Op 26 juli 2021 is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld. Volgens een opgemaakte akte rechtsmiddel is het cassatieberoep vervolgens op 3 augustus 2021 partieel ingetrokken “waar het gaat om de vrijspraak voor feit 2”.
HR, 11-07-2023, nr. 21/03142
ECLI:NL:HR:2023:1040
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2023
- Zaaknummer
21/03142
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1040, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:606
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:2449
ECLI:NL:PHR:2023:606, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1040
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Feitelijke aanranding van eerbaarheid (meermalen gepleegd) met 16-jarige jongen in zwembad door 26-jarige verdachte, art. 246 Sr. Vrijspraak in eerste aanleg. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van getuigenverklaring, art. 359.2 Sv. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Mede gelet op bewijsoverwegingen heeft hof op uos gerespondeerd. ’s Hofs verwerping van dat standpunt is niet onbegrijpelijk en ook overeenkomstig art. 359.2 Sv toereikend gemotiveerd. Hof heeft expliciet overwogen dat het van oordeel is dat getuige heeft verklaard over wat hij zelf heeft waargenomen en dat van enige vorm van beïnvloeding van deze verklaring door vader van aangever niet is gebleken. Voorts heeft hof overwogen dat verklaring van getuige niet één op één overeenkomt met verklaring van aangever. Daarmee heeft hof tot uitdrukking gebracht dat verklaring authentiek, betrouwbaar en geloofwaardig is. Dat getuige niet op eerder moment, namelijk tijdens ‘informatief gesprek zeden’, heeft verklaard over ontuchtige bejegening van verdachte richting aangever, dicht hof niet onbegrijpelijk toe aan feit dat het tijdens dat gesprek ging over wat er met getuige zelf was voorgevallen. Tot nadere motivering van zijn beslissing was hof niet gehouden. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03142
Datum 11 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juli 2021, nummer 20-003799-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de getuige [benadeelde ] betrouwbaar en geloofwaardig is.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4, 5, 14 en 16 tot en met 19.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.
Conclusie 20‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middelen keren zich tegen 1. het oordeel van het hof dat sprake is van meerdaadse samenloop en 2. het gebruik van een getuigenverklaring tot het bewijs in afwijking van een uos van de verdediging over de betrouwbaarheid van die verklaring. Het eerste middel is gegrond, maar kan volgens de AG door de Hoge Raad zelf worden hersteld dan wel behoeft wegens een gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Het tweede middel faalt. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03142
Zitting 20 juni 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte
Inleiding
- 1.
De verdachte is – nadat hij in eerste aanleg door de rechtbank integraal was vrijgesproken van het hem tenlastegelegde – in hoger beroep bij arrest van 26 juli 2021 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 weken, waarvan 12 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Bij het voorwaardelijk gedeelte is als bijzondere voorwaarde gesteld dat het de verdachte (als veroordeelde) gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen met [slachtoffer] . Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen en in dat verband een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr opgelegd, een en ander zoals in het arrest verwoord. De benadeelde partij [benadeelde] is in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
- 2.
Het cassatieberoep is beperkt ingesteld.1.Namens de verdachte heeft G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het eerste middel klaagt dat het hof ten onrechte tot een bewezenverklaring en kwalificatie is gekomen van het meermalen plegen van ontucht op 8 januari 2017 te Wassenaar, terwijl het hof “geen duidelijkheid heeft geboden over de eventuele toepasselijkheid van samenloopbepalingen”.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen, kwalificatie en strafmotivering
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“1.
Hij op 08 januari 2017 te Wassenaar, door een feitelijkheid, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2000) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten: het (meermalen) onverhoeds vastpakken en aanraken van de penis en balzak en billen van genoemde [slachtoffer] .”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2017 met bijlagen (pagina’s 116-135), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
(pagina 116)
In de chatgesprekken van de applicatie Whatsapp is een chatgesprek aangetroffen tussen [verdachte] (het hof begrijpt telkens: de verdachte) en [slachtoffer] (hof: [slachtoffer]).
(...)
Door benadeelde [slachtoffer] zijn deze gesprekken doorgestuurd per e-mail aan mij, verbalisant [verbalisant 1] .
Een afschrift van deze gesprekken is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
(pagina 124)
07-01-17, 22:44 - [verdachte] : wat doe je morgen maat
(pagina 125)
07-01-2017, 22:48 - [verdachte] : zin om met mij en [benadeelde] mee te gaan zwemmen als je mag natuurlijk
07-01-17, 22:49 - [slachtoffer] : maar waar dan
07-01-17, 22:49 - [verdachte] : Tikkibad (het hof begrijpt: Tikibad)
07-01-17, 22:50 - [slachtoffer] : waar
07-01-17, 22:51 - [verdachte] : Wassenaar
(...)
07-01 -17, 23:14 - [slachtoffer] : de entree kost € 20,- stond daar
(...)
07-01-17, 23:16- [slachtoffer] : sorry kan morgen niet mee mama kan t niet betalen
(...)
07-01 -17, 23:17 - [verdachte] : en als ik betaal mag je dan wel
(...)
07-01-17, 23:19 - [verdachte] : zeg maar dat ik de entree betaal en of je dan wel mee mag
(...)
07-01-17, 23:21 - [slachtoffer] : het mag
07-01-17, 23:23 - [verdachte] : [benadeelde] weet nog niet dat je meegaat is nog een verrassing
(...)
07-01-17, 23:28 - [verdachte] : tot morgen broertje
(pagina 126)
08-01-17, 07:59 - [verdachte] : ben er lkkrtje van me (...)
10-01 -17, 20:20 - [verdachte] : truste hvj (het hof begrijpt: hou van jou)
(pagina 127)
12-01-17, 18:55 - [verdachte] : hey lekkere vent van me
(...)
13-01-17, 18:20 - [verdachte] : hey Ikkertje van me
(pagina 130)
20-01-17, 20:34 - Moet ik je rug ff wassen
(pagina 131)
23-01-17, 16:22 - [verdachte] : wilde eigenlijk je lebber komen bewonderen
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 juni 2017 (pagina’s 26-41), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
(pagina 41)
V: Ben je met [slachtoffer] en [benadeelde] in het Tikibad geweest?
A: Ja.
3. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 12 juli 2021, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 8 januari 2017 met [slachtoffer] in het Tikibad in Wassenaar ben geweest. (...)
Op de vraag van u, oudste raadsheer, of ik kan reageren op de Whatsappgesprekken in de periode van 8 januari 2017 tot en met 20 januari 2017, zoals u die mij heeft voorgehouden, onder meer inhoudende dat ik tegen [slachtoffer] gezegd zou hebben dat hij een lekkertje, een lekkere vent van mij is en waarin ik hem vraag of ik zijn rug moet wassen, kan ik zeggen dat ik denk dat de gesprekken zo zijn gegaan.
4. Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [betrokkene 1] d.d. 10 februari 2017 (pagina’s 86-89), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
(pagina 86)
Benadeelde: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000.
Vader vertelt dat zijn zoon genaamd [slachtoffer] contact heeft met [verdachte] .
(pagina 87)
Vader heeft aangegeven dat het leeftijdsverschil te veel was en dat het contact tussen hen (het hof begrijpt: tussen [slachtoffer] en de verdachte) moest stoppen. Toen werd [slachtoffer] emotioneel en boos. Hij vertelde vervolgens dat hij meerdere malen is betast door [verdachte] . [verdachte] had meerdere malen aan zijn geslachtsdeel gezeten.
5. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 13 februari 2017 (pagina’s 90-97), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] (namens het slachtoffer [slachtoffer] ):
(pagina 90)
De aangifte wordt opgenomen in de vraag-antwoord stijl.
V: vraag verbalisant
A: antwoord aangever
O: opmerking verbalisant
(pagina 91)
V: Waarvan komt u aangifte doen?
A: Van seksuele betasting en aanranding van een minderjarige.
V: Namens wie komt u aangifte doen?
A: [slachtoffer] , mijn zoon. [slachtoffer] is nu 16 jaar oud.
V: Tegen wie komt u aangifte doen?
A: [verdachte] . Hij woont in [plaats] en is 26 jaar oud.
V: Vertel eens van het begin af aan wat er is gebeurd.
A: Sinds enige tijd weten wij dat er een vriendschap is tussen [verdachte] en [slachtoffer] .
(...)
We merken dat het gedrag van [slachtoffer] veranderde en dat hij sneller boos werd. Wij, de moeder van [slachtoffer] en ik, hebben toen een gesprek gehad met [slachtoffer] . We gaven aan dat we ‘de vriendschap’ tussen hem en [verdachte] niet oké vonden. Vrijdag 3 februari (2017) vind het gesprek plaats. Hierbij waren de moeder van [slachtoffer] , haar partner en ikzelf aanwezig. We zijn het gesprek met [slachtoffer] aangegaan. [slachtoffer] werd boos en emotioneel. Hij gooide eruit wat er allemaal speelde. Hij vertelde ons dat [verdachte] hem meerdere malen bij zijn geslacht heeft gepakt. [slachtoffer] gaf aan dat hij het niet prettig vond en dat hij dit ook gezegd had. [verdachte] vertelde tegen [slachtoffer] dat het op basis van puur vertrouwen ging en als [slachtoffer] hem vertrouwde hij het moest toelaten.
(pagina 93)
A: Hij (hof: [slachtoffer]) vertelde ons "ik vertrouwde hem de klootzak en hij kon zijn poten niet van mijn lijf afhouden”.
(...)
Hij kwam er zelf mee en toen zijn wij gaan doorvragen.
(...)
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige in kindvriendelijke verhoorstudio d.d. 21 februari 2017 (pagina’s 101-108), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [slachtoffer] :
(pagina 101)
Op 21 februari 2017, omstreeks 13:25 uur, werd in de kindvriendelijke studio te Eindhoven, verhoord de getuige:
Voornamen: [slachtoffer]
Achternaam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2000
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
(...)
(pagina 102)
Op de vraag waar getuige over kwam praten verklaarde de getuige:
Omdat mijn vader aangifte heeft gedaan tegen [verdachte] .
Op de vraag om daar alles over te vertellen verklaarde de getuige:
Omdat [verdachte] aan me heeft gezeten.
(...)
We zijn wel eens samen gaan zwemmen.
(pagina 103)
Hoe vaak is het gebeurd?
(...)
Hoe vaak in het zwembad?
1x de laatste keer in het Tikkie bad (het hof begrijpt: Tikibad) in Wassenaar.
(...)
(pagina 105)
Met wie was je in het Tikibad?
Met [benadeelde] en [verdachte] .
Wat gebeurde er in het Tikibad?
Hij ging aan mijn kont/billen zitten, zei dat hij mijn piemel zag en ging eraan zitten, vastpakken. Ik zei: “laat los, laat los”, maar hij liet niet los. Hij greep alles en kneep daarin.
(...)
Het was van buitenaf op de broek.
Waar was [benadeelde] ?
Die was erbij.
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 augustus 2018, proces-verbaalnummer 11 (pagina’s 1-8), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [benadeelde] :
(pagina 1)
Bij aanvang van het verhoor deelden wij aan de getuige het volgende mee:
V: vraag verbalisant
A: antwoord aangever
O: opmerking verbalisant
(pagina 2)
V: [slachtoffer] heeft een aantal dingen verteld over situaties waar jij bij was. Wat kun je vertellen over wat je gehoord of gezien hebt wat betreft dingen die er tussen [slachtoffer] en [verdachte] zijn gebeurd?
A: Ik heb wel wat dingen meegekregen. De keren die uitblinken zijn de keren dat we gingen zwemmen met z’n drieën.
(...)
In (...) het zwembad zelf zat hij vaak aan [slachtoffer] , hij had veel lichamelijk contact.
A: (...) ik kon dit door het water heen zien, het is in een binnenbad, dus doorzichtig water. Het gebeurde (...) in het Tikibad.
(pagina 3)
V: Heb jij gezien of [verdachte] [slachtoffer] heeft aangeraakt in het Tikibad?
A: Ja.
V: Vertel eens hoe dat ging.
A: Ja dat [verdachte] [slachtoffer] ging opzoeken en ging stoeien en kietelen en hem dan in zijn zak (het hof begrijpt: balzak) en in zijn bil pakte.
V: Hoe reageerde [slachtoffer] op het feit dat [verdachte] hem vastpakte?
A: Hij sprong weg en maakte een schokkende beweging en duwde hem weg.
V: Zei [slachtoffer] iets?
A: In het begin zei hij niets, maar op een gegeven moment heeft hij wel gezegd dat hij het niet fijn vond.
V: Wanneer zei [slachtoffer] daar dan iets van?
A: Volgens mij was het vanaf de tweede keer dat ik erbij was, dan zei hij een beetje gefrustreerd “klaar nu”. [verdachte] stopte dan voor 5 minuten en dan ging hij weer verder. [slachtoffer] werd er dan helemaal chagrijnig van en dan stopte [verdachte] wel.”
6. De strafoplegging is, voor zover hier van belang, door het hof als volgt gemotiveerd:
“De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte voor beide tenlastegelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een contactverbod ten aanzien van beide slachtoffers.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd.
Daartoe is - kort gezegd - aangevoerd dat indien enkel het feit tenlastegelegd onder 1 wordt bewezenverklaard een andere strafmodaliteit voor de hand ligt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een (destijds) (net) zestienjarige jongen in een zwembad door het onverhoeds vastpakken en aanraken van de penis, balzak en billen van het slachtoffer. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, is door het handelen van de verdachte verstoord. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort strafbare feiten vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de seksuele ontwikkeling van de slachtoffers. Uit de afgelegde slachtofferverklaring, de vordering tot schadevergoeding en de toelichting op de vordering, volgt dat de gebeurtenissen tot op heden grote gevolgen hebben voor het slachtoffer en het gezin waartoe hij behoort. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensband die hij met de slachtoffer had. De verdachte heeft kennelijk uitsluitend zijn eigen behoeftebevrediging vooropgesteld.
Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt met aftrek van het voorarrest.
Het hof zal bepalen dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht met de advocaat-generaal een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde noodzakelijk, zodat hij gedurende de proeftijd niet tegen zijn wil met (berichten van) verdachte wordt geconfronteerd.”
Bespreking van het eerste middel
7. Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd”. Gelet op de bewezenverklaring en deze kwalificatie heeft het hof kennelijk geoordeeld dat sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in art. 57 Sr. In het bestreden arrest is evenwel onder het hoofd “Toepasselijke wettelijke voorschriften” art. 57 Sr niet aangehaald.
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat dit oordeel van het hof van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans onbegrijpelijk is dan wel onvoldoende met redenen is omkleed. Volgens de steller van het middel kan uit het bestreden arrest, en meer in het bijzonder uit de bewijsmiddelen, bezwaarlijk anders volgen dan dat het hier om één enkel incident op één bepaald moment gaat, nu de handelingen die het slachtoffer moest ondergaan elkaar opvolgden en mogelijk werden gemaakt door één en dezelfde combinatie van omstandigheden. Daarbij merkt de steller van het middel op dat de verdachte belang bij cassatie heeft, nu het gezien de strafmodaliteit en - hoogte niet anders kan zijn dan dat het hof bij het bepalen van de straf ten onrechte heeft meegewogen dat sprake is van meerdaadse samenloop.
9. De regels van meerdaadse samenloop (concursus realis) zijn onder meer van toepassing ingeval de verdachte gelijktijdig wordt berecht wegens op zichzelf staande strafbare feiten, of wanneer sprake is van één feitencomplex dat strafbare feiten oplevert die meer dan één verwijt behelzen.2.Blijkens de artikelen 57 en 58 Sr is voor de beoordeling van de vraag of sprake is van meerdaadse samenloop mede de vraag van belang of de bewezenverklaarde feiten kunnen worden beschouwd als op zichzelf staande handelingen. Wanneer de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend geheel zijn en een zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt, is namelijk sprake van eendaadse samenloop.3.In bepaalde gevallen zijn handelingen van een verdachte zelfs aan te merken als een geheel dat slechts één feit omvat waarop de samenloopregeling niet eens van toepassing is.4.
10. Ik meen, zij het met enige aarzeling, dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de concrete omstandigheden van het geval heeft kunnen afleiden, zoals het heeft gedaan, dat de tenlastegelegde ontuchtige handelingen uit tenminste twee zelfstandige feiten hebben bestaan. Blijkens het tot het bewijs gebezigde bewijsmiddel 7 heeft getuige [benadeelde] het volgende verklaard. Tijdens het zwemmen in het Tikibad ging de verdachte met [slachtoffer] stoeien en kietelen, om hem vervolgens bij zijn balzak en bil te pakken. In reactie daarop sprong [slachtoffer] weg, maakte hij schokkende bewegingen en duwde hij de verdachte weg. [slachtoffer] heeft na de tweede keer op gefrustreerde wijze “klaar nu” gezegd. De verdachte is vervolgens vijf minuten gestopt en daarna weer verder gegaan. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk uit de verklaring van deze getuige afgeleid dat hij met ‘verder gaan’ heeft bedoeld te zeggen dat de verdachte na die vijf minuten opnieuw is begonnen met [slachtoffer] ontuchtig te bejegenen. Om die reden is meerdaadse samenloop denkbaar.
11. Voor zover het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd art. 57 Sr aan te halen bij de toepasselijke wettelijke bepalingen is het in dat geval gegrond. Kennelijk is dit dan per abuis door het hof achterwege gelaten. Een dergelijk verzuim heeft de Hoge Raad in het verleden op de voet van art. 441 Sv hersteld door dat artikel alsnog te vermelden.5.In het overzichtsarrest over de toepassing van art. 80a RO wordt een foutieve toepassing van de samenloopregeling echter aangehaald als voorbeeld van een geval waarin de verdachte onvoldoende rechtens te respecteren belang bij zijn klacht in cassatie heeft.6.Mogelijk geldt dat ook voor een geval als het onderhavige, waarin abusievelijk het toepasselijke wetsartikel niet wordt aangehaald.
12. Daarop aanhakend. Indien en voor zover de Hoge Raad van oordeel is dat het hof ten onrechte tot een kwalificatie van meerdaadse samenloop is gekomen,7.hoeft dat mijns inziens niet tot cassatie te leiden aangezien het belang van de verdachte daarbij onvoldoende aanwezig is. Dan zou de lijn van mijn ambtgenoot Harteveld in diens conclusie (onder 2.10 en 2.11) vóór HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1551 (HR: art. 81 RO) kunnen worden gevolgd: de door het hof opgelegde gevangenisstraf ligt immers ver onder het strafmaximum van acht jaren dat van toepassing is indien er in deze zaak geen meerdaadse samenloop zou zijn. Binnen dat strafmaximum staat het het hof bovendien vrij bij de bepaling van de straf gewicht toe te kennen aan de concrete omstandigheden waaronder het feit is begaan, zoals het gegeven dat de verdachte meerdere ontuchtige handelingen heeft gepleegd jegens [slachtoffer] . Daarom brengt de enkele omstandigheid dat het hof eventueel ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in het onderhavige geval nog niet met zich dat sprake is van een onevenredige bestraffing aangaande de verdachte.
Het tweede middel en de bespreking daarvan
13. Het tweede middel klaagt dat het hof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaring van getuige [benadeelde] niet betrouwbaar is, zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
14. Het arrest bevat de volgende nadere bewijsoverweging:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging primair bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu het bewijs enkel bestaat uit hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. De getuigenverklaring van [benadeelde] kan volgens de verdediging niet dienen als bewijs nu de herinnering van [benadeelde] later is ingevuld met informatie die de getuige heeft gekregen van [slachtoffer] en [betrokkene 1] . Op 24 februari 2017 ten tijde van het informatief gesprek zeden heeft [benadeelde] immers niets verklaard over het betasten van [slachtoffer] door verdachte in het Tikibad te Wassenaar. Dat doet [benadeelde] anderhalf jaar later, op 10 augustus 2018, opeens wel. Volgens de verdediging hoefde [benadeelde] op 10 augustus 2018 enkel te bevestigen wat hem is verteld. Tijdens het informatief gesprek zeden heeft [benadeelde] bovendien verklaard dat hij pas na het gesprek met [betrokkene 1] in februari 2017 wist dat verdachte ook iets bij [slachtoffer] had gedaan, aldus de verdediging. […]
Het hof overweegt als volgt.
Op 10 augustus 2018 is voor het eerst tijdens het politieonderzoek aan [benadeelde] gevraagd naar de ontuchtige handelingen jegens [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof is de verklaring van [benadeelde] authentiek omtrent hetgeen er in het Tikibad te Wassenaar is voorgevallen tussen verdachte en [slachtoffer] . Het hof heeft geen enkele reden om aan de verklaring van [benadeelde] te twijfelen. De verklaring is consistent en gedetailleerd. De verklaring van [benadeelde] komt ook niet één op één overeen met die van [slachtoffer] . Hij vertelt met andere woorden niet wat hem is verteld, maar wat hij zelf heeft waargenomen. Van beïnvloeding door [betrokkene 1] op dit punt is het hof evenmin gebleken. De omstandigheid dat [benadeelde] tijdens het informatief gesprek zeden niets heeft verklaard over ontuchtige handelingen die [slachtoffer] diende te dulden en tijdens het verhoor op 10 augustus 2018 wel, is voor het hof geen reden om tot een ander standpunt te komen. Tijdens het informatief gesprek zeden ging het immers om wat er met [benadeelde] zelf was gebeurd en niet om de vraag of de verdachte ook anderen ontuchtig had betast. Er is tijdens dit gesprek ook niet doorgevraagd op punten die aan de orde zijn gekomen. Het hof acht de verklaring van [benadeelde] afgelegd op 10 augustus 2018 dan ook betrouwbaar en geloofwaardig. Het hof ziet in hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd geen reden om tot een ander oordeel te komen.”
Bespreking van het tweede middel
15. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het hof niet heeft gerespondeerd op het onderdeel van het bij pleidooi ingenomen standpunt van de verdediging dat de verklaring van getuige [benadeelde] niet betrouwbaar is, daar hij tijdens het ‘informatief gesprek zeden’ heeft verklaard dat hij “pas na het gesprek met [betrokkene 1] (vader van aangever [slachtoffer] ) wist dat verdachte ook iets bij de aangever had gedaan”.
16. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Deze selectie en waardering behoeft – behoudens bijzondere gevallen – geen motivering en kan in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De invoering van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft de vrijheid van de feitenrechter in dit opzicht niet aangetast, zo benadrukt de Hoge Raad. Wel zal de rechter op grond van deze bepaling zijn beslissing(en) in een aantal gevallen nader moeten motiveren, onder meer indien door de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is ingenomen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het gebruikte bewijsmateriaal.8.
17. De omvang van de motiveringsplicht die door een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in het leven wordt geroepen laat zich in het algemeen niet goed in algemene regels uitdrukken. In dit verband komt onder meer betekenis toe aan de aard van het onderwerp waarop het standpunt betrekking heeft en aan de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. De motiveringsplicht gaat in elk geval niet zo ver dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.9.
18. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2021 blijkt dat de raadsman van de verdachte aldaar heeft gepleit tot vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft het betoog kennelijk opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv, dat de verklaring van de getuige [benadeelde] niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat deze onvoldoende betrouwbaar is.
19. Mede gelet op de hierboven weergegeven bewijsoverweging heeft het hof op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt gerespondeerd. Naar mijn inzicht is ’s hofs verwerping van dat standpunt niet onbegrijpelijk en ook overeenkomstig voormelde bepaling toereikend gemotiveerd. Het hof heeft expliciet overwogen dat het van oordeel is dat de getuige heeft verklaard over wat hij zelf heeft waargenomen en dat van enige vorm van beïnvloeding van deze verklaring door [betrokkene 1] niet is gebleken. Voorts heeft het hof overwogen dat de verklaring van [benadeelde] niet één op één overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] . Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de verklaring authentiek, betrouwbaar en geloofwaardig is. Dat de getuige niet op een eerder moment, namelijk tijdens het ‘informatief gesprek zeden’, heeft verklaard over de ontuchtige bejegening van de verdachte richting [slachtoffer] , dicht het hof niet onbegrijpelijk toe aan het feit dat het tijdens dat gesprek ging over wat er met de getuige zelf was voorgevallen. Tot een nadere motivering van zijn beslissing was het hof niet gehouden.
20. Het middel faalt.
Slotsom
21. Het eerste middel is gegrond, maar kan door de Hoge Raad zelf worden hersteld dan wel behoeft wegens gebrek aan belang niet tot cassatie te leiden. Het tweede middel faalt.
22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2023
Vgl. F.C.W. de Graaf, Meervoudige aansprakelijkstelling: een analyse van rechtsfiguren die aansprakelijkstelling voor meer dan één strafbaar feit normeren, ’s-Gravenhage: Boom Juridisch 2018, p. 36.
HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, NJ 2019/111, m.nt. Mevis.
Zie daarover J. de Hullu, Materieel strafrecht, achtste druk, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 506 (VIII.2.2).
Zie HR 16 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7733 en HR 20 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL6724.
HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. van Kempen (rov. 2.4.3, het tweede en het derde gedachtestreepje onder strafoplegging). Zie ook A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, Cassatie in strafzaken, tiende druk, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 365 (par. 7.4.5.4).
In HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111, NJ 2019/111, m.nt. Mevis had het hof geoordeeld dat het verweer inhoudend dat wat betreft het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van een voortgezette handeling, dient te worden verworpen en dat sprake is van meerdaadse samenloop. Die oordelen waren volgens de Hoge Raad niet zonder meer begrijpelijk, waarbij hij mede in aanmerking nam dat het hof ook had geoordeeld dat sprake was geweest van één geweldsuitbarsting waarbinnen de bewezenverklaarde feiten hadden plaatsgevonden.
Zie o.a. HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780, NJ 2019/338, m.nt. Reijntjes.
Bij de omvang van deze motiveringsplicht in geval van afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake de betrouwbaarheid van een belastende verklaring, heb ik uitvoerig stilgestaan in mijn conclusies vóór HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2336, NJ 2020/350, m.nt. Van Sliedregt en HR 21 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:780, NJ 2019/338, m.nt. Reijntjes.