openbare weg laten staan. De vervoerovereenkomst was daarmee geëindigd en vanaf dat moment was volgens Tele Tegelen het risico van diefstal voor Stainalloy.
1.5.
In reactie hierop heeft Stainalloy bevestigd dat de chauffeur zich op 13 november 2001 bij haar heeft gemeld met de (tweede) oplegger met buizen. Door oorzaken die zij aan Tele Tegelen toerekende4. kon volgens Stainalloy de tweede lading op dat moment niet worden gelost wegens fysiek ruimtegebrek op het terrein. Volgens Stainalloy is in het telefonisch overleg tussen partijen afgesproken dat Stainalloy aan Tele Tegelen zou laten weten wanneer zij de lading opnieuw zou kunnen aanbieden. Toen Tele Tegelen liet weten dat daaraan kosten waren verbonden voor het voortgezet gebruik van de oplegger van KPB Transporten, heeft Stainalloy met een dagvergoeding voor de oplegger ingestemd. Stainalloy bestrijdt dat zij instructie zou hebben gegeven om de oplegger met de lading op een onbeveiligde plaats of aan de openbare weg te plaatsen.
1.6.
De rechtbank te Roermond heeft bij tussenvonnis van 30 juli 2003 een comparitie gelast. Tijdens deze comparitie heeft de rechtbank mondeling, de bewijslastverdeling uitdrukkelijk in het midden latend5., beide partijen toegelaten tot het verhoor van getuigen.
1.7.
Na wederzijds getuigenverhoor heeft de rechtbank bij vonnis van 24 november 2004 de vordering afgewezen. De rechtbank achtte van belang of de vervoerovereenkomst is geëindigd op 13 november 2004, zoals Tele Tegelen had gesteld, dan wel is geëindigd op 29 november 2001 (de datum waarop de teruggevonden oplegger met het restant van de lading alsnog naar Stainalloy werd gebracht), zoals Stainalloy stelde. De rechtbank legde de bewijslast bij Stainalloy (rov. 5.3 Rb) en kwam na bespreking van de getuigenverklaringen tot de slotsom dat Stainalloy niet in het bewijs is geslaagd (rov. 5.6 Rb). De rechtbank besliste dat de vervoerovereenkomst op 13 november 2001 is geëindigd en dat de schade als gevolg van de diefstal niet voor rekening van Tele Tegelen komt.
1.8.
Stainalloy heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch. Bij arrest van 27 maart 2007 (LJN: BA2466) heeft het hof onderzocht of Stainalloy is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de oplegger zonder haar instructie op de openbare weg is geparkeerd (rov. 4.3.5). Het hof beantwoordde die vraag bevestigend (rov. 4.3.7). Het hof kwam in samenhang met andere feiten tot de slotsom dat, anders dan de rechtbank had geoordeeld, de vervoerovereenkomst niet op 13 november 2001 was geëindigd met de aflevering van de buizen aan Stainalloy. Tele Tegelen heeft derhalve niet voldaan aan haar verplichting om alle buizen ter bestemming af te leveren in de staat waarin zij deze had ontvangen. Het hof hield Tele Tegelen aansprakelijk voor de schade.
1.9.
Met betrekking tot de omvang van de schade als gevolg van de diefstal verzocht het hof inlichtingen aan partijen. Bij tussenarrest van 9 oktober 2007 heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de aan te wijzen deskundige. Bij tussenarrest van 1 april 2008 heeft het hof een deskundige benoemd. Nadat deze rapport had uitgebracht heeft het hof de schade als gevolg van de diefstal vastgesteld op € 103.642,-. Bij eindarrest van 30 maart 2010 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, genoemd bedrag aan Stainalloy toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
1.10.
Tele Tegelen heeft — tijdig — beroep in cassatie ingesteld. Tegen Stainalloy is in cassatie verstek verleend. Tele Tegelen heeft het cassatieberoep schriftelijk laten toelichten.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1.
Ter inleiding valt het volgende op te merken. Art. 8:21 BW bepaalt voor goederenvervoer in het algemeen dat de vervoerder verplicht is de ten vervoer ontvangen zaken ter bestemming af te leveren en wel in de staat waarin hij hen heeft ontvangen. Art. 8:1095 BW herhaalt deze verplichting voor de wegvervoerder. Deze verplichting van een vervoerder pleegt niet als een inspanningsverplichting te worden beschouwd, maar als een resultaatsverplichting6.. Wanneer de vervoerder de zaken niet ter bestemming aflevert is hij verplicht tot schadevergoeding tenzij hij zich kan beroepen op een wettelijke7. of op een overeengekomen grond voor uitsluiting van aansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid van de wegvervoerder neemt een aanvang zodra hij de te vervoeren zaken in ontvangst neemt. Zij eindigt op het tijdstip van de aflevering van de goederen8.. De regeling in Boek 8 BW is geïnspireerd door die in het CMR. Dat de formulering van art. 8:1095 BW afwijkt van art. 17 lid 1 CMR9., vindt zijn oorzaak hierin dat de wetgever heeft willen benadrukken dat ook de aflevering van de zaken aan een ander dan de geadresseerde een tekortkoming van de vervoerder inhoudt.
2.2.
In het algemeen wordt onder aflevering verstaan: de overhandiging of terbeschikkingstelling van de goederen aan de geadresseerde. Het enkele feit van de aankomst van het voertuig met de lading op de plaats van bestemming is niet voldoende om van ‘aflevering’ te spreken. In HR 24 maart 1995, NJ 1996, 317 m.nt. R.E. Japikse, nam de Hoge Raad afstand van de opvatting dat onder ‘aflevering’ als bedoeld in art. 17 lid 1 CMR slechts kan worden verstaan: de feitelijke lossing of afgifte van de vervoerde goederen. De Hoge Raad overwoog:
‘De tekst van art. 17 lid 1, waarin geen nadere omschrijving van het begrip aflevering is opgenomen, geeft geen grond voor een zo beperkte uitleg van dit begrip, terwijl een dergelijke uitleg ook tot onredelijke, niet met de strekking van de CMR strokende uitkomsten kan leiden in gevallen waarin ingevolge de vervoerovereenkomst het lossen van de lading door de wederpartij van de vervoerder dient te geschieden; in deze gevallen ligt het voor de hand, het tijdstip waarop de wederpartij na aankomst ter destinatie de feitelijke beschikking over de goederen verkrijgt, aan te merken als het tijdstip van aflevering.’10.
2.3.
In een arrest van 20 april 1979, NJ 1980, 518 m.nt. B. Wachter, had de Hoge Raad al overwogen dat de CMR niet uitsluit dat vervoerde goederen, na aankomst ter destinatie, krachtens een andere overeenkomst dan de vervoerovereenkomst onder de vervoerder blijven berusten en dat dan met ingang van het tijdstip waarop die andere overeenkomst in werking treedt, de vervoerovereenkomst eindigt. Een voorbeeld hiervan is de vervoerovereenkomst die wordt gevolgd door een overeenkomst tot bewaarneming tussen dezelfde partijen.
2.4.
Art. 8:1132 BW geeft een regel voor de situatie waarin de geadresseerde niet meewerkt aan de inontvangstneming van de vervoerde goederen:
- ‘1.
Voor zover hij die jegens de vervoerder recht heeft op aflevering van vervoerde zaken niet opkomt, weigert deze te ontvangen of deze niet met de vereiste spoed in ontvangst neemt, of voor zover op zaken beslag is gelegd, is de vervoerder gerechtigd deze zaken voor rekening en gevaar van de rechthebbende bij een derde op te slaan in een daarvoor geschikte bewaarplaats. Op zijn verzoek kan de rechter bepalen dat hij deze zaken, desgewenst ook in het voertuig, onder zichzelf kan houden of andere maatregelen daarvoor kan treffen. Hij is verplicht de afzender zo spoedig mogelijk op de hoogte te houden.
- 2.
De derde-bewaarnemer en de ontvanger zijn jegens elkaar verbonden, als ware de omtrent de bewaring gesloten overeenkomst mede tussen hen aangegaan. De bewaarnemer is echter niet gerechtigd tot afgifte dan na schriftelijke toestemming daartoe van hem, die de zaken in bewaring gaf.’
2.5.
In dit geding heeft Tele Tegelen geen beroep gedaan op art. 8:1132 BW. In haar visie heeft de aflevering van de vervoerde buizen ter bestemming op 13 november 2001 plaatsgevonden doordat de chauffeur van Tele Tegelen zich met deze lading aan het adres van Stainalloy ter aflevering meldde en de directeur van Stainalloy — na telefonisch overleg tussen partijen — aan de chauffeur van Tele Tegelen instructie gaf om de oplegger met de lading nabij het terrein van Stainalloy op de openbare weg neer te zetten. Het geschil heeft zich dan ook toegespitst op de vraag of op dat moment, dus nog op 13 november 2001, een behoorlijke aflevering van de vervoerde goederen aan Stainalloy heeft plaatsgevonden.
2.6.
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het tussenarrest van 27 maart 2007. Het middel verenigt zich met het oordeel dat beslissend is of Tele Tegelen de lading van de (tweede) oplegger heeft afgeleverd aan Stainalloy en, zo ja, op welk moment. Het middelonderdeel somt acht stellingen op, te weten:
- (i)
dat beide opleggers in de ochtend van 13 november 2001 bij het terrein van Stainalloy zijn aangekomen om te lossen;
- (ii)
dat Stainalloy toen de eerste oplegger heeft gelost;
- (iii)
dat Stainalloy heeft geweigerd de tweede oplegger te lossen om een haar moverende reden, te weten dat voor deze (de tweede) lading volgens haar geen plaats was op het terrein;
- (iv)
dat Stainalloy in verband hiermee die ochtend telefonisch contact heeft opgenomen met Tele Tegelen en haar heeft verzocht de tweede oplegger te mogen huren (waarbij deze zou worden afgekoppeld van de trekker);
- (v)
dat Tele Tegelen over dit verzoek telefonisch overleg heeft gevoerd met KPB, de eigenaar van de oplegger, die hiermee instemde;
- (vi)
dat Tele Tegelen hierop met Stainalloy een vergoeding voor het gebruik van de oplegger is overeengekomen van f 85,- per dag, welke ook is gefactureerd;
- (vii)
dat Tele Tegelen en KPB hebben begrepen dat de oplegger zou worden afgekoppeld op het terrein van Stainalloy;
- (viii)
dat de lading hiermee ter beschikking van Stainalloy was gesteld en dus aan haar is afgeleverd, waarmee de vervoerovereenkomst was geëindigd en is overgegaan in een overeenkomst tot het gebruik van de oplegger.
Het middelonderdeel klaagt in de eerste plaats dat het hof aan deze stellingen is voorbijgegaan, althans daarop onvoldoende is ingegaan: uitgaande van deze stellingen is reeds beslissend dat de lading op de overeengekomen plaats van bestemming aan Stainalloy is aangeboden en dat Stainalloy ervoor heeft gekozen niet tot lossing over te gaan maar, in plaats daarvan, een huur- of gebruiksovereenkomst met betrekking tot de oplegger te sluiten.
2.7.
Deze klacht faalt, omdat het hof niet is voorbijgegaan aan deze stellingen. In rov. 4.3.4 heeft het hof, in zoverre in cassatie onbestreden, uitgemaakt dat Stainalloy niet geacht kan worden de beschikking over de lading te hebben verkregen door het feit dat de lading is achtergelaten in een oplegger die zonder een daartoe strekkende instructie van Stainalloy is geparkeerd op de openbare weg in de nabijheid van het terrein van Stainalloy. In de redenering van het hof is voor het antwoord op de vraag of op 13 november 2001 een behoorlijke aflevering van de goederen heeft plaatsgevonden, beslissend:
- *
dat het tweede voertuig op 13 november 2001 is aangekomen te Sliedrecht en dat Stainalloy heeft geweigerd de lading op dat moment in ontvangst te nemen (rov. 4.3.3);
- *
dat uit de getuigenverklaringen omtrent het overleg tussen partijen (en tussen Tele Tegelen en KPB Transporten) ‘niet anders blijkt dan dat de oplegger op het eigen terrein van Stainalloy moest worden geparkeerd’ (rov. 4.3.6);
- *
dat Stainalloy heeft bewezen dat zij geen instructie heeft gegeven om de oplegger met de lading op of aan de openbare weg te plaatsen (rov. 4.3.6 – 4.3.7).
Bij dit bewijsoordeel heeft het hof in aanmerking genomen dat de oplegger is achtergelaten zonder dat de chauffeur de vrachtbrief door Stainalloy heeft laten tekenen voor correcte ontvangst en dat op de — niet door de geadresseerde ondertekende — vrachtbrief iedere bemerking van of zijdens de vervoerder omtrent de reden daarvan ontbreekt (rov. 4.3.6).
2.8.
Hieruit volgt dat het hof niet heeft miskend dat mogelijk is dat vervoerde goederen, na aankomst ter destinatie, krachtens een andere overeenkomst dan de vervoerovereenkomst onder de vervoerder blijven berusten en, in dat geval, met ingang van het tijdstip waarop die andere overeenkomst in werking treedt de vervoerovereenkomst eindigt. Indien Stainalloy aan de chauffeur van Tele Tegelen instructie zou hebben gegeven om de (oplegger met de) goederen onbewaakt op de openbare weg te plaatsen, zou in de redenering van het hof sprake kunnen zijn geweest van een geldige aflevering op dat moment, maar een daartoe strekkende instructie van de zijde van Stainalloy is volgens het hof niet komen vaststaan. De redengeving van het hof sluit evenmin uit dat, indien Stainalloy aan Tele Tegelen instructie zou hebben gegeven om de (oplegger met de) goederen op het terrein van Stainalloy te plaatsen en Tele Tegelen aan die instructie zou hebben voldaan, sprake had kunnen zijn van een geldige aflevering op dat moment. Echter, die situatie doet zich niet voor, omdat de chauffeur de oplegger met de goederen niet op het terrein van Stainalloy, maar buiten dat terrein op de openbare weg heeft geplaatst.
2.9.
Het hof is evenmin voorbijgegaan aan het gestelde feit dat de door Tele Tegelen ingeschakelde chauffeur de lading aan Stainalloy heeft aangeboden11.. Het hof heeft immers relevant geacht dat Stainalloy heeft geweigerd de lading op dat moment in ontvangst te nemen (rov. 4.3.3). Op de hiermee verband houdende rechtsklacht kom ik hieronder nog terug.
2.10.
De klacht die voorwaardelijk is voorgesteld voor het geval dat de bestreden beslissing hierop zou berusten dat de stellingen onder (i) tot en met (viii) niet door Tele Tegelen zijn aangevoerd12., mist feitelijke grondslag omdat de beslissing niet daarop berust. De klacht dat het hof zijn taak als appelrechter heeft verwaarloosd door, na gegrondbevinding van een grief van Stainalloy, niet alle verweren van Tele Tegelen opnieuw of alsnog te beoordelen13., behoeft na het voorgaande geen afzonderlijke bespreking meer.
2.11.
Op blz. 4 van de cassatiedagvaarding wordt geklaagd dat het bestreden oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting indien het hof van oordeel is dat de onder (i) tot en met (viii) vermelde stellingen niet het door Tele Tegelen ingeroepen rechtsgevolg kunnen hebben. Volgens de klacht heeft aflevering van de vervoerde goederen op 13 november 2001 plaatsgevonden door (het enkele feit van) de aanbieding van de lading aan Stainalloy op de plaats van bestemming, waardoor Stainalloy de feitelijke beschikking over de lading heeft gekregen. Subsidiair wordt geklaagd over het passeren van het aanbod van Tele Tegelen om deze stellingen door middel van getuigen te bewijzen.
2.12.
De rechtsklacht faalt. In het algemeen wordt aangenomen dat de aflevering enige medewerking van de geadresseerde vereist. Voor aflevering van goederen door een vervoerder is een daarop gerichte wilsovereenstemming tussen de vervoerder en de geadresseerde nodig: de vervoerder kan niet ermee volstaan de goederen ‘op de stoep te zetten’ (tenzij de geadresseerde zelf om die wijze van afleveren heeft gevraagd, maar dan is er sprake van wilsovereenstemming). Veelal neemt de geadresseerde de goederen in ontvangst na lossing. In gevallen waarin overeengekomen is dat de geadresseerde zelf zorg draagt voor het lossen van de lading, kan voor een geldige aflevering voldoende zijn dat de vervoerder aan de geadresseerde de feitelijke macht over de goederen verschaft, bijvoorbeeld door afgifte van de sleutels van de container of door in het bijzijn van de geadresseerde de laadklep te openen en aan diens heftruck toegang te verschaffen, waarna de geadresseerde de goederen lost. Bewijs van de aflevering kan op de gewone wijze worden geleverd, bijvoorbeeld door middel van de ondertekening van de vrachtbrief door de geadresseerde voor ontvangst.
2.13.
Het hof heeft de in het middelonderdeel genoemde stellingen kennelijk — en niet onbegrijpelijk — aldus verstaan dat Stainalloy niet heeft meegewerkt aan de aflevering, toen de chauffeur zich bij haar in Sliedrecht meldde met deze lading. Van een aflevering op het moment waarop de chauffeur zich meldde was geen sprake: zij werden toen geweigerd (omdat er geen losgelegenheid zou zijn). Stainalloy heeft op dat ogenblik in elk geval niet de feitelijke beschikking over de goederen verkregen, noch blijkt uit het gestelde dat op dat tijdstip sprake was van wilsovereenstemming over aflevering. In het vervolgens gevoerde overleg tussen partijen is voor een andere oplossing gekozen. De discussie in de feitelijke instanties ging verder over de vraag of nadien, op een later tijdstip diezelfde dag, alsnog aflevering heeft plaatsgevonden. In dat verband was in geschil of Stainalloy wel of niet instructie aan de chauffeur heeft gegeven om de oplegger met de goederen buiten het terrein op de openbare weg te zetten. Aan het bewijsaanbod van Tele Tegelen kwam het hof niet toe, omdat ook in de stellingname van Tele Tegelen de goederen waren geweigerd toen zij door de vervoerder aan Stainalloy werden aangeboden. Het hof heeft derhalve mogen oordelen dat op dat tijdstip geen sprake was van aflevering.
2.14.
Onderdeel 2 is gericht tegen de overwegingen en beslissingen (ook in de latere arresten van het hof), waarin het hof voortbouwt op zijn oordeel in het tussenarrest van 27 maart 2007 over de aansprakelijkheid van Tele Tegelen. Het middelonderdeel behoeft na het voorgaande geen afzonderlijke bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑10‑2011
De afkorting staat voor: Algemene Vervoercondities 1983. Een exemplaar is overgelegd bij memorie van grieven. Anders dan de rechtbank (rov. 5.1 Rb), is het hof ervan uitgegaan dat de A.V.C. 1983 op de vervoerovereenkomst tussen partijen van toepassing zijn (rov. 4.3.1).
Zie de samenvatting in rov. 4.2.2 van het tussenarrest, in verbinding met de inleidende dagvaarding onder 5 (primair) en onder 16 (subsidiair).
Volgens Stainalloy werden teveel buizen tegelijk ter lossing aangeboden: anders dan aanvankelijk was voorzien meldden de chauffeurs van beide vrachtwagens zich op dezelfde ochtend bij Stainalloy; bovendien was de tweede oplegger zwaarder beladen dan toegestaan (conclusie na comparitie, blz. 5). Het hof heeft deze punten wel genoemd in rov. 4.3.2 en in zijn weergave van de getuigenverklaringen (‘Volgens de verklaring van [betrokkene 1] [directeur van Stainalloy, noot A-G] heeft hij Tele Tegelen voorgehouden dat het haar probleem was dat ook door haar moest worden opgelost’), maar is niet meer toegekomen aan een beslissing daarover: zie rov. 4.3.7 aan het slot.
Zie rov. 5.4 Rb en blz. 2 van het proces-verbaal van comparitie d.d. 18 augustus 2003.
Van deze wettelijke bepaling kan slechts beperkt door partijen worden afgeweken: zie art. 8:1102 BW.
Zoals overmacht (zie art. 8:23 resp. art. 8:1098 BW).
Parl. Gesch. Boek 8, blz. 1039.
Art. 17 lid 1 CMR luidt: ‘De vervoerder is aansprakelijk voor geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.’
Zie nadien nog: HR 5 september 1997, NJ 1998, 63 m.nt. R.E. Japikse, over het tijdstip van aflevering van over zee onder cognossement vervoerde zaken; Rb Roermond 23 februari 2011, LJN: BP6522; Rb Rotterdam 2 mei 2007 (LJN: BJ8404), S&S 2009, 77; M.F. Schouten, De aflevering van goederen bij wegvervoer onder het regiem van de CMR nader belicht, Tijdschrift Vervoer en Recht 2010, blz. 94 – 101; M.L. Hendrikse en Ph.H.J.G. van Huizen (red.), CMR, internationaal vervoer van goederen over de weg, 2005, blz. 116 – 117.
MvA blz. 7.
Cassatiedagvaarding blz. 3, voorlaatste alinea.
Cassatiedagvaarding blz. 3, laatste alinea.
Beroepschrift 28‑06‑2010
Heden, de [achtentwintigste] juni tweeduizendtien, ten verzoeke van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Tele Tegelen B.V. [gevestigd en kantoorhoudende] te Tegelen, maar te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Bezuidenhoutseweg 57, kantorengebouw Nieuw Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van Mr G. Snijders, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door haar wordt aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie;
heb ik,
[Nicolaas Alexander Hofman, gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats 's‑Hertogenbosch, aldaar kantoorhoudende aan de Van der Does de Willeboissingel 41/42]
AAN
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stainalloy Nederland B.V., gevestigd te Sliedrecht, maar overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploit doende te 's‑Hertogenbosch, aan de Statenlaan 55, ten kantore van Mr Ph.C.M. van der Ven, advocaat, hebbende de gerequireerde in vorige instantie laatstelijk aldaar woonplaats gekozen, sprekende met en afschrift dezes voor gerequireerde latende aan:
[Mevr. Helma Verhallen, aldaar werkzaam en aanwezig,]
AANGEZEGD
dat mijn requirant hierbij beroep in cassatie instelt tegen de arresten van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, gewezen onder rolnummer C0500163/RO en zaaknummer HD 103.001.517 tussen mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerde als appelante en ter openbare terechtzittingen van 27 maart 2007, 29 mei 2007, 9 oktober 2007, 1 april 2008 en 30 maart 2010 uitgesproken;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en relaterende als voormeld, de geïnsinueerde voornoemd,
GEDAGVAARD
om op vrijdag de negende juli tweeduizendtien, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht, in het bijzonder van het vervoersrechtelijke begrip ‘aflevering’ zoals vervat in onder andere art. 8:1095 BW, en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het Hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 4.3.4 tot en 4.3.8 van zijn arrest van 27 maart 2007, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
- 1.
Terecht overweegt het Hof in de aanvang van rov. 4.3.4 van zijn arrest van 27 maart 2007 dat het te dezen gaat om de vraag of en, zo ja, op welk moment Tele Tegelen de lading van de tweede oplegger heeft afgeleverd. Door Tele Tegelen is in dit verband het volgende aangevoerd:
- (i)
beide opleggers zijn op 13 november 2001 in de ochtend bij het terrein van Stainalloy aangekomen om te lossen,
- (ii)
Stainalloy heeft toen de eerste oplegger gelost,
- (iii)
Stainalloy heeft geweigerd de tweede oplegger te lossen, om haar moverende redenen, te weten dat voor de lading daarvan volgens haar geen plaats was op het terrein,
- (iv)
Stainalloy heeft in verband hiermee die ochtend telefonisch contact opgenomen met Tele Tegelen en verzocht de tweede oplegger te mogen huren (waarbij deze dus zou worden afgekoppeld van de trekker),
- (v)
Tele Tegelen heeft over dit verzoek telefonisch overlegd met KPB Transporten — die haar de beide opleggers met chauffeurs ter beschikking had gesteld — die hiermee instemde,
- (vi)
Tele Tegelen is hierop met Stainalloy een dagvergoeding voor het gebruik van de oplegger overeengekomen van ƒ 85,-, welke ook is gefactureerd, en
- (vii)
Tele Tegelen en KPB Transporten hebben begrepen dat de oplegger zou worden afgekoppeld op het terrein van Stainalloy. Naar Tele Tegelen heeft aangevoerd,
- (viii)
is de lading met een en ander aan Stainalloy afgeleverd — immers feitelijk ter beschikking van Stainalloy gesteld (Stainalloy is in staat gesteld de macht over de lading uit te oefenen), die om haar moverende redenen besloten heeft de lading niet te lossen — en is de vervoersovereenkomst dus geëindigd (in de zin van uitgevoerd) en overgegaan in een overeenkomst tot het gebruik van de oplegger.
Zie voor een en ander de conclusie van antwoord van Tele Tegelen, 12 t/m 19, haar antwoordconclusie na comparitie in eerste aanleg, 23 t/m 31, en haar memorie van antwoord in hoger beroep, blz. 6 halverwege t/m 8 bovenaan (bespreking grief IV). Tele Tegelen heeft uitdrukkelijk bewijs door getuigen aangeboden van deze stellingen. Zie haar conclusie van antwoord 29 en — nadat de Rechtbank in het verlengde van de door haar gehouden comparitie van partijen getuigen had gehoord over de gebeurtenissen op en rond 13 november 2001 — haar antwoordconclusie na comparitie 46 en memorie van antwoord blz. 10 onderaan.
Ten onrechte is het Hof bij zijn oordeel in rov. 4.3.4 tot en 4.3.8 van zijn arrest van 27 maart 2007 aan vorenstaande stellingen van Tele Tegelen voorbijgegaan, althans daar niet voldoende op ingegaan. In rov. 4.3.4 acht het Hof beslissend of Stainalloy de instructie heeft gegeven de oplegger te parkeren op de openbare weg nadat de chauffeur zich bij Stainalloy had gemeld ter aflevering van de zending. In rov. 4.3.5 tot en met 4.3.8 gaat het Hof na of Stainalloy het bewijs heeft geleverd dat de oplegger zonder haar instructies op de openbare weg is geparkeerd, in welk bewijs de Rechtbank Stainalloy in eerste aanleg niet geslaagd had geoordeeld (rov. 5.3 en 5.6 van haar eindvonnis). Uitgaande van vorenstaande stellingen en vorenstaand betoog van Tele Tegelen is echter reeds beslissend voor het antwoord op de vraag of aflevering heeft plaatsgevonden, dat de lading aan Stainalloy is aangeboden op de overeengekomen plaats van bestemming en dat Stainalloy er, om haar moverende redenen, voor heeft gekozen niet over te gaan tot het lossen van de lading, maar in plaats daarvan een huur- of gebruiksovereenkomst met Tele Tegelen is aangaan voor het gebruik van de oplegger. Met het daadwerkelijk aanbieden van de lading op de overeengekomen plaats van bestemming heeft Tele Tegelen immers in beginsel alles gedaan wat harerzijds nodig was voor aflevering, terwijl de haar moverende redenen van Stainalloy in beginsel geen geldige reden kunnen opleveren om aflevering te weigeren — zie aldus ook de Rechtbank in rov. 5.2 slot van haar eindvonnis — en Stainalloy bovendien een ‘de vervoersovereenkomst vervangende’ overeenkomst met Tele Tegelen is aangegaan, tot gebruik of huur van de oplegger.
In het geval de beslissing van het Hof daarop zou berusten dat naar zijn oordeel vorenstaande stellingen en/of vorenstaand betoog niet zouden zijn aangevoerd door Tele Tegelen, is de beslissing van het Hof onbegrijpelijk nu vorenstaande stellingen en vorenstaand betoog onmiskenbaar door Tele Tegelen zijn aangevoerd, en aan haar verweer ten grondslag, op de hiervoor vermelde plaatsen in de processtukken.
In het geval de beslissing van het Hof daarop mocht berusten dat het gemeend heeft dat het kon volstaan met behandeling van de grief van Stainalloy tegen het juist hiervoor genoemde bewijsoordeel van de Rechtbank (haar grief V), heeft het zijn taak als appelrechter miskend. Bij gegrondbevinding van deze grief had het Hof immers alle stellingen die Tele Tegelen in de procedure heeft aangevoerd ten verwere tegen de vordering van Stainalloy, alsnog of opnieuw te beoordelen, ook die waar de Rechtbank niet op beslist heeft of zelfs mocht hebben verworpen, dus ook vorenstaande stellingen en vorenstaand betoog, dat Tele Tegelen overigens, zoals hiervoor opgemerkt, ook in hoger beroep heeft gevoerd.
In de overige gevallen heeft het Hof, door niet of onvoldoende toereikend op vorenstaande stellingen en vorenstaand betoog in te gaan, hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd. Het oordeel van het Hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting in geval het van oordeel zou zijn geweest dat de hiervoor sub (i) tot en met (viii) vermelde stellingen van Tele Tegelen niet het door Tele Tegelen ingeroepen gevolg (kunnen) meebrengen, dat de aflevering aanstonds op 13 november 2001 heeft plaatsgevonden, door aanbieding van de lading op de plaats van bestemming, waardoor Stainalloy de feitelijk beschikking over de lading heeft gekregen. Dat gevolg brengen die stellingen wél mee en/of kunnen zij wél meebrengen. In het geval het Hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel niet naar behoren gemotiveerd omdat in dat geval niet of niet voldoende duidelijk is waarom het de stellingen en het betoog van Tele Tegelen ongegrond heeft geoordeeld.
Het vorenstaande geldt met name nu het Hof niet in is ingegaan op de stelling of stellingen dat, kort gezegd, aflevering heeft plaatsgevonden omdat
- (a)
de lading namens Tele Tegelen aan Stainalloy is aangeboden op de overeengekomen plaats van bestemming en
- (b)
Stainalloy er, om haar moverende redenen, voor heeft gekozen niet over te gaan tot het lossen van de lading, maar in plaats daarvan
- (c)
een huur- of gebruiksovereenkomst met Tele Tegelen is aangaan voor het gebruik van de oplegger.
Hetgeen het Hof overweegt, bevat of vormt geen (begrijpelijke) verwerping van (met name) deze stellingen. Indien een verwerping van bedoelde stellingen toch in de overwegingen van het Hof gelezen moet worden, is deze onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd. Bovendien is het Hof in dat geval ten onrechte zonder enige motivering voorbijgegaan aan het door Tele Tegelen in ieder processtuk gedane — en hiervoor aangehaalde — aanbod om haar stellingen door getuigen te bewijzen.
- 2.
De gegrondheid van een of meer van de vorenstaande klachten van dit middel vitieert ook de verdere overwegingen van het Hof in het arrest van 27 maart 2007 en die in de latere arresten van het Hof. Die overwegingen en arresten bouwen immers voort op het door die klachten bestreden oordeel van het Hof en kunnen dus bij gegrondheid van vorenstaande klachten evenmin in stand blijven.
En op grond van dit middel te horen eis doen dat het de Hoge Raad behage het arrest, waarvan beroep, te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, [€ 73.89]
[Deurwaarder]