Verdrag ter bestrijding van terroristische bomaanslagen
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 23-05-2001
- Bronpublicatie:
15-12-1997, Trb. 1999, 161 (uitgifte: 01-10-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-05-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-2001, Trb. 2002, 62 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Algemeen
Voor de toepassing van dit Verdrag:
- 1.
wordt onder ‘staats- of regeringsvoorziening’ mede verstaan alle permanente of tijdelijke voorzieningen of vervoermiddelen in gebruik bij of bezit van vertegenwoordigers van een Staat, leden van een Regering, van de wetgevende of de rechterlijke macht of door functionarissen of medewerkers van een Staat of andere openbare autoriteit of instelling of door medewerkers of functionarissen van een intergouvernementele organisatie, in verband met hun officiële taken;
- 2.
wordt onder ‘infrastructurele voorziening’ verstaan alle openbare of particuliere voorzieningen voor de levering of distributie van openbare nutsvoorzieningen, zoals water, riolering, energie, brandstof of communicatie;
- 3.
wordt onder ‘springstof of ander dodelijk instrument’ verstaan:
- a.
elk explosief of brandveroorzakend wapen of instrument dat ontworpen is of het vermogen heeft om de dood, ernstig lichamelijk letsel of aanzienlijke materiële schade te veroorzaken; of
- b.
elk wapen of instrument dat ontworpen is of het vermogen heeft om de dood, ernstig lichamelijk letsel of aanzienlijke materiële schade te veroorzaken door het laten vrijkomen, de verspreiding of inwerking van giftige chemicaliën, biologische middelen of vergiften of vergelijkbare substanties of straling of radioactief materiaal;
- 4.
wordt onder ‘strijdkrachten van een Staat’ verstaan de strijdkrachten van een Staat die zijn georganiseerd, opgeleid en uitgerust overeenkomstig het nationale recht met nationale verdediging of veiligheid als primair doel, alsmede personen die deze strijdkrachten ondersteunen en onder hun formele gezag, leiding en verantwoordelijkheid vallen;
- 5.
wordt onder ‘openbare plaats’ verstaan die delen van gebouwen, grond, straten, waterwegen of andere locaties die voortdurend, periodiek of incidenteel, toegankelijk of open zijn voor het publiek en elke plaats omvat met een commerciële, zakelijke, culturele, historische, educatieve, religieuze, bestuurlijke, amusements- of recreatie functie, alsmede vergelijkbare plaatsen die op dezelfde wijze toegankelijk of open zijn voor het publiek;
- 6.
wordt onder ‘openbaar vervoerssysteem’ verstaan alle openbare of particuliere voorzieningen, vervoermiddelen en middelen, die worden gebruikt bij of ten behoeve van voor het publiek beschikbare diensten op het gebied van vervoer van personen of goederen.