Hof 's-Hertogenbosch, 09-10-2014, nr. 13-00842-GHK
ECLI:NL:GHSHE:2014:4205
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-10-2014
- Zaaknummer
13-00842-GHK
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:4205, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑10‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2015/4.10 met annotatie van Redactie
Uitspraak 09‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 8:42 en 8:29 Awb. Art. 67 AWR. Stukken die de Inspecteur niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, maar die wel van belang zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter zijn op de zaak betrekking hebbende stukken. Geheimhoudingsplicht geldt niet voor de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Vijfde enkelvoudige belastingkamer, optredende, en hierna aangeduid, als ‘geheimhoudingskamer’
Kenmerk: 13/00842-GHK
Tussenuitspraak ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] (hierna: belanghebbende),
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 juli 2013, nummer AWB 13/876, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Zuidwest van de rijksbelastingdienst
(hierna: de Inspecteur),
betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2008 (aanslagnummer [aanslagnummer 1]H.86).
1. Procesverloop
1.1.
Met dagtekening 20 juli 2012 is aan belanghebbende voor het jaar 2008 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, waarbij is afgeweken van belanghebbendes aangifte over dat jaar.
1.2.
Een van de afwijkingen ten opzichte van de aangifte betrof de waardering in box 3 van de door belanghebbende verhuurde onroerende zaken [a-straat] 518 te[plaats 1] en [b-straat] 37 te [plaats 2] per 31 december 2008.
1.3.
De aanslag en daarbij opgelegde beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 28 december 2012, verminderd. Het belastbaar inkomen in box 3 is daarbij gehandhaafd.
1.4.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. Bij voornoemde mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag IB/PVV 2008 vernietigd en de aanslag verminderd. Uit de aan de uitspraak van de Rechtbank ten grondslag liggende overwegingen volgt dat de Rechtbank de door de Inspecteur vastgestelde waarde van de twee onder 1.2. genoemde, door belanghebbende verhuurde, panden niet te hoog acht.
1.5.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. In hoger beroep is belanghebbende onder meer opgekomen tegen de waarde (in verhuurde staat) van het pand [b-straat] 37.
1.6.
De Inspecteur heeft gedagtekend 12 februari 2014 een verweerschrift ingediend, waarbij onder meer als bijlage is gevoegd een gesloten envelop waarin zich ongeanonimiseerde stukken bevinden die betrekking hebben op een derde en die handelen over de vaststelling van de waarde voor box 3 van door die derde verhuurde onroerende zaken. De Inspecteur beroept zich ten aanzien van deze stukken op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De Inspecteur verzoekt de stukken uit de envelop wel ter beschikking te stellen van de rechter die in de hoofdzaak beslist, maar belanghebbende geen kennis te laten nemen van deze stukken (beperkte kennisneming, zie hierna onder 3.4).
1.7.
Bij brief van 6 maart 2014 heeft de griffier van het Hof partijen er van op de hoogte gesteld dat het onderhavige dossier in handen is gesteld van de geheimhoudingskamer om een beslissing te nemen op het verzoek om geheimhouding van de Inspecteur.
1.8.
Vervolgens zijn er op 10 maart 2014 nog nadere inhoudelijke stukken door belanghebbende bij het Hof ingediend, welke stukken ter kennisneming zijn doorgestuurd aan de Inspecteur.
1.9.
Op 12 augustus 2014 heeft (de gemachtigde van) belanghebbende telefonisch contact gezocht met de griffier van de geheimhoudingskamer en heeft hij geïnformeerd naar de voortgang van de onderhavige zaak. Hij heeft daarbij aan de griffier te kennen gegeven niet in te stemmen met het geheimhouden van stukken door de Inspecteur. Belanghebbende heeft er geen behoefte aan om schriftelijk op het verzoek om geheimhouding te reageren en vraagt de geheimhoudingskamer om spoedig over het verzoek te beslissen.
1.10.
Daarna zijn er op 13 augustus 2014 opnieuw inhoudelijke stukken door belanghebbende ingediend. Deze stukken zullen, na overdracht van deze zaak aan de Kamer die in de hoofdzaak beslist, door de griffier van die Kamer aan de Inspecteur worden doorgezonden.
2. Verzoek
Het verzoek van de Inspecteur betreft de vraag of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert de onder 1.6 genoemde stukken te overleggen aan belanghebbende.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1.
Om daarover een oordeel te kunnen geven heeft de geheimhoudingskamer kennis genomen van het gehele procesdossier.
Algemeen juridisch kader.
3.2.
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de Inspecteur op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb is gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het Hof te zenden. Uit de arresten van de Hoge Raad van 25 april 2008, nrs. 43448 en 43791, ECLI:NL:HR:2008:BA3823 en ECLI:NL:HR:2008:BB5868 en van 15 november 2013, nr. 12/0606, ECLI:NL:HR:2013:1129, volgt dat dit stukken zijn die in belanghebbendes zaak van enig belang kunnen zijn geweest voor de besluitvorming door de Inspecteur dan wel die van enig belang kunnen zijn voor de besluitvorming door de belastingrechter.
3.3.
De omstandigheid dat stukken behoren tot op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb, brengt echter niet automatisch mee dat die stukken volledig (dat wil zeggen zonder dat daarin stukken onleesbaar zijn gemaakt) aan de andere partij ter kennis moeten worden gebracht. Het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb biedt aan partijen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, de mogelijkheid het overleggen van stukken te weigeren (geheimhouding) of het Hof mede te delen dat uitsluitend de Kamer die in de hoofdzaak beslist kennis zal mogen nemen van deze stukken (beperkte kennisneming).
3.4.
Het verschil tussen het honoreren van een verzoek om beperking van kennisneming en het honoreren van een verzoek om geheimhouding is als volgt:
a. Geheimhouding: (delen van de) stukken mogen door de Inspecteur worden onthouden aan de rechter die in de hoofdzaak beslist en aan de wederpartij; zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij nemen geen kennis van deze (delen van) stukken en deze blijven bij de beslissing van de hoofdzaak geheel buiten beschouwing (geheimhouding). (Weigering als bedoeld in lid 1 van art. 8:29 van de Awb door de Inspecteur om (delen van de) stukken aan zowel de rechter die in de hoofdzaak beslist als de wederpartij over te leggen is gerechtvaardigd.)
b. Beperking kennisneming: de (delen van de) stukken komen wel ter beschikking van de rechter die de hoofdzaak beslist, maar de wederpartij kan geen kennis nemen van deze (delen van) stukken: de kennisneming is beperkt tot de rechter die in de hoofdzaak beslist (beperkte kennisneming).
In art. 8:29, lid 5, Awb is bepaald, dat variant b alleen is toegestaan met toestemming van een belanghebbende. (Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 3 april 2014, 13/00800-GHK en 13/00801-GHK, ECLI:NL:GHSHE:2014:1033.)
3.5.
Nu uit de stukken alsmede telefonisch contact tussen (de gemachtigde van) belanghebbende en de griffier van de geheimhoudingskamer niet blijkt dat belanghebbende deze in art. 8:29, lid 5, Awb bedoelde toestemming wil verlenen, vat de geheimhoudingskamer, mede uit het oogpunt van een doelmatige procesgang, het verzoek van de Inspecteur op als een verzoek om toepassing van variant a (geheimhouding).
3.6.
Beslissend bij de vraag of de Inspecteur zich terecht op deze geheimhouding beroept is niet of op de zaak betrekking hebbende stukken of onleesbaar gemaakte delen daarvan en/of bekendmaking van de identiteit van personen, voor de verdediging van belanghebbendes standpunt noodzakelijk of essentieel zijn en ook niet of kennisneming door belanghebbende voor de verdediging van zijn standpunt van belang zou kunnen zijn. Slechts indien de door de Inspecteur voor geheimhouding aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken - dat houdt in: het belang van belanghebbende bij kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm - is sprake van gewichtige redenen die geheimhouding rechtvaardigen.
3.7.
De geheimhoudingskamer wijst er voorts nog op dat indien de belangenafweging ertoe leidt dat bepaalde gegevens voor belanghebbende geheim dienen te blijven, hieruit voortvloeiende problemen voor belanghebbende in de door de rechter (in de hoofdzaak) toegepaste procedure moeten worden gecompenseerd. Dit kan bijvoorbeeld en onder omstandigheden tot uitdrukking komen in de bewijslastverdeling.
3.8.
De onder 3.6 verwoorde belangenafweging moet plaats vinden in de concrete aan de geheimhoudingskamer voorgelegde zaak en na kennisneming door de geheimhoudingskamer, die de afweging moet maken, van het gehele dossier.
Beoordeling van het verzoek.
3.9.
Ten aanzien van de zich in de gesloten envelop bevindende stukken, waarin gegevens van derden staan, stelt de Inspecteur dat deze stukken geen op (de zaak van) belanghebbende betrekking hebbende stukken zijn. De Inspecteur stelt voor die stukken te zijn gebonden aan zijn geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR. De geheimhoudingskamer begrijpt, dat de Inspecteur van mening is dat het voor de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel van belang is dat de Kamer die in de hoofdzaak zal beslissen inzage heeft in de stukken in de gesloten envelop, maar vindt dat belanghebbende geen inzage mag krijgen in deze stukken (kennisneming van de stukken moet beperkt blijven tot de Kamer die in de hoofdzaak zal beslissen).
3.10.
Belanghebbende heeft zich op 12 augustus 2014 telefonisch op het standpunt gesteld dat geheimhouding van de stukken in de gesloten envelop niet geoorloofd is en dat hij (ook) de vrije beschikking over de stukken in de envelop dient te krijgen. Belanghebbende heeft aangegeven het niet nodig te achten dit standpunt schriftelijk nader uit te werken en heeft er de voorkeur aan gegeven dat de geheimhoudingskamer zonder een nadere schriftelijke reactie zijnerzijds zo spoedig mogelijk uitspraak doet.
Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 van de Awb).
3.11.
Belanghebbende heeft in de aanvullende motivering van het hoger beroep van 9 januari 2014 een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en bij die brief geanonimiseerde stukken bijgevoegd.
3.12.
De Inspecteur heeft in reactie daarop in het verweerschrift, p. 6 en 7, betoogd dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden en ten aanzien van een derde de onder 1.6 vermelde stukken in een gesloten envelop overgelegd.
3.13.
De geheimhoudingskamer begrijpt dat de Inspecteur met de onder 1.6 vermelde stukken zijn betoog dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden wil onderbouwen en dat hij wil dat de Kamer die in de hoofdzaak zal beslissen van die stukken kennis zal nemen.
3.14.
Gelet op hetgeen onder 3.13 is overwogen zijn de onder 1.6 vermelde stukken van belang voor de besluitvorming door de belastingrechter in onderhavige zaak van belanghebbende (zie onder 3.2) en daarmee op de zaak van belanghebbende betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. De stelling van de Inspecteur dat die stukken geen op (de zaak van) belanghebbende betrekking hebbende stukken zijn faalt, zodat die stukken in beginsel ongeschoond aan belanghebbende dienen te worden geopenbaard.
3.15.
Vervolgens komt dan de vraag aan de orde of sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb, die rechtvaardigen dat de Inspecteur weigert de onder 1.6 genoemde stukken in het geding te brengen. Zoals reeds onder 3.5 overwogen gaat de geheimhoudingskamer ervan uit dat belanghebbende niet instemt, als bedoeld in artikel 8:29, lid 5 van de Awb, met beperking van kennisneming van die stukken, zodat de geheimhoudingskamer het verzoek van de Inspecteur aanmerkt als een verzoek om geheimhouding.
Door de Inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding.
De geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR.
3.16.
Als reden voor geheimhouding voert de Inspecteur aan dat hij voor de onder 1.6 vermelde stukken gebonden is aan zijn geheimhoudingsplicht.
3.17.
De stelling van de Inspecteur faalt reeds omdat ingevolge artikel 67, lid 2, aanhef, onderdeel a van de AWR de geheimhoudingsplicht niet geldt indien enig wettelijk voorschrift tot bekendmaking verplicht. Artikel 8:42 van de Awb is zo’n (wettelijk) voorschrift; zie Kamerstukken II, 2005/06, 30 322, nr 7, blz. 24:
‘Ik [geheimhoudingskamer: staatssecretaris van Financiën] wil allereerst een misverstand uit de weg ruimen over de geheimhoudingsplicht in relatie tot gegevens waarop de belastingheffing en -invordering gebaseerd is. Het huidige en het voorgestelde eerste lid van artikel 67 AWR en IW bepalen kort gezegd dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als bekendmaking van de gegevens noodzakelijk is voor de heffing of invordering van belasting. De inspecteur en de ontvanger verstrekken dus uit eigen beweging de gegevens die noodzakelijk zijn voor de heffing respectievelijk de invordering van belasting. Daarnaast codificeert het voorgestelde tweede lid, onderdeel a, de regel dat een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking in andere wetten vóór gaat op de fiscale geheimhoudingsplicht. Voorbeelden van zulke wettelijke verplichtingen zijn te vinden in artikel 7:4, tweede lid, en artikel 8:42, eerste lid, Awb. Deze bepalingen verplichten de inspecteur of de ontvanger de op de zaak betrekking hebbende stukken voor de belanghebbende ter inzage te leggen respectievelijk aan de rechter te sturen. (De belanghebbende zal waarschijnlijk al over een groot deel van deze stukken beschikken, omdat bekendmaking daarvan in het algemeen noodzakelijk is voor de heffing of invordering van belasting.) (…).’
3.18.
Voorts faalt de stelling van de Inspecteur, omdat ingevolge artikel 67, lid 1, van de AWR de geheimhoudingsplicht niet geldt als bekendmaking noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting. (Kamerstukken II, 2005/06, 30 322, nr 7, blz. 24 en Hoge Raad 16 januari 1974, 17 234, BNB 1975/26, Hoge Raad 2 maart 1988, 25 062, BNB 1988/135 en Hoge Raad 30 maart 2004, 00733/03, ECLI:NL:HR:2004:AO1755, r.o. 4.4.) Bekendmaking aan belanghebbende van de op de zaak betrekking hebbende stukken is noodzakelijk voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing van de in geding zijnde belastingen.
3.19.
Nu de geheimhoudingsplicht voor de Inspecteur niet geldt voor de op de zaak van belanghebbende betrekking hebbende stukken kan hij deze geheimhoudingsplicht niet inroepen om deze stukken niet te overleggen of slechts in geschoonde vorm te overleggen. De geheimhoudingsplicht van de Inspecteur is derhalve geen gewichtige reden.
De bescherming van de persoonsgegevens van derden.
3.20.
De geheimhoudingskamer leidt uit de geanonimiseerde weergave in het verweerschrift van de naam van de belastingplichtige als vermeld in de onder 1.6 vermelde (ongeschoonde) stukken af dat de Inspecteur als reden voor de geheimhouding aanvoert de bescherming van de persoonsgegevens van derden.
3.21.
De geheimhoudingskamer dient in dit kader te beoordelen of het belang van de Inspecteur, namelijk de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden, aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende, namelijk het zoveel mogelijk kennis kunnen nemen van de op zijn zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm.
3.22.
De geheimhoudingskamer is met betrekking tot deze belangenafweging, na kennisneming van het gehele dossier, van oordeel dat de persoonsgegevens van derden zoals opgenomen in de stukken in de gesloten envelop voor de beslissing van de hoofdzaak niet van direct belang zijn. Gelet hierop is de geheimhoudingskamer van oordeel dat het belang van de Inspecteur bij bescherming van die persoonsgegevens aanzienlijk zwaarder weegt dan het belang van belanghebbende bij kennisneming van die gegevens, zodat het belang van de Inspecteur bij bescherming van die persoonsgegevens een gewichtige reden is voor geheimhouding van die persoonsgegevens
3.23.
Gelet op het vorenstaande weegt het belang van de bescherming van de persoonsgegevens van derden zwaarder dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van alle op de zaak betrekking hebbende stukken in ongeschoonde vorm. Anders dan de Inspecteur heeft verzocht kan aan dit laatst bedoelde belang van belanghebbende zoveel mogelijk tegemoet worden gekomen door de onder 1.6 vermelde stukken in het geding te brengen geschoond van persoonsgegevens van derden. Het belang van de Inspecteur bij bescherming van de persoonsgegevens van de derden rechtvaardigt niet dat de onder 1.6 vermelde stukken geheel geheim worden gehouden.
3.24.
De geheimhoudingskamer verzoekt de Inspecteur, gelet op het voorgaande, om de onder 1.6 vermelde stukken uit de gesloten envelop in geanonimiseerde vorm in te zenden, zodat deze geschoonde stukken daarna door de griffier in kopie aan belanghebbende kunnen worden verstrekt en tot het procesdossier zullen gaan behoren. Hierbij verzoekt de geheimhoudingskamer de Inspecteur de stukken te anonimiseren als volgt:
- namen, (woon)adressen van natuurlijke personen (derden) moeten worden geschoond;
- het aanslagnummer moet worden geschoond, zodanig dat het BSN-nummer (voorheen: SOFI-nummer) geheim blijft, doch de aanduiding van de (soort) belastingaanslag bekend blijft (letter plus twee laatste cijfers); en
- ( bedrijfs)namen, adressen, vestigingsplaatsen en dergelijke gegevens van gemachtigden en makelaars moeten worden geschoond.
Slotsom
3.25.
Nu de onderhavige beslissing voor de Inspecteur de verplichting meebrengt, de onder 1.6 genoemde stukken in geschoonde vorm in te zenden op de manier als onder 3.24 beschreven, wordt de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijk mede te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. De geheimhoudingskamer wijst hierbij op het bepaalde in artikel 8:31 van de Awb, dat, voor zover te dezen van belang, als volgt luidt:
‘Indien een partij niet voldoet aan de verplichting (…) stukken over te leggen (…) kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.’.
3.26.
Het voorgaande leidt tot de hierna volgende beslissing.
4. Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- verstaat dat de door de Inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding van (delen van) de aan geheimhoudingskamer overgelegde stukken deels gerechtvaardigd zijn;
- bepaalt dat het schonen van de onder 1.6 vermelde stukken als omschreven onder 3.24 gerechtvaardigd is;
- verzoekt de Inspecteur binnen twee weken na verzending van deze uitspraak aan de geheimhoudingskamer te berichten of hij bereid is de onder 1.6 vermelde stukken in de gesloten envelop op de onder 3.24 omschreven wijze te schonen en deze aldus geschoonde stukken alsnog in het geding te brengen en zo ja, dit te doen binnen de genoemde termijn van twee weken; en
- verwijst de zaak naar de meervoudige Kamer die de hoofdzaak behandelt nadat de Inspecteur de geheimhoudingskamer in vorenbedoelde zin heeft geïnformeerd en stelt het procesdossier daarna ter beschikking van die Kamer.
Aldus gedaan op 9 oktober 2014 door P. Fortuin, voorzitter, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Rechtsmiddel
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Tegen dergelijke beslissingen van de rechtbank of het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het hoger beroep respectievelijk het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van14 september 2007, nr. 43 294, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).