Vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6106, rov. 4.2.2.
HR, 08-07-2022, nr. 21/01196
ECLI:NL:HR:2022:1058, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-2022
- Zaaknummer
21/01196
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1058, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑07‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:10454, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1190, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:1190, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1058, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2021
- Vindplaatsen
JBPr 2023/19 met annotatie van mr. D.J. Beenders, mr. J.P.C. Interfurth
JBPr 2023/19 met annotatie van mr. D.J. Beenders, mr. J.P.C. Interfurth
Uitspraak 08‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Procesrecht. Eisen aan stelplicht als gegevens zich in domein wederpartij bevinden. Verzuim hof behandelen subsidiaire grondslagen?
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/01196
Datum 8 juli 2022
ARREST
In de zaak van
FINAAL ADVIESGROEP B.V.,gevestigd te Zwijndrecht,
EISERES tot cassatie,
hierna: Finaal Adviesgroep,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
1. ALLERZORG B.V.,gevestigd te Woerden,
hierna: Allerzorg,
2. [verweerder 2] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna: [verweerder 2] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: Allerzorg c.s.,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/05/343442 / HZ ZA 18-45 van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2019 en 3 april 2019;
de arresten in de zaak 200.261.605 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 november 2018, 1 oktober 2019 en 15 december 2020.
Finaal Adviesgroep heeft tegen het arrest van het hof van 15 december 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Allerzorg c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor Finaal Adviesgroep toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Finaal Adviesgroep en [verweerder 2] hebben gesprekken gevoerd over een opdracht van Allerzorg aan Finaal Adviesgroep tot het verrichten van een onderzoek naar de optimale toepassing van fiscale regelingen en kostenbesparingen op het gebied van personeel en arbeid. Ook het al dan niet uitvoeren van deze werkzaamheden op basis van no cure no pay en de hoogte van de vergoeding waren onderdeel van die gesprekken.
(ii) Bij e-mail van 26 april 2017 heeft Finaal Adviesgroep aan [betrokkene 1] van Allerzorg onder meer het volgende bericht:
“(...) U betaalt onze fee pas wanneer de gelden zijn verrekend, uitbetaald of schriftelijk zijn
toegekend. (...)”
(iii) Bij e-mail van 25 augustus 2017 heeft Finaal Adviesgroep bij wijze van aanbod een door haar opgesteld contract aan [verweerder 2] gestuurd.
(iv) In het contract is over de betaling het volgende opgenomen:
“Artikel 3 Success Fee
3.1.
Opdrachtnemer rekent haar Success Fee af over het financieel voordeel van Opdrachtgever als gevolg van haar interventie. Wij werken niet met enige vorm van opstartkosten. De Success Fee wordt berekend over de additionele opbrengsten en kostenbesparingen. De afrekening van de Success Fee zal plaatsvinden nadat de gelden zijn geïdentificeerd.
3.2.
Onder financieel voordeel wordt begrepen de vastgestelde kostenbesparing (eventuele heffingsrente inbegrepen) voor Opdrachtgever dat is ontstaan als gevolg van het onderzoek door Opdrachtnemer.
3.4.
De Zuivere Fee betaling op Succesbasis is exclusief BTW en bedraagt 22,5%.”
(v) Op 1 september 2017 heeft [verweerder 2] het contract ondertekend en per e-mail aan Finaal Adviesgroep teruggestuurd. Over de betaling heeft [verweerder 2] in die e-mail het volgende opgemerkt:
“(...) Wellicht ten overvloede: wij zijn de succesfee verschuldigd nadat wij de (juridische) zekerheid hebben dat de subsidie ontvangen zal gaan worden. (...)”
(vi) Op basis van de door (collega’s van) [verweerder 2] aangeleverde gegevens heeft Finaal
Adviesgroep een zogenoemde ‘Rapportage Finaalscan’ opgesteld. Volgens dit rapport heeft Finaal Adviesgroep voor een bedrag van € 216.813,-- aan kostenbesparingen geïdentificeerd.
(vii) Finaal Adviesgroep heeft op 17 oktober 2017 een factuur ten bedrage van € 59.025,43 inclusief btw aan Allerzorg verzonden voor de door haar verrichte werkzaamheden. Allerzorg heeft deze niet betaald.
2.2
Finaal Adviesgroep vordert in dit geding veroordeling van Allerzorg tot betaling van € 59.025,43 in hoofdsom en, voor zover Allerzorg niet is gebonden aan de overeenkomst, veroordeling van [verweerder 2] tot betaling van dat bedrag. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
[verweerder 2] heeft in de begeleidende e-mail waarmee hij het door hem ondertekende contract terugzond aan Finaal Adviesgroep een van het contract afwijkend punt vermeld (zie hiervoor in 2.1 onder (iv) en (v)). De successfee is volgens [verweerder 2] immers niet al verschuldigd na identificatie van de gelden, maar pas na het verkrijgen van (juridische) zekerheid over ontvangst van de subsidie. Daarmee week de aanvaarding door [verweerder 2] af van het aanbod. De overeenkomst is tot stand gekomen overeenkomstig die afwijkende aanvaarding. (rov. 5.6)
Dit betekent dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies, kortingen of besparingen ontvangen zullen gaan worden. (rov. 5.7)
Gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen. Gelet op de betwisting van Allerzorg en [verweerder 2] had het op de weg van Finaal Adviesgroep gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Finaal Adviesgroep heeft dit echter nagelaten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat aan de voorwaarde voor opeisbaarheid van de betalingsverplichting is voldaan. (rov. 5.8)
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, indien ervan wordt uitgegaan dat tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg een overeenkomst tot stand is gekomen, Finaal Adviesgroep op grond van de overeenkomst geen recht heeft op betaling van haar factuur en de vordering van Finaal Adviesgroep derhalve moet worden afgewezen. Gelet hierop behoeven de grieven die zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, geen bespreking meer. (rov. 5.9)
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 2.1 van het middel klaagt onder meer dat blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Het onderdeel betoogt dat het hier bij uitstek gaat om tot het domein van Allerzorg behorende informatie omdat het een feit van algemene bekendheid is dat fiscale gegevens slechts aan de betrokkene zelf kenbaar worden gemaakt. Daarom lag het op de weg van Allerzorg haar stelling te onderbouwen dat zij nog geen subsidies of besparingen had gerealiseerd en toe te lichten wat er vervolgens is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen, aldus het onderdeel.
3.2
Deze klacht is gegrond. Het hof heeft miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft.1.Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van Allerzorg om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.3
De onderdelen 2.2 en 2.3 zien op het subsidiaire beroep van Finaal Adviesgroep op ongerechtvaardigde verrijking respectievelijk de subsidiaire vordering tegen [verweerder 2] op grond van onrechtmatige daad. De onderdelen klagen dat het hof niet is ingegaan op deze grondslagen.
3.4
Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk de gedingstukken zo uitgelegd dat het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking jegens Allerzorg en op onrechtmatige daad jegens [verweerder 2] zijn gedaan onder de voorwaarde dat het hof het primaire standpunt dat een overeenkomst tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg tot stand is gekomen, zou verwerpen. Het hof is veronderstellenderwijs van het bestaan van die overeenkomst uitgegaan en heeft dus het zojuist genoemde primaire standpunt niet verworpen. Bij die stand van zaken behoefde het hof niet in te gaan op het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad.
Opmerking verdient dat, als na verwijzing zou worden geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, deze subsidiaire grondslagen alsnog aan de orde kunnen komen.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Allerzorg c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Finaal Adviesgroep begroot op € 3.064,46 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Allerzorg c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 8 juli 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑07‑2022
Conclusie 17‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Uitleg overeenkomst. Opeisbaarheid. Waarheidsplicht. Verzwaarde motiveringsplicht.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01196
Zitting 17 december 2021
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
Finaal Adviesgroep B.V.
tegen
1. Allerzorg B.V.
2. [verweerder 2]
Eiser in cassatie wordt hierna verkort aangeduid als Finaal Adviesgroep. Verweerders in cassatie worden hierna aangeduid als respectievelijk Allerzorg en de financieel directeur, en gezamenlijk als Allerzorg c.s.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
In deze zaak heeft het hof verondersteld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen die Finaal Adviesgroep recht geeft op betaling indien Allerzorg voldoende juridische zekerheid over subsidies heeft verkregen. Volgens het hof lag het op de weg van Finaal Adviesgroep om aan te tonen dat zulke voldoende zekerheid inderdaad is verkregen en kan, omdat Finaal Adviesgroep dit heeft nagelaten, niet worden vastgesteld dat de betalingsverplichting opeisbaar is.
1.2
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof aldus heeft miskend dat op Allerzorg een verzwaarde motiveringsplicht rust, omdat het informatie in haar domein betreft en derden (waaronder Finaal Adviesgroep) daar geen toegang toe hebben. Mijns inziens kan het arrest van het hof niet in stand blijven.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) Tussen Finaal Adviesgroep en de financieel directeur van Allerzorg zijn gesprekken gevoerd over het in opdracht van Allerzorg verrichten van een onderzoek door Finaal Adviesgroep naar de optimale toepassing van de fiscale regelingen en kostenbesparingen op het gebied van personeel en arbeid. Ook het al dan niet uitvoeren van deze werkzaamheden op basis van no cure no pay en de hoogte van die vergoeding waren onderdeel van die gesprekken.
(ii) Bij e-mail van 26 april 2017 heeft Finaal Adviesgroep aan [betrokkene 1] van Allerzorg onder meer het volgende bericht:
‘(...) U betaalt onze fee pas wanneer de gelden zijn verrekend, uitbetaald of schriftelijk zijn toegekend. (...)’
(iii) Bij e-mail van 25 augustus 2017 heeft Finaal Adviesgroep bij wijze van aanbod een door haar opgesteld contract aan de financieel directeur gestuurd.
(iv) Op 1 september 2017 heeft de financieel directeur dat document ondertekend (hierna: de overeenkomst) en per e-mail aan Finaal Adviesgroep terug gestuurd. Over de betaling is in de overeenkomst onder meer het volgende opgenomen:
‘Artikel 3 Success Fee
3.1. Opdrachtnemer rekent haar Success Fee af over het financieel voordeel van Opdrachtgever als gevolg van haar interventie. Wij werken niet met enige vorm van opstartkosten. De Success Fee wordt berekend over de additionele opbrengsten en kostenbesparingen. De afrekening van de Success Fee zal plaatsvinden nadat de gelden zijn geïdentificeerd.
3.2. Onder financieel voordeel wordt begrepen de vastgestelde kostenbesparing (eventuele heffingsrente inbegrepen) voor Opdrachtgever dat is ontstaan als gevolg van het onderzoek door Opdrachtnemer.
3.3. (...)
3.4. De Zuivere Fee betaling op Succesbasis is exclusief BTW en bedraagt 22,5%.
3.5. (...)’
(v) Over de betaling heeft de financieel directeur in die e-mail van 1 september 2017 het volgende opgemerkt:
‘(...) Wellicht ten overvloede: wij zijn de succesfee verschuldigd nadat wij de (juridische) zekerheid hebben dat de subsidie ontvangen zal gaan worden. (...)’
(vi) Op basis van de door (collega’s van) de financieel directeur aangeleverde gegevens heeft Finaal Adviesgroep een zogenoemde ‘Rapportage Finaalscan’ opgesteld. Volgens dit rapport heeft Finaal Adviesgroep voor een bedrag van € 216.813,00 aan kostenbesparingen geïdentificeerd.
(vii) Finaal Adviesgroep heeft op 17 oktober 2017 een factuur ten bedrage van € 59.025,43 inclusief btw aan Allerzorg verzonden voor door haar verrichte werkzaamheden. Ondanks diverse sommaties van Finaal Adviesgroep daartoe is betaling door Allerzorg echter uitgebleven.
2.2
Finaal Adviesgroep heeft in eerste aanleg onder meer gevorderd Allerzorg te veroordelen tot betaling van € 59.025,43 (vermeerderd met rente en kosten) en, voor zover Allerzorg niet is gebonden aan de overeenkomst de financieel directeur te veroordelen tot betaling van € 59.025,43 (vermeerderd met rente en kosten).
2.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 april 2019 de vorderingen van Finaal Adviesgroep afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat Allerzorg bij het aangaan daarvan niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd door de financieel directeur en de overeenkomst evenmin achteraf door Allerzorg is bekrachtigd. Het beroep van Finaal Adviesgroep op art. 3:61 lid 2 BW en 3:70 BW heeft de rechtbank verworpen. Dat de financieel directeur onrechtmatig heeft gehandeld heeft Finaal Adviesgroep naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
2.4
Finaal Adviesgroep heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij arrest van 15 december 2020 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, echter behoudens voor zover het de proceskosten betreft. Opnieuw recht doende heeft het hof Finaal Adviesgroep opnieuw veroordeeld in de proceskosten van Allerzorg c.s., maar voor een lager bedrag.
2.5
Voor zover in cassatie van belang kunnen de dragende overwegingen van het arrest van het hof als volgt worden samengevat:
a. Een drietal grieven richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en ook de financieel directeur niet aan de overeenkomst gebonden is. Indien een van die grieven slaagt komt het hof gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep toe aan het verweer van Allerzorg en de financieel directeur dat op grond van de overeenkomst pas aanspraak kan worden gemaakt op betaling indien Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden en dat hiervan geen sprake is. Het hof ziet aanleiding om eerst dit verweer te bespreken om daarna te bezien of bespreking van die grieven nog nodig is. (onder 5.1)
b. Het betoog van Allerzorg houdt in feite in dat artikel 3.1 van het contract niet tussen partijen is overeengekomen, en dat partijen een andere afspraak zijn overeengekomen. Het is aan Finaal Adviesgroep te stellen en te bewijzen dat die afwijkende afspraak inderdaad is overeengekomen. (onder 5.4)
c. Het opgestuurde contract van 25 augustus 2017 heeft te gelden als een aanbod in de zin van art. 6:217 lid 1 BW, en door ondertekening heeft de financieel directeur dit aanbod (al dan niet namens Allerzorg) aanvaard. Het in de e-mail van 1 september 2017 afwijkende punt, dat in lijn ligt met de eerdere e-mail van 26 april 2017 van Finaal Adviesgroep, is niet nieuw en kennelijk niet ongebruikelijk om op te nemen in een overeenkomst. De afwijking ziet niet op de kern van de prestaties. Er is sprake van een aanvaarding die op een ondergeschikt punt afwijkt, en hierop is artikel 6:225 BW van toepassing. Niet gesteld of gebleken is dat Allerzorg bezwaar heeft gemaakt tegen de aanvaarding, zodat dienovereenkomstig de overeenkomst tot stand is gekomen. (onder 5.6)
d. Ook indien de afwijking niet van ondergeschikte aard was moet de conclusie zijn dat uit het verdere stilzwijgen van Finaal Adviesgroep en het uitvoeren van (een deel van) de werkzaamheden afgeleid mocht worden dat zij het afwijkende aanbod van Allerzorg had aanvaard. (eveneens onder 5.6)
e. De success fee is pas opeisbaar nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden. (onder 5.7)
f. Gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen. Finaal Adviesgroep handhaaft slechts haar stelling dat voor betaling enkel vereist is dat de gelden geïdentificeerd zijn. Gelet op de betwisting van Allerzorg en de financieel directeur lag het op de weg van Finaal Adviesgroep om aan te tonen welke subsidies (en/of, in haar visie: kortingen of besparingen) Allerzorg heeft ontvangen althans dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Zij heeft dit echter nagelaten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat aan de voorwaarde voor opeisbaarheid van de betalingsverplichting is voldaan. (onder 5.8)
g. Indien er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat een overeenkomst tot stand is gekomen, heeft Finaal Adviesgroep dus geen recht op betaling van de factuur. De grieven I, II en IV behoeven derhalve geen bespreking. (onder 5.9)
h. De grief dat de rechtbank niet is ingegaan op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking kan niet slagen gelet op hetgeen is opgenomen in rov. 5.8 en 5.9. Het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking is immers gebaseerd op de situatie dat het verweer zou opgaan dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Het hof heeft echter hiervoor (veronderstellenderwijs) juist tot uitgangspunt genomen de stelling van Finaal Adviesgroep dat die overeenkomst wel tot stand is gekomen en vastgesteld dat op grond van de overeenkomst (nog) geen recht op betaling bestaat. (onder 5.12)
i. Ook voor wat betreft de grief dat de financieel directeur weldegelijk onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst met Finaal Adviesgroep te ondertekenen terwijl hij wist dat hij daartoe niet bevoegd was, heeft te gelden dat dit beroep subsidiair is opgeworpen voor het geval dat het hof Finaal Adviesgroep niet volgt in haar standpunt dat met Allerzorg een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft echter veronderstellenderwijs Finaal Adviesgroep juist gevolgd in dit standpunt waardoor de grief niet kan slagen. (onder 5.13)
j. De rechtbank heeft aan zowel Allerzorg als de financieel directeur twee punten conform het liquidatietarief toegekend, terwijl de feitelijke en juridische grondslag van het verweer van beide gedaagden grotendeels overeenkwam. Gesteld noch gebleken is dat de advocaat van gedaagden extra werkzaamheden heeft moeten verrichten die het toekennen van die punten rechtvaardigt. (onder 5.15)
2.6
Finaal Adviesgroep heeft bij procesinleiding van 15 maart 2021 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 15 december 2020. Allerzorg c.s. zijn in cassatie niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Finaal Adviesgroep heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen (onderdeel 2.1 t/m 2.4), die op hun beurt weer zijn onderverdeeld in diverse subonderdelen. Onderdeel 2.4 bevat slechts een voortbouwklacht.
3.2
Onderdeel 2.1 richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.9. Hiervoor 2.5 onder a tot en met g gaf ik reeds een samenvatting van deze overwegingen. Zeer kort komt het erop neer dat het hof heeft geoordeeld dat wanneer er veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat sprake is van een overeenkomst, er (nog) geen recht bestaat op betaling omdat de overeengekomen success fee pas opeisbaar is nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies ontvangen zullen gaan worden en niet is komen vast te staan dat dit het geval is.
3.3
Subonderdeel 2.1-I klaagt dat het hof in rechtsoverweging 5.1 tot en met 5.9 heeft miskend dat een overeenkomst moet worden uitgelegd op grond van het Haviltex-criterium, en dat niet de letterlijke tekst van de overeenkomst bepalend is maar hetgeen partijen over en weer uit elkaars gedragingen hebben mogen afleiden en mogen begrijpen. Voor zover wel aan het Haviltex-criterium is getoetst, zou het hof dit op onvoldoende kenbare wijze hebben gedaan.
3.4
Deze klacht voldoet niet aan de eisen die aan een cassatieklacht moeten worden gesteld. De steller van het middel maakt ten onrechte niet duidelijk welke specifieke overweging(en) van het hof hij op het oog heeft en dit is ook niet zomaar duidelijk. De door de klacht aangeduide rechtsoverwegingen 5.1-5.9 beslaan bijna twee pagina’s en mij springen op die pagina’s geen zinsnedes in het oog die wijzen op de opvatting die de klacht het hof toedicht (namelijk dat de letterlijke tekst van een overeenkomst bepalend is).
3.5
Subonderdeel 2.1-IIa klaagt dat het hof ten onrechte de e-mail van 26 april 2017 in zijn oordeel heeft betrokken, hoewel Allerzorg c.s. zich niet op het standpunt heeft gesteld dat die e-mail een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de door de financieel directeur gesloten overeenkomst. Volgens de klacht is het hof in strijd met art. 24 en 149 Rv buiten het debat van partijen getreden.
3.6
De klacht mist feitelijke grondslag. Allerzorg c.s. hebben zich wel degelijk op het standpunt gesteld dat de e-mail van 26 april 2017 een rol speelde. Zij hebben onder verwijzing naar die e-mail aangevoerd dat het voorstel van Finaal Adviesgroep bestond uit een ‘no cure no pay’ afspraak waarbij betaling pas aan de orde zou komen als na afgifte van een beschikking van de belastingdienst gelden aan Allerzorg zouden zijn uitbetaald en/of verrekend.2.
3.7
Subonderdeel 2.1-IIb voert aan dat de e-mails van 26 april 2017 (hiervoor 2.1 onder ii) en 1 september 2017 (hiervoor 2.1 onder v) niet woordelijk overeenstemmen. Dit zou het hof hebben miskend, althans het oordeel van het hof zou onvoldoende zijn gemotiveerd.
3.8
Het eerste moet ik in verband met zijn formulering (‘het hof miskent’) houden voor een rechtsklacht. De rechtsopvatting die aan de klacht ten grondslag ligt, schrijft de steller van het middel niet uit, zodat hij ons dwingt naar die opvatting te raden. Die opvatting lijkt dan iets te zijn als: ‘verklaringen die niet woordelijk met elkaar overeenstemmen, mogen in beginsel niet worden opgevat als verklaringen in gelijke zin’. Zo’n rechtsregel is echter evident in strijd met de Haviltex-maatstaf, welke maatstaf de steller van het middel zelf in subonderdeel 2.1I niet onjuist heeft weergegeven (iets anders is dat, zoals gezegd, de daar opgenomen klacht ten onrechte niet toelicht waarom het hof de Haviltex-maatstaf heeft geschonden).
3.9
Het is echter ook nog anders. De steller van het middel ziet over het hoofd dat het hof zich voor zijn beslissing dat tussen partijen geldt dat de succes fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft dat de subsidies ontvangen zullen gaan worden, niet heeft gebaseerd op wilsovereenstemming van partijen, maar op twee andere gronden, namelijk (a) de overweging dat de afwijking van het aanbod van ondergeschikte aard was en op die afwijking niet is gereageerd, en (b) de overweging dat uit het stilzwijgen van Finaal Adviesgroep volgt dat het afwijkende aanbod van Allerzorg door haar was aanvaard. Zie rechtsoverweging 5.6 van het arrest van het hof en de samenvatting daarvan hiervoor 2.5 onder c en d.
3.10
Op vergelijkbare gronden faalt ook de motiveringsklacht van het subonderdeel.
3.11
Subonderdeel 2.1-III voert aan dat uit het feitelijk verloop, zoals opgenomen in de procesinleiding, geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat er op 31 augustus 2017 al tussen partijen overeenstemming bestond en niet pas op 1 september 2017 door ondertekening van die overeenkomst. In dit in de procesinleiding opgenomen feitelijk verloop wordt onder 1.11 aangevoerd dat de financieel directeur op 31 augustus 2017 heeft aangegeven akkoord te zijn met het aanbod. De klacht verwijst naar de inleidende dagvaarding, waar Finaal Adviesgroep dit standpunt inderdaad heeft ingenomen.3.
3.12
Ik begrijp deze klacht aldus dat het hof ten onrechte aan deze stelling van Finaal Adviesgroep is voorbijgegaan. Finaal Adviesgroep heeft bij deze klacht geen belang. In hetgeen het hof overweegt met betrekking tot de inhoudelijke overeenstemming tussen de e-mail van 1 september 2017 van de financieel directeur en de e-mail van 26 april 2017 van Finaal Adviesgroep, alsook het stilzwijgen van Finaal Adviesgroep na de e-mail van 1 september 2017, ligt mede besloten dat ook als reeds op 31 augustus 2017 tussen partijen aanvankelijke overeenstemming bestond, dit naar het oordeel van het hof niet eraan afdoet dat de overeenkomst van partijen aldus moet worden uitgelegd dat de succes fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft dat de subsidies ontvangen zullen gaan worden. Dit oordeel wordt door het subonderdeel niet op goede gronden bestreden. Voor zover de steller van het middel ervan uitgaat dat verklaringen en gedragen van partijen van ná het moment waarop een overeenkomst tot stand komt, niet op de uitleg van die overeenkomst van invloed (kunnen) zijn, vergist hij zich. In het algemeen kunnen ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, voor de uitleg daarvan medebepalend zijn.4.Bovendien is mogelijk dat na verloop van tijd een overeenkomst in een andere zin moet worden uitgelegd dan eerder, op de grond dat in verband met inmiddels ingetreden feiten en omstandigheden de redelijke verwachtingen van de handelende partijen zijn gewijzigd.5.
3.13
Subonderdeel 2.1-IV berust op dezelfde onjuiste opvatting omtrent een veronderstelde disrelevantie van feiten en omstandigheden van na het tijdstip van de totstandkoming van een overeenkomst. De rechts- en motiveringsklachten van het subonderdeel falen.
3.14
Hetgeen de procesinleiding onder 2.1-V zegt, vat ik op als een inleiding op wat volgt. Klachten omtrent wat het hof heeft beslist, lees ik daar niet.
3.15
Subonderdeel 2.1-Va klaagt dat het hof niet is ingegaan op de stelling dat Finaal Adviesgroep niet in staat is gesteld de opdracht te voltooien. Het hof zou daarmee miskennen dat Allerzorg in crediteursverzuim was, de overeengekomen fee ineens opeisbaar is geworden en Allerzorg zich er niet op kan beroepen dat Finaal Adviesgroep de werkzaamheden niet heeft afgerond. Vervolgens bevat het subonderdeel nog een gelijkgestemde motiveringsklacht.
3.16
Ook deze klachten kunnen niet slagen. Finaal Adviesgroep heeft slechts terloops aangevoerd dat zij het werk niet mocht afmaken6.en zonder dat duidelijk is welke rechtsgevolgen zij daaraan wenste te verbinden. De klachten missen dus feitelijke grondslag, dan wel veronderstellen in strijd met art. 24 Rv dat het hof de zaak niet alleen diende te beoordelen op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering en verweer ten grondslag hadden gelegd, maar ook van wat zij daaraan ten grondslag zouden hebben kúnnen leggen.
3.17
De motiveringsklacht van subonderdeel 2.1-Vb ligt in het verlengde van het voorgaande en faalt eveneens.
3.18
Subonderdeel 2.1-VIa richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 5.8 dat het op de weg van Finaal Adviesgroep lag om aan te tonen welke subsidies/kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen dan wel juridische zekerheid daarvoor heeft gekregen. Het hof zou hiermee miskennen dat het gelet op art. 21 Rv (kennelijk wordt een beroep gedaan op de waarheidsplicht) op de weg van Allerzorg lag om inzage te geven in het verloop van de subsidies. Daarbij wordt erop gewezen dat Finaal Adviesgroep dit in feitelijke instantie ook heeft aangevoerd, althans dat de rechter dat zo had moeten opvatten. Ook zou het hof miskennen dat het op de weg van Allerzorg lag om die inzage te geven, omdat de stelplicht en de betwistplicht dit zouden meebrengen dan wel omdat sprake is van een zelfstandig verweer.
3.19
De waarheidsplicht van art. 21 Rv brengt een verplichting voor alle betrokken procespartijen mee tot het aanvoeren van relevant bewijsmateriaal.7.Die verplichting geldt ook voor bewijsmateriaal dat belastend is voor de partij die daarover beschikt. Wanneer een procespartij niet voldoet aan deze verplichting, kan de rechter daaruit op de voet van art. 21 Rv ‘de gevolgtrekking maken die hij geraden acht’. Een rechter hoeft aan de schending van de waarheidsplicht dus geen consequenties te verbinden, en als hij dat wel doet, mag hij de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Een sanctie wordt dus niet voorgeschreven, noch de aard of inhoud van een eventuele sanctie. De rechter kan ervoor kiezen de partij die de waarheidsplicht heeft geschonden te veroordelen in de proceskosten, maar hij kan aan die schending ook consequenties verbinden in de sfeer van stelplicht en bewijslast8.en hij kan ook een sanctie achterwege laten. Over hetgeen ter discretie staat van de rechter die over de feiten oordeelt, kan in cassatie niet worden geklaagd. Hierop stuit de klacht reeds af.
3.20
Overigens lees ik in de door het subonderdeel aangehaalde stellingen niet dat Finaal Adviesgroep op de waarheidsplicht ook een beroep heeft gedaan. De stelling dat Allerzorg in staat moet worden gesteld om bewijs over de subsidies te leveren, kan mijns inziens op zichzelf niet worden opgevat als een beroep op (schending van) de waarheidsplicht. Dat het hof aan de waarheidsplicht geen uitdrukkelijke overweging heeft gewijd, is dus alleszins verklaarbaar.
3.21
Hoewel het subonderdeel op het eerste gezicht één doorlopend betoog bevat, meen ik dat onmiskenbaar is dat het subonderdeel nog twee nadere klachten bevat. Aangevoerd wordt dat van een onjuiste rechtsopvatting getuigt althans zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat het hof oordeelt dat Finaal Adviesgroep nader diende te onderbouwen dat Allerzorg subsidies had gerealiseerd, hoewel dit bij uitstek informatie in het domein van Allerzorg betreft. Volgens de steller van het middel diende Allerzorg haar standpunt nader te onderbouwen, ‘hetzij op basis van een zelfstandig verweer, hetzij in het kader van de op haar rustende stel- c.q. betwistplicht (art. 149 Rv).’ In dit verband voert het subonderdeel aan dat een feit van algemene bekendheid/ervaringsfeit is dat fiscale gegevens slechts aan de betrokkenen zelf kenbaar worden gemaakt en dat derden (zoals Finaal Adviesgroep) zonder expliciete volmacht daartoe geen toegang hebben. Zie voor een en ander de laatste alinea op blad van 11 van de procesinleiding in cassatie. Weliswaar verbindt de steller van het middel deze klachten vervolgens op voor mij niet goed navolgbare wijze met de waarheidsplicht, maar dat neemt niet weg dat hij aldus óók klaagt over hetgeen het hof (impliciet) omtrent de bewijslast (‘zelfstandig verweer’) respectievelijk de op partijen rustende stelplicht heeft beslist.
3.22
Het eerste, als zou sprake van een zelfstandig verweer van Allerzorg, gaat mijns inziens niet op. Het hof heeft het beding dat de overeengekomen success fee pas opeisbaar is nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies ontvangen zullen gaan worden, klaarblijkelijk opgevat als een opschortende tijdsbepaling. Daarvan uitgaande is het verweer van Allerzorg dat nog geen zekerheid over te ontvangen subsidies bestaat, niet een zelfstandig verweer, maar een betwisting van de opeisbaarheid van de verbintenis waarvan Finaal Adviesgroep nakoming vordert. De stelplicht en bewijslast rusten overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv in beginsel op Finaal Adviesgroep.
3.23
Dan het tweede: het hof zou hebben miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij onderbouwt hetgeen waartoe zij geen toegang heeft, en dat juist van Allerzorg moet worden gevergd dat zij nader inzicht geeft in de stand van zaken met betrekking tot het verkrijgen van zekerheid over subsidies en restituties, omdat dit informatie betreft die bij uitstek in haar domein ligt, dan wel de beslissing van het hof zou onbegrijpelijk zijn.
3.24
Mijns inziens treft het subonderdeel in zoverre doel. Inderdaad is van algemene bekendheid dat derden geen toegang hebben tot informatie over het verloop van subsidies; het betreft dus feiten en omstandigheden die in het domein van Allerzorg liggen. Aan de stellingen van Finaal Adviesgroep behoren daarom geen hoge eisen te worden gesteld. Daartegenover geldt dat Allerzorg in het kader van haar betwisting zodanig feitelijke gegevens diende te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering zou verschaffen.9.Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is het oordeel van het hof onbegrijpelijk.
3.25
Subonderdeel 2.1-VIb voert aan dat het hof heeft miskend dat de betwisting ‘dat er nog discussie is met de belastingdienst’ in het kader van de waarheidsplicht niet volstaat.
3.26
Ook deze klacht gaat er aan voorbij dat de waarheidsplicht zelf geen invloed heeft op de regels omtrent de stelplicht en de bewijslast. Een rechter kan aan de schending van een waarheidsplicht die gevolgen verbinden, maar is daartoe niet verplicht (hiervoor 3.19). Hoewel de klacht dus faalt, past op deze plaats de opmerking dat het slagen van subonderdeel 2.1-VIa doorwerkt in het oordeel van het hof met betrekking tot de betwisting door Allerzorg.
3.27
In het slot van het subonderdeel lees ik ook nog de klacht dat uit het verweer van Allerzorg volgt dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen wel zijn gebruikt door Allerzorg, en dat het hof hieraan voorbij zou zijn gegaan. Deze klacht kan bij gebrek aan belang niet slagen. Het hof heeft niet geoordeeld dat Allerzorg van de door Finaal Adviesgroep in kaart gebrachte besparingen geen gebruik heeft gemaakt, maar in plaats daarvan dat – uitgaande van de veronderstelling dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen – de verbintenis tot betaling niet opeisbaar is.
3.28
Subonderdeel 2.1-VIc bevat een voortbouwklacht en behoeft geen bespreking.
3.29
In subonderdeel 2.1-VII wordt erover geklaagd dat het hof de derogerende werking van art. 6:2 BW en 6:248 BW had moeten toepassen, al dan niet onder aanvulling van de rechtsgronden als bedoeld in art. 25 Rv dan wel ambtshalve (kennelijk anderszins dan op grond van art. 25 Rv10.). In dit verband betoogt de steller van het middel dat het een strategie is van Allerzorg om onbevoegde bestuurders hun gang te laten gaan en dat Allerzorg zich ten opzichte van Finaal Adviesgroep en haar diensten als een free rider gedraagt.
3.30
Het subonderdeel verwijst naar in de inleidende dagvaarding onder 41-43 opgenomen stellingen. De strekking van die stellingen is dat volgens uitlatingen van de financieel directeur een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen (vergelijk inleidende dagvaarding onder 40). Een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid in verband met gedrag van Allerzorg als free rider is daar niet te lezen, noch iets dat met aanvulling van rechtsgronden (art. 25 Rv) daarop uitkomt. De klachten van het subonderdeel missen dus feitelijke grondslag. Voor zover de steller van het middel veronderstelt dat hetgeen het hof ambtshalve had te doen nog verder strekt, in de zin dat het hof de vordering van Finaal Adviesgroep mede diende te onderzoeken op een andere grondslag dan van hetgeen Finaal Adviesgroep daaraan ten gronde had gelegd, gaat hij van een onjuiste rechtsopvatting uit (art. 24 Rv).
3.31
Subonderdeel 2.1-VIII bevat een voortbouwklacht en behoeft geen bespreking.
3.32
Onderdeel 2.2 richt zich tegen hetgeen het hof heeft geoordeeld over het subsidiaire beroep van Finaal Adviesgroep op ongerechtvaardigde verrijking. In verband met het slagen van subonderdeel 2.1-VIa (dat ziet op de beslissing van het hof met betrekking tot de primaire grondslag van de vordering van Finaal Adviesgroep tegen Allerzorg) behoeft het onderdeel geen bespreking. Ten overvloede plaats ik een korte opmerking. Het subsidiaire beroep van Finaal Adviesgroep op ongerechtvaardigde verrijking is gedaan onder de voorwaarde dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Omdat het hof in het midden heeft gelaten of een overeenkomst tot stand is gekomen, maar dat slechts heeft verondersteld, lijkt mij niet vanzelfsprekend juist dat het hof het beroep op ongerechtvaardigde verrijking niet inhoudelijk heeft besproken.
3.33
Onderdeel 2.3 richt zich tegen hetgeen het hof heeft geoordeeld over de subsidiaire vordering van Finaal Adviesgroep zoals ingesteld tegen de financieel directeur. Ook dit onderdeel behoeft in verband met het slagen van subonderdeel 2.1-VIa geen bespreking. Daarvoor geldt intussen, geheel vergelijkbaar met wat naar aanleiding van onderdeel 2.2 is gezegd, dat de subsidiaire vordering op grond van art. 3:70 BW was ingesteld onder de voorwaarde dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen en dat niet vanzelfsprekend juist is dat het hof die subsidiaire vordering onbesproken heeft gelaten.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2021
Vergelijk het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10454, onder 3.1 t/m 3.8.
Zie conclusie van antwoord van Allerzorg c.s. d.d. 14 november 2018, onder 5, met verwijzing naar productie 1.
Inleidende dagvaarding onder 29 (en productie 7).
Vergelijk bijv. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741, NJ 2015/382 (ISG/RBS). Vergelijk W.L. Valk, in: Schelhaas/Valk, Uitleg van rechtshandelingen, preadviezen VBR 2016, p. 26-27.
Vergelijk bijv. HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876, NJ 2012/75 (VDE c.s./Fuchs c.s.). Vergelijk W.L. Valk, in: Schelhaas/Valk, Uitleg van rechtshandelingen, preadviezen VBR 2016, p. 28-32.
Het middel verwijst in voetnoot 31 naar randnummer 1.23. Op die plaats is te lezen dat volgens p. 6 van de griffiersaantekeningen van het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2019 door de directeur van Finaal Adviesgroep is opgemerkt: ‘Maar we mochten het werk niet afmaken. Toen kwam de bevoegdheidskwestie. Vraag is of [de financieel directeur] wel of niet bevoegd was.’
Parl. Gesch. Herziening burgerlijk procesrecht, 2002, p. 147 en 152-153; R.H. de Bock, Tussen waarheid en onzekerheid: over het vaststellen van feiten in de civiele procedure (diss. Tilburg), Deventer: Kluwer 2011, p. 54. Hier wordt ook anders over gedacht: J.R. Sijmonsma, Het inzagerecht: art. 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Wolters Kluwer: Deventer 2017, p. 46-47.
Intussen is de verhouding tussen de waarheidsplicht en de regels van stelplicht en bewijslast niet onproblematisch. Vergelijk R. El Gamali en T.F.E. Tjong Tjing Tai, Waarheidsplicht en bewijslastverdeling, TCR 2019/2, p. 57 e.v.
Zie onder meer HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 m.nt. T. Hartlief (Reaal/Deventer) rov. 3.6.2. Vergelijk Asser Procesrecht/Asser 3 2017/306; R.J.B. Boonekamp, Stelplicht & Bewijslast, Inleiding 6 (tekst online, 2 oktober 2017); V. van den Brink, Stellen, betwisten, bewijzen – een handleiding, TvPP 2008, p. 93-94.
De steller van het middel verwijst naar D. Haas, De grenzen van het recht op nakoming, diss. VU, Deventer: Kluwer (Serie Recht & Praktijk nr. 167) 2009/8.2.3. Deze auteur vermeldt dat de rechter de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid op grond van art. 25 Rv kan toepassen en bovendien ambtshalve kan toetsen of de schuldeiser een processueel belang heeft bij een vordering tot nakoming (art. 3:303 BW).
Beroepschrift 28‑04‑2021
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD
Eiseres tot cassatie is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FINAAL ADVIESGROEP B.V. (hierna: Finaal Adviesgroep), gevestigd te Zwijndrecht, voor deze zaak domicilie kiezende te (2582 GM) Den Haag aan de Statenlaan 28 ten kantore van Alt Kam Boer advocaten, van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door requirante als zodanig is aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure.
Verweerders te dezen zijn:
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALLERZORG B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Woerden,
- 2.
de heer [verweerder 2], wonende te [woonplaats],
voor wie in hoger beroep als (proces)advocaat is opgetreden mr. R. Bijlsma, kantoorhoudende te (6824BV) Arnhem aan de Tivolilaan 205 (Bijlsma Legal).
Finaal Adviesgroep stelt hierbij cassatieberoep in tegen het arrest van 15 december 2020 (het arrest), van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, gewezen onder zaaknummer 200.261.605;
Verweerders kunnen in deze cassatieprocedure ten laatste verschijnen op: woensdag 28 april 2021. Daarnaast wordt verweerders erop gewezen dat de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden vorderingszaken, zoals de onderhavige, behandelt op vrijdagen om 10.00 uur (zie: art. 3.1.4.4. van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden) in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan het Korte Voorhout 8.
Finaal adviesgroep voert tegen het arrest het volgende middel van cassatie aan:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het hof bij het arrest heeft overwogen en beslist gelijk in het arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen — ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
1. Kern van de zaak en feitelijk verloop
1.1
Finaal Adviesgroep drijft een onderneming die zich toelegt op de advisering en begeleiding van ondernemingen in de ruimste zin des woords.1.
1.2
Verweerder in cassatie sub 1 (hierna: Allerzorg) is een grote en landelijk opererende organisatie, die zich toelegt op het verlenen van diensten ten behoeve van de gezondheidszorg in de ruimste zin des woords.2.
1.3
Verweerder in cassatie sub 2 (hierna: [verweerder 2]) is een natuurlijk persoon die in dienst is of was van Allerzorg en in de functie van financieel directeur in de contacten met Finaal Adviesgroep is opgetreden.
1.4
Tussen Finaal Adviesgroep en [verweerder 2] in zijn hoedanigheid van financieel directeur van Allerzorg zijn gesprekken gevoerd over het in opdracht van Allerzorg verrichten van een onderzoek door Finaal Adviesgroep naar de optimale toepassing van de fiscale regelingen en kostenbesparingen op het gebied van personeel en arbeid. Ook het al dan niet uitvoeren van deze werkzaamheden op basis van no cure no pay en de hoogte van die vergoeding waren onderdeel van die gesprekken. Op 19 juli 2017 heeft Finaal Adviesgroep daartoe een overeenkomst toegestuurd aan Allerzorg c.s.3., alsmede zijn ter hand gestelde algemene voorwaarden4. van toepassing verklaard.5.
1.5
Op 23 augustus 2017 heeft Finaal Adviesgroep in de persoon van de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op het hoofdkantoor van Allerzorg een bespreking gehad met [verweerder 2].6. In die bespreking presenteerde de heer [verweerder 2] zich als financieel directeur van Allerzorg en gaf daarbij een visitekaartje die de betreffende titel ook bevatte.7. In die bespreking van 23 augustus 2017 hebben de heer [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de dienstverlening en de werkwijze uitgelegd van Finaal Adviesgroep. De heer [verweerder 2] geeft aan in zijn hoedanigheid van financieel directeur bekend te zijn met het type bedrijf zoals dat van Finaal Adviesgroep en stelde in de hoedanigheid van financieel directeur bij andere bedrijven ook contacten te hebben gehad en soortgelijke contracten te hebben gesloten. Vanuit die eerdere rol was [verweerder 2] kennelijk bekend met de diverse subsidieregelingen.8. [verweerder 2] was er kennelijk niet mee bekend dat er juist vanwege de overname van het gefailleerde Senior Assist Care specifieke mogelijkheden zouden liggen.9.
1.6
De heer [verweerder 2] gaf aan dat hij de werkwijze van no cure no pay aangepast wenste te zien naar werken op uurbasis. De hoogte van 30 % van het te realiseren voordeel was voor de heer [verweerder 2] niet acceptabel.10.
1.7
De heer [betrokkene 1] heeft in dit gesprek aangegeven niet bevoegd te zijn om het percentage te verlagen en vervolgens als wedervraag gesteld of [verweerder 2] wèl bevoegd was namens Allerzorg afspraken te maken met Finaal Adviesgroep. De heer [verweerder 2] heeft daarop in het bijzijn van de heer [betrokkene 2] bevestigd dat dit zo was. Hiervan is in de inleidende dagvaarding uitdrukkelijk getuigenbewijs aangeboden.11. Tevens werd besproken dat op de vraag of er een consultancymodel mogelijk was zou worden teruggekomen.12. De heer [verweerder 2] gaf op 23 augustus 2017 in het gesprek aan dat hij pas sinds 21 mei 2017 in functie was als financieel directeur, zodat het niet vreemd was dat hij nog niet in de KvK stond ingeschreven.13.
1.8
Na intern overleg heeft Finaal Adviesgroep besloten dat de dienstverlening niet zou worden verricht volgens het consultancymodel (uurbasis), maar dat het no cure no paytarief werd verlaagd naar 22,5%. Dit voorstel is aan de heer [verweerder 2] gedaan.14.
1.9
Op 24 augustus 2017 heeft de heer [verweerder 2] laten weten dat de door Finaal Adviesgroep gesignaleerde specifieke mogelijkheden ter zake van de overname van het gefailleerde Senior Assist Care nog niet waren ondergebracht bij een opdrachtnemer als Finaal Adviesgroep.15.
1.10
De heer [verweerder 2] heeft vervolgens in een e-mail van 24 augustus 2017 gevraagd om een propositie toe te sturen.16. Bij e-mail van 25 augustus 2017 heeft Finaal Adviesgroep bij wijze van aanbod een door haar opgesteld contract aan [verweerder 2] gestuurd.17.
1.11
Op 31 augustus 2017 heeft de heer [verweerder 2] aangegeven akkoord te zijn met het aanbod.18. Hij schrijft met zoveel woorden (tikfouten overgenomen):
‘Ik heb overleg met collega [naam 1] (cc) gehad en hiermee geven wij akkoord te gaan met jullie aanbieding. Wellicht ten overvloede beperken wij de opdracht primair tot de medewerkers, voortkomend uit de overname van de failliette SAC activiteiten.
Laten we volgende week maandag contact hebben over de uitvoering van de opdracht.’
1.12
Voorafgaand aan het opstellen van de overeenkomst heeft Finaal Adviesgroep aan de heer [verweerder 2] gevraagd wie zij als tekeningsbevoegde moest opnemen. [verweerder 2] heeft nogmaals laten weten dat hij bevoegd was om de overeenkomst te tekenen. In de overeenkomst is expliciet opgenomen dat de heer [verweerder 2] rechtsgeldig bevoegd was Allerzorg te vertegenwoordigen, waarvoor hij ook heeft getekend. Ook van deze stelling (dat hij nogmaals zijn bevoegdheid heeft bevestigd, nu zelfs schriftelijk) wordt uitdrukkelijk in de inleidende dagvaarding een ter zake dienend en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.19. In alle gesprekken heeft de heer [verweerder 2] zich gepresenteerd als financieel directeur en als bevoegd persoon van Allerzorg. Niet alleen bleek dat uit gesprekken en hetgeen de heer [verweerder 2] mondeling verklaarde, uit zijn visitekaartje, zijn functieprofiel als financieel directeur van Allerzorg, alsmede zijn LinkedInprofiel en het feit dat hij zeer recent in dienst was getreden van Allerzorg maakte dat Finaal Adviesgroep geen enkele reden had om te twijfelen aan de bevoegdheid van [verweerder 2] om Allerzorg te vertegenwoordigen, ook mede gezien het feit dat de bespreking te Woerden was op het (hoofd)kantoor van Allerzorg.20.
1.13
De heer [verweerder 2] heeft vervolgens separaat op 1 september 2017 een email verzonden met daarbij de getekende overeenkomst.21. Over de betaling is in de overeenkomst onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 3. Success Fee
3.1.
Opdrachtnemer rekent haar Success Fee af over het financieel voordeel van Opdrachtgever als gevolg van haar interventie. Wij werken niet met enige vorm van opstartkosten. De Success Fee wordt berekend over de additionele opbrengsten en kostenbesparingen. De afrekening van de Success Fee zal plaatsvinden nadat de gelden zijn geïdentificeerd.
3.2.
Onder financieel voordeel wordt begrepen de vastgestelde kostenbesparing (eventuele heffingsrente inbegrepen) voor Opdrachtgever dat is ontstaan als gevolg van het onderzoek door Opdrachtnemer.
(…)
3.4.
De Zuivere Fee betaling op Succesbasis is exclusief BTW en bedraagt 22,5%.
(…)’
1.14
Over de betaling heeft [verweerder 2] in die e-mail van 1 september 2017 het volgende opgemerkt:
‘(…) Wellicht ten overvloede: wij zijn de succesfee verschuldigd nadat wij de (juridische) zekerheid hebben dat de subsidie ontvangen zal gaan worden. (…)’
1.15
Op basis van de door (collega's van) [verweerder 2] aangeleverde gegevens heeft Finaal Adviesgroep een zogenoemde ‘Rapportage Finaalscan’ opgesteld. Volgens dit rapport heeft Finaal Adviesgroep voor een bedrag van € 216.813,00 aan kostenbesparingen geïdentificeerd.22. Voor Allerzorg was er geen enkel financieel risico en ook geen kosten verbonden aan de uitvoering van de werkzaamheden indien die niet succesvol zouden zijn.23.
1.16
Nadat de overeenkomst tot stand was gekomen met Finaal Adviesgroep aan de slag was gegaan en door rapportage aan Allerzorg duidelijk was geworden op welke specifieke regelingen Finaal Adviesgroep een beroep zou doen stelde [verweerder 2] opeens dat hij ‘de overeenkomst wilde ontbinden’, dan wel ‘de overeenkomst te willen opzeggen’, dit omdat hij de uitvoering van de werkzaamheden die Finaal Adviesgroep al bij een andere partij zou hebben ondergebracht.24. Met name toen na de identificatie van de besparingen op premiekortingen vervolgacties voorstelde stelde [verweerder 2] zich opeens op het standpunt dat hij deze premiekortingen zelf had ondergebracht bij een andere partij, namelijk OAZ, dit terwijl Finaal Adviesgroep hiervoor de opdracht had. Niet alleen is er noch door Allerzorg, noch door [verweerder 2] aangegeven dat deze al bij een andere partij waren ondergebracht, laat staan uitgevoerd, uit de destijds aangeleverde gegevens bleek aan Finaal Adviesgroep juist dat de specifieke premiekorting nog niet was benut.25. Ook uit de voorafgaande correspondentie blijkt niet dat het e.e.a. bij een andere partij zou worden ondergebracht.26.
1.17
Finaal Adviesgroep heeft op 17 oktober 2017 een factuur ten bedrage van € 59.025,43 inclusief btw aan Allerzorg verzonden voor door haar verrichte werkzaamheden conform de door [verweerder 2] namens Allerzorg op 1 september 2017 ondertekende overeenkomst.27. Ondanks diverse sommaties van Finaal Adviesgroep daartoe is betaling door Allerzorg echter uitgebleven.
1.18
Finaal Adviesgroep heeft in eerste aanleg — samengevat — gevorderd Allerzorg te veroordelen tot betaling van € 59.025,43 (vermeerderd met rente en kosten) en, voor zover Allerzorg niet is gebonden aan de overeenkomst en [verweerder 2] zal dienen in te staan voor de pseudovolmacht, [verweerder 2] te veroordelen tot betaling van € 59.025,43 (vermeerderd met rente en kosten).
1.19
Allerzorg heeft zich op de niet-bevoegdheid van [verweerder 2] beroepen.28. Blijkens de aantekeningen van de griffier aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2019, waar op p. 6 mr. Bijlsma (aldaar aangeduid als ‘B’) heeft verklaard hoe Allerzorg als grote organisatie te werk gaat:
‘B: partijen hebben gesproken over Europese subsidies. Belangrijkste is dat [verweerder 2] [[verweerder 2]-HJWA] niet bevoegd was. het systeem is zo dat je ervoor kunt kiezen om de handtekening alsnog te bekrachtigen. Daar heeft het bestuur hier niet voor gekozen. Toen is er een eindnota gestuurd. […] In Nederland is [een] goed systeem met [de] KvK. Als je vragen hebt dan twijfel je. Dan moet je KvK raadplegen. Dat [verweerder 2] statutair directeur is staat niet op zijn kaartje. Dan kan je niet vertrouwen op zijn bevoegdheid Dat raadplegen is hier niet gebeurd, terwijl er hier twijfel was. Dus onbevoegde vertegenwoordiging. BV is niet gebonden. Vraag is dan: heeft T zichzelf gebonden? Antwoord is nee (…)’
1.20
Dat Allerzorg dit zo bedoeld heeft (onbevoegden laten tekenen en per contract achteraf bekijken of men het wil bekrachtigen of niet) volgt naar de overtuiging van Finaal Adviesgroep uit hetgeen mr Bijlsma op p. 7 daar nog aan toevoegt:
‘B: (…) En al die filialen die rechtshandeling verrichten, ja die handelingen kunnen allemaal vernietigd worden maar dat gebeurt niet bij kleine handelingen. Maar in dit geval is het anders.
F [mr Ester-HJWA, advocaat van Finaal Adviesgroep]: dat raakt precies aan jurisprudentie: het gebeurt heel veel en als het uitkomt, dan wordt vernietigd
B: dit gaa[t] niet om kleine bedragen maar om een substantiële overeenkomst. Alle grote overeenkomsten doet de bestuurder zelf of worden niet goedgekeurd. Als je dit laat gebeuren kun je de KvK wel sluiten.’
1.21
Volgens Finaal Adviesgroep heeft [verweerder 2] echter weldegelijk aangegeven bevoegd te zijn. Hij zou vanwege het feit dat hij pas in dienst was van Allerzorg, nog niet bij de KvK zijn ingeschreven. Finaal Adviesgroep is daarop afgegaan.29.
1.22
Vast staat verder dat het door Finaal Adviesgroep aangeboden contract is getekend en geretourneerd en dat Allerzorg de benodigde gegevens heeft verstrekt op basis waarvan zij de besparingen heeft kunnen identificeren. Daaraan voorafgaand is reeds per email overeenstemming bereikt.
1.23
Vast staat ook dat daarna de opdracht is beëindigd met een beroep op onbevoegdheid van [verweerder 2]. Op p. 6 van diezelfde griffiersaantekeningen van het p-v van voormelde zitting d.d. 31 januari 2019 merkt [directeur], directeur van Finaal Adviesgroep, ([directeur]) dan ook op de reactie van [verweerder 2] dat na het identificeren de subsidie nog moest binnenkomen op:
‘[directeur] maar we mochten het werk niet afmaken. Toen kwam de bevoegdheidskwestie, Vraag is of [verweerder 2] wel of niet bevoegd was.’
1.24
Het behoeft geen betoog dat Finaal Adviesgroep zich niet kan vinden in de wijze waarop zij is behandeld door Allerzorg c.s., temeer daar voorafgaand aan de bovenvermelde opmerking van directeur [directeur] in de aantekeningen van de griffier staat vermeld als reactie van de heer [verweerder 2]:
‘[verweerder 2]: nee hoor, dat wisten wij al. Het is geen kwestie van identificeren. Daarmee heb je de subsidie nog niet. En er is nog steeds discussie met de belastingdienst. Het meeste werk moet nog komen.’
1.28
In de zin dat ‘er nog steeds discussie is met de belastingdienst’ ligt besloten dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies ook daadwerkelijk door Allerzorg c.s. zijn gebruikt, maar kennelijk zijn doorgespeeld aan OAZ. Het behoeft dus geen nadere toelichting dat Finaal Adviesgroep zowel Allerzorg als [verweerder 2] in rechte heeft betrokken.
1.29
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 april 2019 geoordeeld dat tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat Allerzorg bij het aangaan daarvan niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd door [verweerder 2] en de overeenkomst evenmin achteraf door Allerzorg is bekrachtigd. Verder heeft Finaal Adviesgroep naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet mogen aannemen dat een toereikende volmacht was verleend als bedoeld in artikel 3:61 lid 2 BW. Ten aanzien van [verweerder 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat Finaal Adviesgroep wist of behoorde te begrijpen dat [verweerder 2] niet bevoegd was Allerzorg te vertegenwoordigen, zodat haar geen beroep toekomt op artikel 3:70 BW. Finaal Adviesgroep heeft naar het oordeel van de rechtbank verder onvoldoende onderbouwd dat [verweerder 2] onrechtmatig heeft gehandeld. Op deze gronden heeft de rechtbank de vorderingen van Finaal Adviesgroep afgewezen.
1.30
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, behoudens voor zover het de proceskostenveroordeling. Het hof heeft ten aanzien van die proceskostenveroordeling een nieuwe beslissing genomen.
1.31
Finaal adviesgroep kan zich met die uitspraak niet verenigen en voert daartegen de navolgende klachten aan.
2. Klachten
2.1
Dit onderdeel is gericht tegen rovv. 5.1 t/m 5.9. In rov 5.1 oordeelt het hof dat indien één van die grieven slaagt, het hof op grond van de zogenoemde devolutieve werking van het hoger beroep alsnog toe komt aan het verweer van Allerzorg en [verweerder 2] dat op grond van de overeenkomst pas aanspraak kan worden gemaakt op betaling indien Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden, ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden en dat hiervan geen sprake is. Het hof ziet aanleiding eerst dit verweer te bespreken om daarna te bezien of bespreking van de hiervoor genoemde grieven nog van belang is. In rovv. 5.2 t/m 5.7 oordeelt het hof dat zou zijn overeengekomen dat er éérst zekerheid zou moeten worden verkregen dat de subsidies c.q. de besparingen ook verkregen zouden worden, alvorens de success-fee opeisbaar zou zijn. In rov 5.8 oordeelt het hof dat gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen, hetgeen, gelet op de betwisting van Allerzorg c.s. op de weg van Finaal Advies had gelegen. Volgens het hof had Finaal Advies moeten aantonen over welke subsidies Allerzorg dankzij Finaal Adviesgroep voldoende zekerheid had gekregen, hetgeen zij, volgens het hof in rov 5.8, heeft nagelaten, zodat niet aan de voorwaarde voor opeisbaarheid is voldaan. In rov. 5.9 oordeelt het hof vervolgens dat indien ervan wordt uitgegaan dat tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg een overeenkomst tot stand is gekomen, Finaal Adviesgroep op grond van de overeenkomst dus geen recht heeft op betaling van haar factuur en de vordering van Finaal Adviesgroep derhalve moet worden afgewezen. Gelet hierop behoeven grieven I, II en IV, aldus het hof in rov 5.9, geen bespreking meer.
2.1-I
Vooropgesteld zij dat een overeenkomst moet worden uitgelegd op grond van het Haviltexcriterium. Dat bepaalt dat niet de letterlijke tekst van een overeenkomst bepalend is maar datgene wat partijen over en weer uit elkaars uitlatingen en gedragingen hebben mogen afleiden en mogen begrijpen. Het hof toetst daar in rovv. 5.1 t/m 5.9 niet, althans niet voldoende kenbaar aan.
2.1-IIa
In het kader van die Haviltextoets hebben Allerzorg c.s. zich nergens op het standpunt gesteld dat de email van 26 april 2017 op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de op 1 september 2017 door [verweerder 2] gesloten overeenkomst. Sterker nog, uit de door het hof vastgestelde feiten in rovv. 3.1 t/m 3.8 en ook uit het hierboven in de randnummers 1.4 t/m 1.17 uitgebreide verslag van hoe het in de visie van Finaal Adviesgroep is gegaan en in het bijzonder uit randnummer 1.4 t/m 1.13 volgt dat:
- (1)
op 19 juli 2017 al een overeenkomst is gestuurd (rnr. 1.4),
- (2)
[verweerder 2] op de hoogte was van soortgelijke contracten als financieel directeur (rnr. 1.5),
- (3)
[verweerder 2] als zodanig niet akkoord ging met no cure no pay tegen 30% (rnr. 1.6).
- (4)
nu de voorgestelde werkzaamheden nog niet elders werden ondergebracht heeft [verweerder 2] aan Finaal Adviesgroep gevraag om ‘een propositie’, waarna Finaal Adviesgroep haar (wat betreft haar fee percentueel aangepaste) contract aan Allerzorg c.s. heeft gestuurd (rnrs. 1.9–1.10),
- (5)
waarop [verweerder 2] op 31 augustus 2017 heeft aangegeven akkoord te gaan met het aanbod (rnr. 1.11) en
- (6)
[verweerder 2] vervolgens de bewuste overeenkomst heeft getekend en tenslotte
- (7)
een opmerking heeft gemaakt als vermeld in randnummer 1.14.
Hieruit volgt dat het hof ten onrechte in rov. 5.3 en 5.6 deze email bij zijn oordeel heeft betrokken, zodat het buiten het debat van partijen is getreden en art. 24 en 149 Rv heeft miskend. Uit (1) t/m (7) volgt nu juist dat er op 31 augustus 2017 een perfecte en gave wilsovereenstemming tot stand is gekomen op basis van de inhoud van de vervolgens op 1 september 2017 door [verweerder 2] ondertekende overeenkomst. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1-IIb
Bovendien miskent het hof in rov. 5.3 en 5.6 daarop voortbouwend rovv. 5.7 t/m 5.9 door belang te hechten aan de email van 26 april 2017 dat hetgeen daarin is opgenomen en door het hof in rov. 3.3 niet woordelijk overeenstemt met de opmerking als hierboven vermeld in randnummer 1.14. Immers in dat laatste wordt gesproken over juridische zekerheid, terwijl de email van 26 april 2017 spreekt van ‘gelden die zijn verrekend, uitbetaald of schriftelijk toegekend’. Indien het hof dat niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1-III
Het hof miskent in rovv 5.1 t/m 5.9 en in het bijzonder in de rovv. 5.5 t/m 5.7 waarbij het hof overweegt dat dat er sprake is van een aanbod middels een contract van 25 augustus 2017 (rov. 5.6) dat door ondertekening van dat contract op 1 september 2017 door [verweerder 2] zou zijn aanvaard (eveneens rov. 5.6) uit het in het onderdeel 2.1-IIa sub (1) t/m (7) weergegeven feitelijke verloop (dat als zodanig niet door Allerzorg c.s. wordt betwist), geen andere conclusie kan getrokken dan dat er op 31 augustus 2017 al tussen partijen overeenstemming is bereikt en niet pas op 1 september 2017 door ondertekening van die overeenkomst.
2.1-IV
Het hof miskent in het bijzonder in rov 5.1 t/m 5.9 dat, nu er al overeenstemming was op 31 augustus 2017, die overeenstemming slechts werd bevestigd en herhaald door ondertekening van een schriftelijke overeenkomst op 1 september 2017, de door [verweerder 2] in de bijgevoegde email van 1 september 2017 gedane mededeling (zie hierboven randnummer 1.14) omtrent het moment van opeisbaarheid (1) geen deel uitmaakt van de aanvaarding (dat was immers al een dag eerder gebeurd) en (2) niet als meer of anders kan worden beschouwd dan als een aanbod tot het sluiten van een nieuwe overeenkomst die niet door Finaal Adviesgroep is aanvaard. Aldus dient ervan te worden uitgegaan dat Allerzorg aan de op 31 augustus 2017 reeds aanvaarde en op 1 september 2017 ondertekende overeenkomst is gebonden en die overeenkomst tussen partijen geldt. Dat betekent dat de rechtsregel uit rov. 5.5, wat daar verder van zij, in casu niet van toepassing is, nu op 31 augustus 2017 middels de mail van die datum30. al een onvoorwaardelijke overeenkomst is gesloten. Anders dan het hof overweegt is er dus geen sprake van een aanvaarding met afwijking op ondergeschikte punten. Daardoor zijn ook rovv. 5.7 t/m 5.9 onjuist en onbegrijpelijk die daarop voortbouwen. Dat betekent dus dat, anders dan het hof in rov.5.7–5.9 overweegt identificatie wel voldoende is voor opeisbaarheid. De email van 1 september 2017 van [verweerder 2] kan dan hooguit worden gekwalificeerd als een aanbod tot het sluiten van een nadere overeenkomst die vervolgens niet door Finaal Adviesgroep is aanvaard. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1-V
Bovendien is — blijkens de uitgewerkte aantekeningen van de griffier van de comparitie in eerste aanleg — met zoveel woorden door Finaal Adviesgroep gesteld dat zij ook niet in staat is gesteld om de opdracht ook af te maken31., maar dat het grootste gedeelte van het werk is gedaan.32. Dat klemt temeer daar uit datzelfde p-v blijkt dat de strategie van Allerzorg is dat zij onbevoegde bestuurders hun gang laten gaan om zich naderhand ter keuze al dan niet op die onbevoegdheid te beroepen en aldus een soort ventiel inbouwen om te kunnen ingrijpen als het haar niet bevalt. Dan wordt het een soort ‘free ride33.’: er wordt wel gebruik gemaakt van de kennis, werkzaamheden en het computerprogramma van Finaal Adviesgroep, maar vanwege het ingebouwde ventiel hoeft men er dan niet voor te betalen en brengt men het laatste restje te verrichten werk onder bij een ander bureau.34. Daarbij beroept men zich dan ook nog op de aanvulling zoals weergegeven in randnummer 1.14, te weten dat de succesfee pas verschuldigd zou zijn indien er juridische zekerheid zou zijn dat de betaling ontvangen zou worden. Dit leidt dan tot de navolgende subklachten.
2.1-Va
Allereerst laat het hof in rov. 5.1 en daarop voortbouwend rovv. 5.2 t/m 5.9 door niet te responderen op de stelling dat Finaal Adviesgroep niet in staat is gesteld de opdracht te voltooien, ten onrechte in het midden of Allerzorg c.s. terecht de opdracht voortijdig mochten beëindigen35. en of zij deswege mochten verhinderen dat Finaal Adviesgroep de opdracht zou voltooien. De lezing van Allerzorg c.s. volgend, zoals het hof in rovv. 5.1 t/m 5.9 heeft gedaan voor wat betreft het moment van opeisbaarheid brengt immers mee dat wanneer Allerzorg zelf veroorzaakt dat de opeisbaarheid van de succesfee onmogelijk wordt, zij in crediteursverzuim raakt. Het hof miskent aldus dat nu Allerzorg zelf in verzuim was, de overeengekomen fee ineens opeisbaar is geworden en Allerzorg zich niet kan beroepen op het feit dat Finaal Adviesgroep de opdracht niet heeft kunnen afmaken. Althans had het hof in elk geval deze essentiële stelling dat Finaal Adviesgroep niet in staat is gesteld de opdracht af te maken niet onbesproken mogen laten, waardoor de uitspraak onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.
2.1-Vb
In dat kader is het — naast rechtens onjuist, zie de vorig subonderdelen I t/m IV — ook onbegrijpelijk dat het hof het beroep op niet-opeisbaarheid honoreert, terwijl Allerzorg c.s. Finaal Adviesgroep juist niet in staat hebben gesteld de opdracht af te maken en Allerzorg c.s. er — in de visie van Finaal Adviesgroep — kennelijk uit waren op een ‘free ride’, te weten identificatie van de besparingen door Finaal Groep, welke kennis vervolgens door een ander te gelde wordt gemaakt voor Allerzorg c.s., om zich vervolgens, nadat de gegevens daarvan waren kenbaar gemaakt36., ten opzichte van Finaal Groep te beroepen op de onbevoegdheid van [verweerder 2].
2.1-VIa
Bovendien miskent het hof in rov. 5.8 (en daarop voortbouwend in rov. 5.9 en 5.12 en 5.13) bij zijn oordeel dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies /kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen dan wel juridische zekerheid voor heeft gekregen, dat — zo de extra bepaling zou gelden, zoals weergegeven hierboven onder 1.14 — in dat geval het op de weg van Allerzorg c.s. had gelegen ex artikel 21 Rv om inzage te geven in het verloop van die subsidies. Het hof had randnummer 6 van de spreekaantekeningen van mr. Ester in eerste aanleg en MvG rnr 30 met toepassing van artikel 25 Rv de rechtsgronden aanvullen als zodanig moeten uitleggen, spreekaantekeningen nr 6:
- ‘6.
Wat dan resteert is dat wel inzicht zal moeten worden verschaft in de vraag welke besparing in de vorm van subsidies en restituties nu al is geëffectueerd. Dit omdat de eis dan mogelijk zal moeten worden aangepast. FA verzoekt de Rechtbank Allerzorg daartoe te verplichten. De gewijzigde eis kan in de vorm van een nadere akte na comparitie worden genomen.’
en MvG randnummer 30:
- ‘30.
Voor zover het hof van mening mocht zijn dat het nadeel gebaseerd dient te worden op de besparing ten aanzien van de subsidies en restituties die er daadwerkelijk zijn ontvangen door Allerzorg, zal de procedure moeten worden aangehouden om Allerzorg in de gelegenheid te stellen daar justificatoire bescheiden in het geding te brengen. Finaal Advies is echter wel van mening dat het niet bepalend is of Allerzorg de besparingen al heeft ontvangen door de restituties al aan te vragen bij de Belastingdienst. Immers, dan zou het te behalen voordeel in tijd afhankelijk worden gesteld van handelen van de kant van Allerzorg.’
Het is immers een feit van algemene bekendheid en een ervaringsfeit dat fiscale gegevens door de Belastingdienst slechts aan de betrokkenen zelf kenbaar worden gemaakt en dat een derde, dus een adviseur, consultant of gemachtigde, daartoe een expliciete volmacht dient te hebben. In het feit dat Finaal Adviesgroep de opdracht niet heeft mogen afmaken ligt besloten dat zij ook niet (langer) gemachtigd was om daarover met derden, zoals de Belastingdienst, contacten te onderhouden. Finaal Advies stelt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep met zoveel woorden dat het op de weg van Allerzorg ligt om aan te tonen wat zij aan subsidies en restituties heeft gerealiseerd. Zo er al geen sprake is van een zelfstandig (‘ja-maar’) verweer ten aanzien van de stelling dat er nog discussie is met de belastingdienst gaat het in elk geval dus om bij uitstek tot het domein van Allerzorg c.s. behorende informatie, zodat het van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans in het licht van de hierboven aangehaalde passage uit de spreekaantekeningen van mr. Ester zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 5.8 oordeelt dat Finaal Adviesgroep nader diende te onderhouwen. Dat had Allerzorg (c.s.) dienen te doen, hetzij op basis van een zelfstandig verweer, hetzij in het kader van de op hen rustende stel c.q. betwistplicht (art. 149 Rv).
Nu immers Finaal Adviesgroep niet in staat is gesteld om de werkzaamheden af te maken op een grond die voor rekening en risico komt van Allerzorg c.s.37. (zij beroept zich immers op de onbevoegdheid van [verweerder 2] om de overeenkomst aan te gaan en werkt vervolgens niet meer mee aan voltooiing van de opdracht), lag het vervolgens ex artikel 21 Rv op de weg van Allerzorg c.s. om aan te tonen (1) wat er vervolgens is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen en (2) indien dat na een zo lang tijdsverloop nog niet is afgerond (het appel speelde drie jaar na het tekenen van de overeenkomst van 31 augustus 2017, herbevestigd op 1 september 2017) waarom er nog geen juridische zekerheid zou zijn (zie hierboven 1.14).
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, danwel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1-VIb
De enkele stelling op de comparitie in eerste aanleg (dezelfde als waarop voormelde spreekaantekeningen zijn voorgedragen) ‘dat er nog discussie is met de belastingdienst38.’ volstaat in het kader van de waarheidsplicht, zoals in 2.1-VIa aangegeven niet, dit nog daargelaten dat dit ook het gevolg kan zijn van het feit dat Allerzorg c.s. Finaal Adviesgroep de opdracht niet zelf hebben laten afronden. Bovendien volgt uit die mededeling over ‘discussie met de belastingdienst’ zoals weergegeven hierboven in 1.24 dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen kennelijk wel zijn gebruikt door Allerzorg.39. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1-VIc
Het slagen van één of meer klachten leidt ertoe dat het oordeel in rovv. 5.8 en 5.9 dat de vordering van Finaal Adviesgroep nog niet opeisbaar zou zijn rechtens onjuist en zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is en dit vitiëert dan ook rovv. 5.12 en 5.13.
2.1-VII
Uit die randnummers 35 t/m 45 volgt dat in alle stukken de heer [verweerder 2] zich heeft gepresenteerd als directeur van Allerzorg en als bevoegd persoon (rnr. 35). Op basis daarvan is de overeenkomst gesloten en zijn de werkzaamheden uitgevoerd (rnr. 36), en hebben daadwerkelijk geleid tot besparing van kosten en optimalisatie van diverse processen, zodat voor Allerzorg een meer dan succesvol resultaat is behaald (rnr. 37). Het gaat om ruim € 200.000, = die zij zonder interventie van Finaal Adviesgroep nooit zou hebben ontvangen (rnr. 38). Bovendien ging het om een no cure no pay afspraak dus geen financiële risico's voor Allerzorg (rnr. 39), waarbij [verweerder 2] in uitingen er van uit is gegaan dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen (rnrs. 41 t/m 44) en nu Finaal Adviesgroep haar werkzaamheden succesvol uitvoerde en een besparing van ruim € 200.000 voor Allerzorg heeft weten te identificeren, is zij ook gerechtigd op de in de overeenkomst afgesproken succesfee van 22,5% (rnr 45). Blijkens de uitgewerkte aantekeningen van de griffier van de comparitie in eerste aanleg is vervolgens met zoveel woorden door Finaal Adviesgroep gesteld dat zij ook niet in staat is gesteld om de opdracht ook af te maken40., en dat het grootste gedeelte van het werk is gedaan.41.
Dat klemt temeer daar uit datzelfde p-v blijkt dat de strategie van Allerzorg is dat zij onbevoegde bestuurders hun gang laten gaan en aldus een soort ventiel inbouwen om te kunnen ingrijpen als het haar niet bevalt. Dan wordt het een soort ‘free ride42.’: er wordt wel gebruik gemaakt van de kennis, werkzaamheden en het computerprogramma van Finaal Adviesgroep, maar vanwege het ingebouwde ventiel hoeft men er dan niet voor te betalen en brengt men het laatste restje onder bij een ander bureau.43. Daarbij beroept men zich dan ook nog op de aanvulling zoals weergegeven in randnummer 1.14, te weten dat de succesfee pas verschuldigd zou zijn indien er juridische zekerheid zou zijn dat de betaling ontvangen zou worden.
Het hof had op basis van deze feiten en omstandigheden, te weten hetgeen bij inleidende dagvaarding in randnummers 35 t/m 45 is gesteld in combinatie met de stelling dat Finaal Adviesgroep de opdracht niet heeft mogen voltooien en de door Allerzorg zelf gegeven toelichting op haar werkwijze met betrekking tot de bevoegdheid van haar bestuurders, zoals in dit onderdeel beschreven, al dan niet ex art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aanvullend, de derogerende van artikel 6:2 lid 2 BW en 6:248 lid 2 BW, althans deze gronden ambtshalve moeten toepassen en aanzien van het beroep op de stelling zoals weergegeven hierboven onder 1.1444.. Finaal Adviesgroep acht het ongerijmd dat zij niet voor haar werkzaamheden betaald krijgt terwijl door en omstandigheid die voor rekening en risico van Allerzorg c.s. behoort te komen Finaal Adviesgroep haar werkzaamheden niet heeft kunnen voltooien. Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1-VIII
Het slagen van één of meer van de bovenvermelde klachten vitiëert ook rovv. 5.8, 5.9, 5.12, 5.13 t/m 5.16 en het dictum
2.2
Dit onderdeel is gericht tegen rov. 5.12 waarin het hof overweegt:
‘5.12.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.8 en 5.9 is vermeld, kan ook deze grief Finaal Adviesgroep niet baten. Het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking is immers gebaseerd op de situatie dat het verweer zou opgaan dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Het hof heeft echter hiervoor (veronderstellenderwijs) juist tot uitgangspunt genomen de stelling van Finaal Adviesgroep dat die overeenkomst wel tot stand is gekomen en vastgesteld dat op grond van de overeenkomst (nog) geen recht op betaling bestaat.’
In samenhang met rovv. 5.1, 5.8 en 5.9, waarin het hof het niet van belang acht de grieven met betrekking tot de gebondenheid aan de overeenkomst tussen partijen in appel te behandelen en er veronderstellenderwijs van uitgaat dat dit het geval is.
2.2-Ia
Allereerst vitiëert het slagen van één om meer klachten van onderdeel 2.1 ook rov 5.12, omdat het hof immers oordeelt dat ‘gelet op hetgeen hiervoor onder 5.8 en 5.9 is vermeld, ook deze grief Finaal Adviesgroep niet [kan] baten.’
2.2-Ib
De motivering waarom dat is, te weten omdat het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking ‘immers gebaseerd op de situatie dat het verweer zou opgaan dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen’ terwijl het hof ‘echter hiervoor (veronderstellenderwijs) juist tot uitgangspunt genomen de stelling van Finaal Adviesgroep dat die overeenkomst wel tot stand is gekomen en vastgesteld dat op grond van de overeenkomst (nog) geen recht op betaling bestaat.’ is echter rechtens onjuist en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
In dat geval zijn immers de bepalingen waarop het hof zijn overwegingen 5.5 t/m 5.9 baseert, te weten dat er — in afwijking van de schriftelijke tekst van de door [verweerder 2] getekende overeenkomst — pas een succesfee opeisbaar is indien voldoende zekerheid is verkregen (rovv 5.7 en 5.8), in het geheel niet aan de orde. Dan blijft over dat Finaal Advies voor meer dan € 200.000 aan besparingen heeft geïdentificeerd, die Allerzorg heeft gebruikt om bij de fiscus haar voordeel te doen, zodat Allerzorg daarmee is verrijkt en Finaal Advies is verarmd omdat zij wel heeft gewerkt maar daarvoor niets betaald krijgt.45.
2.2-II
Daarnaast miskent het hof in rov. 5.12 in samenhang met rovv. 5.1 t/m 5.9 dat het voor de beoordeling van de subsidiaire vordering tegen Allerzorg tot ongerechtvaardigde verrijking niet in het midden mocht laten of de overeenkomst tot stand is gekomen of niet, althans niet als hypothetisch feitelijke grondslag nemen dat dit wel was gebeurd, nu de vordering tot ongerechtvaardigde verrijking nu juist, zoals het hof ook in rov 5.12 overweegt, is ingesteld voor het geval er geen overeenkomst tussen partijen is overeengekomen. Aldus had Finaal Advies belang bij inhoudelijke beoordeling van de grieven I, II en IV.
2.2-IIIa
In cassatie heeft te gelden dat de bestreden uitspraak in cassatie ook stand moet kunnen houden, (dus rechtens juist, begrijpelijk en voldoende gemotiveerd moet zijn) indien de feiten, die door de in het ongelijk gestelde partij zijn gesteld en waarvan de juistheid door de rechter uitdrukkelijk of stilzwijgend in het midden is gelaten of slechts bij wege van veronderstelling is aangenomen, juist zijn.46. Nu het hof blijkens rovv. 5.1 t/m 5.9 niet beslist of er rechtsgeldig een overeenkomst tussen Allerzorg en Finaal Adviesgroep tot stand is gekomen dient in cassatie voor deze vordering als hypothetisch feitelijke grondslag aan te worden aangenomen dat die overeenkomst niet tot stand is gekomen. Onder die voorwaarde was die vordering immers ook ingesteld. Aldus is volstrekt onbegrijpelijk en ongemotiveerd dat en waarom het hof met een verwijzing naar rovv. 5.8 en 5.9 onder het aannemen van de hypothetische situatie dat de overeenkomst tussen Allerzorg en Finaal Adviesgroep wel tot stand is gekomen deze vordering desalniettemin afwijst.
2.2-IIIb
Het hof motiveert inhoudelijk niet waarom er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking zoals ook blijkt uit onderdeel 2.2-Ia en b. Dit volgt ook niet uit de door het hof aangehaalde rovv. 5.8 en 5.9 nu die situatie nu juist ziet op een situatie dat er wel een overeenkomst zou zijn, terwijl de vordering is ingesteld voor het geval dat niet zo is. Het hof motiveert dat verband met rovv. 5.8. en 5.9 verder ook niet.
Dat klemt temeer daar er in het geval van een onbevoegde vertegenwoordiging door [verweerder 2] van Allerzorg weldegelijk door Allerzorg voordeel moet zijn genoten. Het hof miskent dat wanneer er geen sprake is van een geldige overeenkomst tussen Allerzorg en Finaal Adviesgroep de discussie zoals in rovv. 5.5 t/m 5.9 met betrekking tot het verkrijgen van zekerheid dan geen enkele rol speelt. Er is dan eenvoudig sprake van werkzaamheden verricht door Finaal Adviesgroep ten behoeve van Allerzorg, waarmee voor Allerzorg meer dan € 200.000, = is bespaard, terwijl daar voor Finaal Adviesgroep geen enkele betaling tegenover staat. Verwezen wordt naar de MvG rnrs. 28 t/m 30.
2.2-IIIc
Daarbij laat het hof bovendien ten onrechte onbesproken hetgeen in de MvG in randnummer 30 is gesteld47., te weten dat voor de vraag welk voordeel Allerzorg heeft genoten Allerzorg justificatoire bescheiden in het geding zal moeten brengen. In het gestelde in randnummer 30 van de MvG ligt besloten dat het tot het exclusieve domein van Allerzorg behoort om inzage te geven welke subsidies en restituties zij inmiddels als gevolg van de inspanningen van Finaal Adviesgroep heeft gerealiseerd. Het hof miskent aldus dat het ook ex artikel 21 Rv op de weg van Allerzorg ligt om hieromtrent eigener beweging en naar waarheid inzage in te geven
2.2-IIId
Het hof heeft dit alles sub a t/m c in rov. 5.12 hetzij miskend, hetzij is dit oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
2.3
Dit oordeel is gericht tegen rov 5.13, waarin het hof overweegt:
‘Onrechtmatige daad
5.13.
Met grief V komt Finaal Adviesgroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van onrechtmatige daad. Volgens Finaal Adviesgroep heeft [verweerder 2] wel degelijk onrechtmatig gehandeld door de overeenkomst met Finaal Adviesgroep te ondertekenen terwijl hij wist dat hij daartoe niet bevoegd was. Op grond daarvan meent Finaal Adviesgroep dat [verweerder 2] voor zijn volmacht dient in te staan overeenkomstig artikel 3:70 BW. Ook hier heeft te gelden dat het beroep op artikel 3:70 BW subsidiair is opgeworpen voor het geval het hof Finaal Adviesgroep niet volgt in haar standpunt dat met Allerzorg een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft echter Finaal Adviesgroep (veronderstellenderwijs) juist gevolgd in dat standpunt Grief V slaagt dan ook niet.’
In samenhang met rov. 5.1 en 5.9, waarin het hof het niet van belang acht de grieven met betrekking tot de gebondenheid aan de overeenkomst tussen partijen in appel te behandelen en er veronderstellenderwijs van uitgaat dat dit het geval is.
2.3-I
Allereerst vitiëert het slagen van één of meer klachten van onderdeel 2.1 ook rov. 5.13, omdat het hof immers oordeelt:
‘Ook hier heeft te gelden dat het beroep op artikel 3:70 BW subsidiair is opgeworpen voor het geval het hof Finaal Adviesgroep niet volgt in haar standpunt dat met Allerzorg een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof heeft echter Finaal Adviesgroep (veronderstellenderwijs) juist gevolgd in dat standpunt’
2.3-II
Daarnaast miskent het hof ook aldus oordelend in rov 5.13 in samenhang met rovv 5.1 t/m 5.9 dat het voor de beoordeling van de vordering uit onrechtmatige daad tegen [verweerder 2] niet in het midden mocht laten of de overeenkomst tot stand is gekomen of niet, althans niet als hypothetisch feitelijke grondslag nemen dat dit wel was gebeurd, nu de vordering uit onrechtmatige daad nu juist is ingesteld voor het geval er geen overeenkomst tussen partijen is overeengekomen. Aldus had Finaal Advies belang bij inhoudelijke beoordeling van de grieven I, II en IV.
2.3-III
Voorts heeft in cassatie te gelden dat de bestreden uitspraak in cassatie ook stand moet kunnen houden, indien de feiten, die door de in het ongelijk gestelde partij zijn gesteld en waarvan de juistheid door de rechter uitdrukkelijk of stilzwijgend in het midden is gelaten of slechts bij wege van veronderstelling is aangenomen, juist zijn.48. Nu het hof blijkens rovv. 5.1 t/m 5.9 niet beslist of er rechtsgeldig een overeenkomst tussen Allerzorg en Finaal Adviesgroep tot stand is gekomen dient in cassatie voor deze vordering als hypothetisch feitelijke grondslag te worden aangenomen dat die overeenkomst niet tot stand is gekomen. Daarom kan rov. 5.13 — om dezelfde redenen als rov 5.12 — (zie onderdeel 2.2.) niet in stand blijven, nu dit oordeel zonder nadere toelichting onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is. Zonder nadere toelichting valt immers uit de motivering van het hof niet op te maken in rov 5.13 (1) waarom het uitgaat van de situatie dat de overeenkomst wel geldig is tussen partijen, terwijl de vordering uit onrechtmatige daad tegen [verweerder 2] nu juist ziet op de situatie dat er sprake is van onbevoegde vertegenwoordiging.49.
Ook hier geldt immers dat indien er geen overeenkomst tot stand is gekomen de oordelen in rovv 5.1 t/m 5.9 omtrent opeisbaarheid (i.h.b. rovv 5.8 en 5.9) — nog los van de klachten die daartegen in onderdeel 2.1 zijn verricht — niet ter zake doen: in dat geval dient immers los van die — alsdan niet tussen Allerzorg en Finaal Adviesgroep geldende — afspraken te worden beoordeeld of [verweerder 2] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Finaal Adviesgroep zoals weergegeven in de toelichting van grief III 44 t/m 49, in het bijzonder randnummer 47 waarin wordt betoogd dat er bewust is gehandeld met de achterliggende gedachte dat de totstandkoming van de overeenkomst altijd nog kon worden betwist met de stelling dat er onbevoegd getekend was door [verweerder 2], te bevoordeling van Allerzorg.
Aldus is het oordeel in rov 5.13, dat kennelijk wèl uitgaat van de relevantie van de — niet geldende afspraken — zoals weergegeven in rov. 5.5 t/m 5.9 onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd.
2.4
Het slagen van één of meer van de bovenvermelde klachten vitiëert ook de rovv. 5.14 t/m 5.16 en het dictum
Weshalve:
Finaal Adviesgroep vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, met veroordeling van verweerders in cassatie in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande veertien dagen na het te deze te wijzen arrest van de Hoge Raad.
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑04‑2021
Inleidende dagvaarding rnr. 1.
Inleidende dagvaarding rnr. 2.
Overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding.
Overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding.
Inleidende dagvaarding rnr. 6.
Inleidende dagvaarding rnr. 15.
Inleidende dagvaarding rnr. 16 verwijzend naar productie 4 bij inleidende dagvaarding waarbij een kopie van het bewuste kaartje is overgelegd.
Inleidende dagvaarding rnr. 17.
Inleidende dagvaarding rnr. 18.
Inleidende dagvaarding rnr. 19
Inleidende dagvaarding rnr. 23.
Inleidende dagvaarding rnr. 20.
Inleidende dagvaarding rnr. 25.
Inleidende dagvaarding rnr. 21.
Inleidende dagvaarding rnr. 26 en 27 verwijzend naar de email van de heer [verweerder 2] zoals overgelegd bij inleidende dagvaarding als productie 5.
Inleidende dagvaarding rnr. 28.
Inleidende dagvaarding rnr. 28, verwijzend naar productie 6 bij inleidende dagvaarding.
Inleidende dagvaarding rnr. 29, verwijzend naar productie 7.
Inleidende dagvaarding rnr. 31.
Inleidende dagvaarding rnr. 35.
Inleidende dagvaarding rnr. 30, verwijzend naar productie 8 bij inleidende dagvaarding
Arrest rov. 3.7 en inleidende dagvaarding rnr 33.
Inleidende dagvaarding rnr. 38
Inleidende dagvaarding rnr. 41.
Inleidende dagvaarding rnr. 42.
Inleidende dagvaarding rnr. 43
Arrest rovv 3.5 jo 3.8 en inleidende dagvaarding rnrs. 45 en 46.
Inleidende dagvaarding rnr. 47
Zie onder meer p-v comparitie na aanbrengen d.d. 25 oktober 2019 p. 2, 3e en 5e woordblok.
Zie hierboven onder 1.11, verwijzend naar inleidende dagvaarding rnr 29 waar vervolgens weer wordt verwezen naar productie 7 bij inleidende dagvaarding.
Zie hierboven randnummer 1.23.
P-v comparitie na aanbrengen in appel d.d. 25 oktober 2018 derde woordblok ‘(…) De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daarmee, tot en met de Finaal scan, zo'n 120 uur mee gemoeid Er is niet gesproken over Europese regelingen. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.’
To free ride betekent in het Engels oner meer ‘gratis meeliften’ en wordt ook wel gebruikt in de zin van misbruik maken van het recht van iemand anders: it is time we stopped allowing counterfeiters a free ride at the expense of consumers, legitimate businesses, EU jobs and the EU's competitiveness.
OAZ, zie hierboven randnummer1.16 verwijzend naar de inleidende dagvaarding rnrs. 41 t/m 43. Echter, zoals in voetnoot 32 al is aangegeven waren nagenoeg alle werkzaamheden al verricht.
Door onder meer een beroep te doen op de niet-tekeningsbevoegdheid van [verweerder 2] namens Allerzorg maar ook door zich te beroepen op de stellingen als hierboven weergegeven in randnummer 1.16.
Zie voor het feitelijke verloop hierboven randnummer 1.16.
Zie hierboven randnummer 1.23 met verwijzing naar de aantekeningen van de griffier aangehecht aan het p-v van de comparitie in eerste aanleg.
Zie hierboven rnr. 1.24 verwijzend naar de uitgewerkte aantekeningen van de griffier p. 6, aangehecht aan het p-v van de zitting in eerste aanleg van 31 januari 2019.
Zie ook hierboven rnr. 1.28.
Zie hierboven randnummer 1.23.
P-v comparitie na aanbrengen in appel d.d. 25 oktober 2018 derde woordblok ‘(…) De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daarmee, tot en met de Finaal scan, zo'n 120 uur mee gemoeid Er is niet gesproken over Europese regelingen. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.’
To free ride betekent in het Engels oner meer ‘gratis meeliften’ en wordt ook wel gebruikt in de zin van misbruik maken van het recht van iemand anders: it is time we stopped allowing counterfeiters a free ride at the expense of consumers, legitimate businesses, EU jobs and the EU's competitiveness.
OAZ, zie hierboven randnummer 1.16 verwijzend naar de inleidende dagvaarding rnrs. 41 t/m 43. Overigens was al het werk dat in de onderhavige kwestie moest worden gedaan door een organisatie als Finaal Adviesgroep reeds gedaan door Finaal Adviesgroep en er kan niets verder zijn gedaan door een andere derde partij in dit onderhavige geval. Alleen Allerzorg diende een correctie in te dienen bij de belastingdienst en deze was kant en klaar al aangeleverd door Finaal.
Vgl. D. Haas De grenzen van het recht op nakoming Kluwer, Deventer (R & P nr. 167) 2008/8.2.3.
MvG toelichting op grief II rnrs 28 t/m 30.
Zie ook onderdeel 2.1-Vla waar dit randnummer wordt geciteerd en waar er verder wordt geklaagd dat het hof dit beroep op in het geding brengen van stukken door Allerzorg onbesproken heeft gelaten.
Toelichting grief V rnrs. 44 –49