Rb. Roermond, 23-02-2011, nr. 102493 / HA ZA 10-550
BP6522
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
23-02-2011
- Magistraten
Mr. M.M. Vanhommerig
- Zaaknummer
102493 / HA ZA 10-550
- LJN
BP6522
- Roepnaam
DSV Road AB/Intersped
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Uitspraak, Rechtbank Roermond, 04‑07‑2012
ECLI:NL:RBROE:2011:BP6522, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 23‑02‑2011
Uitspraak 04‑07‑2012
Mr. M.M. Vanhommerig
Partij(en)
Vonnis van 4 juli 2012
in de zaak van
- 1.
de vennootschap naar buitenlands recht
DSV ROAD AB,
gevestigd te Helsingborg, Zweden,
- 2.
de (inmiddels ontbonden) besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DSV SOLUTIONS VENRAY B.V.,
laatstelijk gevestigd te Venray,
eiseressen,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen te Roermond,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
INTERSPED,
gevestigd te 2700 Blagoevgrad, Bulgarije,
gedaagde,
advocaat mr. I. Petkovski te Deventer.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk DSV genoemd worden en gedaagde zal Intersped genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 23 februari 2011
- —
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 april 2011
- —
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 1 februari 2012
- —
de conclusie na getuigenverhoor
- —
de antwoordconclusie na getuigenverhoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
Allereerst overweegt de rechtbank dat Intersped bij haar conclusie na getuigenverhoor vier producties heeft overgelegd. Hiertegen heeft DSV bezwaar gemaakt.
De rechtbank zal de vier producties buiten beschouwing laten, omdat het stadium van bewijslevering was afgesloten terwijl het bovendien niet meer mogelijk is om de gehoorde getuigen te confronteren met de inhoud van die stukken. Indien de stukken eerder in het geding waren gebracht was dit nog wel mogelijk geweest en had DSV daarop adequaat kunnen reageren. Dat Intersped de bedoelde producties niet eerder in het geding had kunnen brengen is door haar niet gesteld en dit is ook niet gebleken.
2.2.
Bij vonnis van 23 februari 2011 is Intersped toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat een medewerker van Nordö Link op 19 december 2008 aan de chauffeur van Intersped de opdracht heeft gegeven om de trailer te parkeren op de weg voor het bedrijfsgebouw van Nordö Link in Malmö. Zijdens Intersped zijn twee getuigen en zijdens DSV zijn drie getuigen verhoord.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat Intersped niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
2.4.
Voorop staat dat de getuige [getuige 1] (hierna [getuige 1]) een partijgetuige in de zin van artikel 164 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is, zodat zijn verklaring geen bewijs in het voordeel van Intersped kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
2.5.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de chauffeur vanwege taalproblemen via skype heeft gebeld met [medewerkster DSV], een medewerkster van DSV, teneinde onder meer instructies te krijgen over waar hij de auto of de lading mocht laten staan. [getuige 1] verklaart verder: ‘het personeel van Nordö Link is naar buiten gegaan en heeft de chauffeur gewezen waar hij de auto moest parkeren. Ik weet dat omdat ik daarna de vrachtdocumenten heb gekregen en ook omdat de chauffeur mij heeft gezegd dat hij de auto had neergezet op de plek waar dat volgens de instructies van het personeel van Nordö Link moest.’
De rechtbank overweegt dat uit deze getuigenverklaring niet kan worden afgeleid welke instructies de medewerker van Nordö Link aan [medewerkster DSV] heeft gegeven en welke instructies [medewerkster DSV] vervolgens heeft doorgegeven aan de chauffeur. Daarnaast kan uit het feit dat Intersped de vrachtdocumenten heeft gekregen niet worden afgeleid dat de oplegger met de lading is terechtgekomen op de door Nordö Link gewenste plaats.
Bovendien was [getuige 1] niet ter plaatse aanwezig op 19 december 2008, zodat hij ook niet zelf heeft kunnen waarnemen welke plaats het personeel van Nordö Link aan de chauffeur heeft aangewezen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit deze getuigenverklaring niet kan worden afgeleid dat het personeel van Nordö Link aan de chauffeur van Intersped de opdracht heeft gegeven om de trailer buiten de hekken van het bedrijfsterrein van Nordö Link in Malmö te plaatsen.
2.6.
De chauffeur zelf verklaart als getuige dat hij de oplegger binnen de hekken van Nordö Link had willen parkeren omdat dit veiliger is. Hij verklaart dat hij dat niet heeft gedaan omdat hij niet een over reserveringsnummer beschikte, dat van hem bij aankomst werd gevraagd en volgens hem vereist zou zijn. De chauffeur verklaart dat het personeel dat hem instructies gaf waar hij de oplegger kon afkoppelen zich binnen op kantoor bevond.
Vanuit het kantoor kon het personeel de plek zien waar de chauffeur de oplegger heeft geparkeerd. Verder heeft de chauffeur verklaard dat [medewerkster DSV] bij navraag aan hem heeft medegedeeld dat een reserveringsnummer niet meer nodig was en dat de oplegger niet op het terrein van Nordö Link hoefde te worden geparkeerd.
2.7.
De rechtbank overweegt dat enkel uit de getuigenverklaring van de chauffeur zou kunnen worden afgeleid dat hij instructies kreeg om de oplegger buiten de hekken te plaatsen. Uit zijn verklaring blijkt echter niet duidelijk of het personeel van Nordö Link hem opdracht heeft gegeven om de oplegger buiten de hekken neer te zetten of dat DSV, in de persoon van [medewerkster DSV], dat heeft gedaan. Daarnaast wordt door de getuigen van DSV bestreden dat er een reserveringsnummer nodig is om binnen de hekken van het terrein van Nordö Link te parkeren en dat DSV zou hebben gezegd dat de oplegger niet op het terrein van Nordö Link hoefde te worden geparkeerd.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Intersped niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. Dat betekent dat het beroep op overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR faalt en dat de vorderingen — met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten — van DSV toewijsbaar zijn, omdat deze voor het overige niet zijn weersproken.
2.9.
In de antwoordconclusie na enquête wordt door DSV aangevoerd dat DSV Solutions Venray B.V., eiseres sub 2, inmiddels is ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister, zodat alleen DSV Road AB, eiseres sub 1, als eiseres overblijft. De rechtbank zal derhalve alleen de gewijzigde vordering van DSV Road AB toewijzen, zoals hierna geformuleerd.
2.10.
DSV vordert bij haar gewijzigde eis weliswaar buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk II, maar heeft in het geheel niet gesteld en onderbouwd dat deze daadwerkelijk zijn gemaakt. Bovendien ziet de rechtbank verrichtingen voorafgaand aan het geding als voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Bij afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komende kosten moet het gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal daarom worden afgewezen.
2.11.
Intersped zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DSV worden begroot op:
— | dagvaarding | € | 87,93 | |
— | griffierecht | 1.030,00 | ||
— | getuigenkosten | 1.575,00 | ||
— | salaris advocaat | 2.316,00 | (4,0 punten × tarief € 579,00) | |
Totaal | € | 5.008,93 |
2.12.
De vordering tot veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. Nu het zogenaamde liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven voorziet in een forfaitair tarief voor die kosten en de rechtbank dat tarief pleegt te volgen, zijn die kosten nu al te begroten. De rechtbank zal de nakosten toewijzen, zoals nader in het dictum wordt bepaald.
2.13.
De rechtbank acht het redelijk dat betekening van dit vonnis is vereist voor het verschuldigd zijn van de wettelijke rente over de proceskosten (niet zijnde de nakosten).
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Intersped jegens DSV Road AB aansprakelijk is voor de schade wegens het verlies van goederen tijdens het vervoer van Nederland naar Zweden,
3.2.
veroordeelt Intersped om aan DSV Road AB te betalen al hetgeen DSV aan de vennootschap Tech Data International Sarl, gevestigd te Zwitserland en de vennootschap Tech Data Sweden AB, gevestigd te Zweden heeft betaald te zake van de schade tijdens dit transport, zijnde de CMR-limiet van SDR 39.815,65, althans het equivalent daarvan in euro's, te vermeerderen met de CMR-rente ad 5% per jaar daarover vanaf 5 januari 2009 tot aan de dag van voldoening,
3.3.
veroordeelt Intersped in de proceskosten, aan de zijde van DSV tot op heden begroot op € 5.008,93, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Intersped in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 68,00 indien Intersped niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan én betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van voornoemde termijn,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Vanhommerig en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2012.
Uitspraak 23‑02‑2011
Mr. M.M. Vanhommerig
Partij(en)
Vonnis van 23 februari 2011
in de zaak van
- 1.
de vennootschap naar buitenlands recht
DSV ROAD AB,
gevestigd te Helsingborg, Zweden,
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DSV SOLUTIONS VENRAY B.V.,
gevestigd te Venray,
eiseressen,
advocaat mr. H.J.J.M. van der Bruggen te Roermond,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
INTERSPED,
gevestigd te 2700 Blagoevgrad, Bulgarije,
gedaagde,
advocaat mr. I. Petkovski te Deventer.
Partijen zullen hierna DSV en Intersped genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
het tussenvonnis van 27 oktober 2010
- —
de brief van Mr. Spijker van 13 december 2010 met de daarbij gevoegde producties
- —
het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
DSV heeft op of omstreeks 17 december 2008 een opdracht aanvaard tot het vervoer van een lading elektronische producten (hierna de lading) van Venray naar Rosersberg in Zweden. Het vervoer zou starten als wegvervoer. Vervolgens zou de oplegger met trailer per ferry naar Nordö Link in Malmö gaan en dan per spoor naar Rosersberg.
2.2.
DSV heeft het gedeelte dat betrekking had op het wegvervoer en het vervoer per ferry uitbesteed aan Intersped en haar opdracht gegeven de lading op 17 december 2008 op te halen in Venray en vervolgens over de weg te vervoeren van Venray naar Travemünde in Duitsland voor de ferry naar Malmö. Intersped diende de lading af te leveren aan Nordö Link in Malmö. Personeel van Nordö Link zou zorgen voor het plaatsen van de trailer op de trein voor het vervoer per spoor naar Rosersberg.
2.3.
Intersped heeft de lading op 17 december 2008 opgehaald in Venray.
Op 19 december 2008 arriveerde de chauffeur van Intersped op de terminal van Nordö Link in Malmö. Een medewerker van Nordö Link heeft toen de CMR-vrachtbrief met nummer 117416, die voor dit transport was opgemaakt, in ontvangst genomen.
2.4.
Bij de stukken bevindt zich een Nederlandse vertaling van een proces-verbaal van aangifte namens DSV van diefstal van de trailer met lading in de periode van 19 december 2008 om 12.40 uur tot en met 21 december 2008 om 14.00 uur. In dat proces-verbaal staat onder meer het volgende.
De chauffeur nam een veerboot van rederij Nordö op 19-12 om 02.30 uur. Aangezien de chauffeur op vakantie zou gaan, leverde hij vrachtbrieven en afleveringsbonnen in bij de rederij. Volgens de chauffeur gaf de rederij aan waar hij de trailer neer moest zetten en zette hij hem op de aangewezen plaats neer.
Op zondag 21012 moest de trailer via treinverbinding Cargonet naar Arsta. Toen de trailer moest worden aangekoppeld om op de trein te worden gezet in Malmö, werd er alarm geslagen omdat de trailer niet op zijn plek stond.
2.5.
DSV is door de ladingbelanghebbende op 5 januari 2009 schriftelijk aansprakelijk gesteld voor het verlies van de lading. Per brief van 14 januari 2009 heeft DSV aansprakelijkheid afgewezen.
2.6.
Een gedeelte van de lading (circa 76 scan apparaten) is teruggevonden en op 19 januari 2009 afgeleverd bij de ladingbelanghebbende.
2.7.
Bij de stukken bevindt zich een brief van 10 augustus 2009 van een Zweedse advocaat gericht aan de verzekeraar van Intersped waarin Intersped aansprakelijk wordt gesteld voor de schade door het verlies van de lading.
2.8.
Bij de stukken bevindt zich voorts een e-mail van 13 december 2010 van [X] van Nordö Link gericht aan [Y], waarin [X] kennelijk drie vragen (vetgedrukte tekst) van [Y] beantwoordt. In deze e-mail staat het volgende.
- ‘—
this type of trailers must always be parked inside the fences/premises of Nordö-Link;
A trailer can get permission to be dropped of inside our fences if it has been shipped with our vessels. Sometimes, another driver would like to pick it up later. Our area is locked at night, in addition patrolled by security guards. The area outside is not under surveillance by Nordö Link and its subcontractors due to it is a public road.
- —
Nordö Link did not tell Intersped's driver to park outside the fences/premises;
Correct, no such information was given by any employee of Nordö Link.
- —
Intersped nevertheless parked the trailer outside the fences/premises;
Correct, the trailer was not parked inside the premises of Nordö Link.’
2.9.
DSV heeft een schikking getroffen met de ladingbelanghebbende Tech Data op basis van de CMR-limiet als bedoeld in artikel 23 lid 3 CMR. Het gewicht van de verdwenen lading bedroeg volgens Tech Data 4.779,79 kg. De CMR-limiet is dan SDR 39.815,65 (ofwel € 46.585,-- volgens de koers op 15 juli 2010).
3. Het geschil
3.1.
DSV vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- —
te verklaren voor recht dat Intersped jegens DSV aansprakelijk is voor de schade wegens het verlies van de goederen tijdens het vervoer van Nederland naar Zweden, alsmede
- —
Intersped te veroordelen om aan DSV te betalen al hetgeen DSV buiten rechte aan Tech Data hebben betaald ter zake van de schade tijdens dit transport, zijnde de CMR-limiet van SDR 39.815,65, althans het equivalent daarvan in euro's, te vermeerderen met de CMR-rente van 5% per jaar daarover vanaf de dag van aansprakelijkstelling tot de dag van de algehele voldoening althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de algehele voldoening, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten conform Rapport Voorwerk II althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren,
- —
met veroordeling van Intersped in de proceskosten, inclusief nakosten en wettelijke rente.
3.2.
DSV legt aan haar vordering ten grondslag dat Intersped op grond van artikel 17 lid 1 CMR aansprakelijk is voor het verlies van de goederen tijdens het transport van Venray naar Zweden. DSV beperkt de aansprakelijkheid van Intersped tot de limiet die wordt genoemd in artikel 23 lid 3 CMR.
3.3.
Intersped voert verweer.
Zij beroept zich primair op verjaring.
Subsidiair stelt Intersped zich op het standpunt dat zij de trailer op 19 december 2008 correct heeft afgeleverd.
Meer subsidiair voert Intersped aan dat de chauffeur de aanwijzingen van een medewerker van Nordö Link heeft opgevolgd en de trailer heeft geparkeerd een paar meter van het kantoor van Nordö Link.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Partijen zijn het er over eens dat de vervoerovereenkomst wordt beheerst door de bepalingen van de CMR.
4.2.
De rechtbank is op grond van het bepaalde in artikel 31 lid 1 sub b CMR bevoegd van de vordering kennis te nemen omdat de goederen in Venray in ontvangst zijn genomen.
4.3.
Intersped beroept zich primair op verjaring van de vordering van DSV. Intersped voert daartoe aan dat de lading op 19 december 2008 bij Nordö Link is gearriveerd. Volgens Intersped betekent dit dat de vordering binnen één jaar na 19 december 2008 had moeten worden ingediend. De dagvaarding is echter pas op 19 januari 2010 betekend.
4.4.
Volgens artikel 32 lid 1 sub b CMR loopt de verjaringstermijn van één jaar vanaf de dertigste dag na afloop van de bedongen termijn. Van de kant van DSV is op de comparitie niet gemotiveerd weersproken gesteld dat de bedongen termijn is afgelopen op 19 december 2008, toen de chauffeur bij Nordö Link is gearriveerd. Dat betekent dat de verjaringstermijn is gestart 30 dagen na 20 december 2008 ofwel op 20 januari 2009 en dat de dagvaarding binnen één jaar na 20 januari 2009 is betekend. Het beroep op verjaring faalt daarom.
4.5.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het beroep op verjaring ook faalt in het geval zou worden uitgegaan van het in artikel 32 lid 1 sub a CMR bepaalde bij gedeeltelijk verlies van de lading. Op 19 januari 2009 is het teruggevonden gedeelte van de lading afgeleverd zodat de betekening van de dagvaarding op 19 januari 2010 binnen de geldende verjaringstermijn heeft plaatsgevonden.
4.6.
DSV houdt Intersped aansprakelijk voor het verlies van een gedeelte van de lading. Intersped heeft niet langer betwist dat een gedeelte van de door haar vervoerde lading is verloren als gevolg van diefstal.
4.7.
Op grond van het bepaalde in artikel 17 lid 1 CMR is de vervoerder aansprakelijk voor het geheel of gedeeltelijk verlies en voor beschadiging van de goederen, welke ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming van de goederen en het ogenblik van de aflevering, alsmede voor vertraging in de aflevering.
4.8.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de diefstal van de trailer met de lading heeft plaatsgevonden voor of na de aflevering.
4.9.
Intersped stelt zich op het standpunt dat dit na de aflevering is gebeurd omdat zij de lading op 19 december 2008 correct heeft afgeleverd aangezien de chauffeur van Intersped de vrachtbrief heeft afgegeven aan een medewerker van Nordö Link. Volgens Intersped is dan niet relevant of de chauffeur de trailer binnen of buiten de hekken van Nordö Link heeft geparkeerd omdat het de verantwoordelijkheid van Nordö Link is om direct na ontvangst van de vrachtbrief de ontvangen lading te controleren.
4.10.
DSV stelt dat de overhandiging van de vrachtbrief geen aflevering is in de zin van de CMR. DSV verwijst in dit verband naar diverse rechterlijke uitspraken waaruit volgens haar volgt dat pas sprake is van aflevering als de goederen feitelijk ter beschikking zijn gesteld aan de geadresseerde. Dat is in deze zaak niet gebeurd omdat de trailer buiten de hekken van Nordö Link is geparkeerd, aldus DSV.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat de CMR niet aangeeft wat onder aflevering in de zin van artikel 17 lid 1 moet worden verstaan.
In de rechtspraak en literatuur wordt algemeen aanvaard dat aflevering niet op één lijn gesteld kan worden met lossing of feitelijke afgifte en dat aflevering niet een zaak is van één van beide partijen maar moet berusten op wilsovereenstemming van beide partijen. Uit de door DSV genoemde uitspraak HR 24 maart 1995, S&S 1995, 74 volgt dat van aflevering in de zin van artikel 17 CMR sprake is als de geadresseerde de feitelijke beschikking over de goederen krijgt.
De vraag is nu of een geadresseerde de feitelijke beschikking over de goederen krijgt als deze geadresseerde de vrachtbrief van de chauffeur van de vervoerder ontvangt en die vrachtbrief mogelijk voor ontvangst tekent.
4.12.
De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat de vrachtbrief een bescheid is dat dient tot bewijs van de vervoerovereenkomst en de voorwaarden die daarbij gelden. Het opmaken van een vrachtbrief is echter geen vereiste voor de totstandkoming van een geldige vervoerovereenkomst.
4.13.
Artikel 9 CMR bevat bewijsregels met betrekking tot de vrachtbrief.
Het bewijsvermoeden dat op grond van artikel 9 CMR wordt ontleend aan de vrachtbrief voor wat betreft het in ontvangst nemen van de goederen door de vervoerder geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor het in ontvangst nemen van de goederen door de geadresseerde. Dat artikel bepaalt daar immers niets over.
4.14.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het bepaalde in artikel 13 lid 1 CMR volgt dat de CMR zelf onderscheid maakt tussen het overhandigen van de vrachtbrief en het afleveren van de goederen. De eerste zin van dat artikellid luidt namelijk als volgt.
Na aankomst van de goederen op de plaats bestemd voor de aflevering, heeft de geadresseerde het recht van de vervoerder te vorderen dat het tweede exemplaar van de vrachtbrief aan hem wordt overhandigd en de goederen aan hem worden afgeleverd, een en ander tegen ontvangstbewijs.
4.15.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de hiervoor vermelde vraag, of een geadresseerde de feitelijke beschikking over de goederen krijgt als deze geadresseerde de vrachtbrief van de chauffeur van de vervoerder ontvangt en mogelijk voor ontvangst tekent, ontkennend moet worden beantwoord. In verband hiermee gaat de rechtbank voorbij aan het aanbod van Intersped om alsnog een ondertekend exemplaar van de vrachtbrief in het geding te brengen. De rechtbank gaat verder voorbij aan het geschil tussen partijen over de plaats waar de chauffeur van Intersped de trailer heeft geparkeerd, omdat deze kwestie volgens Intersped in dit kader niet relevant is.
Een en ander betekent dat op het moment van de diefstal van de trailer met lading nog geen sprake was van aflevering in de zin van artikel 17 lid 1 CMR, zodat Intersped aansprakelijk is voor het verlies daarvan.
4.16.
Ter afwering van de aansprakelijkheid beroept Intersped zich, naar de rechtbank begrijpt, op overmacht als bedoeld in artikel 17 lid 2 CMR. Intersped voert daartoe aan dat de chauffeur op aanwijzing van iemand van Nordö Link de trailer op een bepaalde plaats heeft geparkeerd, namelijk op de weg voor het gebouw van Nordö Link en dat Nordö Link had moeten zorgen voor bewaking van de ontvangen goederen.
4.17.
Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat geen sprake was van aflevering van de goederen aan Nordö Link, kan ook niet gezegd worden dat Nordö Link de goederen had ontvangen. Reeds op die grond strandt het verweer van Intersped dat Nordö Link een zorgplicht ten aanzien van die goederen zou hebben geschonden. Van eigen schuld van Nordö Link, zoals Intersped meent, is daarom geen sprake.
4.18.
Met betrekking tot de situatie ter plaatse bij Nordö Link is op de comparitie aan de hand van de door DSV overgelegde foto's het volgende gebleken.
Anders dan Intersped in de conclusie van antwoord aanvoert, is de terminal van Nordö Link wel degelijk met een hek omheind. De plaats waar de chauffeur volgens Intersped de trailer moest parkeren ligt buiten dat hek, op de weg vóór het bedrijfsgebouw van Nordö Link.
4.19.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van Intersped, dat uit de vervoerovereenkomst niet volgt dat de trailer binnen of buiten het hek moest worden afgeleverd, omdat dit verweer niet relevant is. De vervoerovereenkomst verplichtte Intersped de vervoerde lading af te leveren aan de geadresseerde en dat is niet gebeurd, zodat Intersped aansprakelijk is voor het verlies, tenzij het beroep op overmacht slaagt.
4.20.
Op de comparitie is komen vast te staan dat de chauffeur de trailer niet op het omheinde terrein van Nordö Link heeft geparkeerd. Omdat DSV betwist dat een medewerker van Nordö Link de chauffeur de opdracht heeft gegeven de trailer op de hiervoor bedoelde plaats te parkeren, draagt Intersped als vervoerder volgens artikel 18 lid 1 CMR de bewijslast.
4.21.
Intersped beroept zich op de hiervoor in rov. 2.4 weergegeven inhoud van de aangifte, meer in het bijzonder op de derde zin van het citaat. Volgens Intersped volgt daaruit dat Nordö Link heeft erkend dat zij aan de chauffeur opdracht heeft gegeven om de trailer op de weg voor het gebouw van Nordö Link te parkeren. Dit wordt door DSV onder verwijzing naar de hiervoor in rov. 2.8 vermelde e-mail betwist.
4.22.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van DSV dat dit bewijs niet uit de bewoordingen van de aangifte kan worden afgeleid. Die bewoordingen duiden namelijk op een verklaring van horen zeggen en impliceren geen erkenning van datgene wat de chauffeur gezegd zou hebben.
Intersped zal daarom overeenkomstig haar aanbod worden toegelaten tot het bewijs.
In het geval Intersped niet slaagt in het bewijs zijn de vorderingen van DSV toewijsbaar omdat deze voor het overige niet zijn weersproken.
5. De beoordeling
De rechtbank
5.1.
laat Intersped toe bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat een medewerker van Nordö Link op 19 december 2008 aan de chauffeur van Intersped de opdracht heeft gegeven om de trailer te parkeren op de weg voor het bedrijfsgebouw van Nordö Link in Malmö;
5.2.
bepaalt — voor het geval dat Intersped getuigen wil doen horen — dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden door mr. M.M. Vanhommerig in het gerechtsgebouw aan de Willem II Singel 67 te Roermond op een nader te bepalen dag en uur;
5.3.
bepaalt dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn;
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 maart 2011voor opgave van de namen, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats van de te horen getuigen en voor opgave van de verhinderdata van beide partijen, hun advocaten en de getuigen;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.