Verdrag ter bestrijding van terroristische bomaanslagen
Artikel 13
Geldend
Geldend vanaf 23-05-2001
- Bronpublicatie:
15-12-1997, Trb. 1999, 161 (uitgifte: 01-10-1999, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-05-2001
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-2001, Trb. 2002, 62 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Algemeen
1.
Een persoon die in detentie zit of een straf ondergaat op het grondgebied van een Staat die Partij is, en om wiens aanwezigheid op het grondgebied van een andere Staat die Partij is wordt verzocht voor het afleggen van een getuigenverklaring, identificatie of voor het op andere wijze verlenen van medewerking ter verkrijging van bewijs voor onderzoek of vervolging inzake strafbare feiten krachtens dit Verdrag, mag worden overgebracht, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de persoon geeft vrijwillig zijn of haar op volledige informatie gebaseerde toestemming; en
- b.
de bevoegde autoriteiten van beide Staten stemmen ermee in overeenkomstig de voorwaarden die die Staten gepast achten.
2.
Voor de toepassing van dit artikel:
- a.
is de Staat waarnaar de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht de overgebrachte persoon in detentie te houden, tenzij anderszins verzocht of gemachtigd door de Staat vanuit welke de persoon is overgebracht;
- b.
komt de Staat waarnaar de persoon wordt overgebracht onverwijld zijn verplichting na tot terugzending van de persoon voor detentie door de Staat vanuit welke deze persoon is overgebracht, zoals vooraf overeengekomen, of op andere wijze overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van beide Staten;
- c.
verlangt de Staat waarnaar de persoon wordt overgebracht niet van de Staat vanwaar de persoon is overgebracht dat deze een uitleveringsprocedure begint ten behoeve van de terugkeer van de persoon;
- d.
krijgt de overgebrachte persoon vermindering van de straf die hij in de Staat vanwaar hij is overgebracht moet uitzitten met de tijd die hij in detentie heeft doorgebracht in de Staat waarnaar hij is overgebracht.
3.
Tenzij de Staat die Partij is vanwaar een persoon overeenkomstig dit artikel moet worden overgebracht daarvoor toestemming geeft, wordt die persoon, ongeacht zijn of haar nationaliteit, niet vervolgd of in detentie gesteld, noch aan enige andere beperking van zijn of haar persoonlijke vrijheid onderworpen op het grondgebied van de Staat waarnaar deze persoon wordt overgebracht, wegens feiten of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar vertrek uit het grondgebied van de Staat vanwaar deze persoon werd overgebracht.