RvdW 2024/300:Beschikking op vordering OvJ ex art. 552f Sv tot onttrekking aan het verkeer van twee dure personenauto’s (met verborgen bergruimte/verstopplek) die onder ander (beslagene) dan klaagster (leasemaatschappij die auto’s heeft gefinancierd) ex art. 94 Sv in beslag zijn genomen t.z.v. verdenking van witwassen, waarna OvJ te kennen heeft gegeven dat witwassen niet (verder) vervolgd zal worden. Zijn inbeslaggenomen auto’s o.g.v. art. 36c lid 2 Sr vatbaar voor onttrekking aan het verkeer en staat vast dat witwassen is begaan m.b.t. auto’s? Met ‘feit’ in art. 36c en 36d Sr wordt begaan strafbaar feit bedoeld. Rechter die bij afzonderlijke beschikking a.b.i. art. 36b lid 1 onder 4 Sr onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat inbeslaggenomen voorwerp in een in art. 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot begaan strafbaar feit (vgl. NJ 2022/57). Voor vaststelling dat strafbaar feit is begaan, volstaat niet redelijk vermoeden dat zo’n feit is begaan (vgl. NJ 1982/380, m.nt. A.L. Melai). Rb heeft vastgesteld dat (i) maandelijkse leasetermijnen voor inbeslaggenomen auto’s werden betaald vanaf bankrekening op naam van beslagene, (ii) door Financial Intelligence Team is geconcludeerd dat het o.b.v. beschikbaar inkomen van beslagene voor haar onmogelijk was deze auto’s te financieren, waardoor verdenking van witwassen is ontstaan, (iii) door beslagene is verklaard dat leasetermijnen werden betaald door haar zoon, en (iv) van zoon van beslagene bij Belastingdienst geen inkomen of vermogen bekend is. Deze vaststellingen zijn niet toereikend voor oordeel Rb dat het niet anders kan dan (en dat dus vaststaat) dat m.b.t. inbeslaggenomen auto’s sprake was van witwassen door beslagene en/of haar zoon. HR neemt daarbij in aanmerking dat Rb wat betreft zoon van beslagene, die volgens verklaring van beslagene de leasetermijnen zou hebben voldaan, heeft volstaan met vaststelling dat bij Belastingdienst geen gegevens over zijn inkomen of vermogen bekend zijn. Volgt vernietiging en terugwijzing.