Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/40:40 Samenvatting kwalificatie-arresten
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/40
40 Samenvatting kwalificatie-arresten
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691487:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ook is mogelijk dat ondanks het grondslagverweer de door eiser gestelde feiten zijn komen vast te staan; al of niet uiteindelijk, bijvoorbeeld na bewijslevering.
JBPr 2020/76 met nt. H.W. Wiersma in zijn noot bij HR 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1308, r.o. 3.2, RvdW 2020/940 (Peters c.s./De Raden). De bewijslastverdeling wordt als een rechtsvraag aangemerkt; in beginsel komt deze rechtsvraag voor volledige toetsing in cassatie in aanmerking.
Verweerder dient in dat geval aanknopingspunten voor de bewijslevering door eiser te verschaffen.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij de kwalificatie van het verweer moet worden uitgegaan van de grondslag van de vordering behorende bij het door eiser ingeroepen rechtsgevolg. De stellingen die eiser aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd zijn uitgangspunt. Het is eiser die zich op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten beroept. Door de rechter wordt beoordeeld welke feiten vaststaan/zouden moeten vaststaan om het rechtsgevolg dat eiser inroept, te bewerkstelligen. Is het verweer van verweerder een feitelijk verweer tegen één van de stellingen van eiser, dan kunnen die feiten worden ondergebracht bij de categorie grondslagverweer. Eiser die zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, zal in beginsel alle daarvoor benodigde feiten dienen te stellen en de bewijslast van de feitelijke grondslag berust bij eiser. Op de partij die stelplicht heeft, rust het bewijs, niet op de partij die weerspreekt. De verweerder hoeft de feiten niet te bewijzen die hij aan zijn verweer ten grondslag heeft gelegd. De bewijslast berust dus bij de partij wier stelling wordt betwist, aangezien het feiten betreft die in geschil zijn en die van belang zijn voor de inroeping van het door die partij gewenste rechtsgevolg. De advocaten van beide partijen moeten zich bewust zijn van het uitgangspunt dat de grondslag van de vordering van eiser bepalend is voor hun beider processtrategie. Gaat verweerder in tegen de feiten door eiser gesteld en is uitgesloten dat zijn verweer is te kwalificeren als een gemotiveerde betwisting – verweerder tast geen element aan van de door eiser gestelde stellingen1 en doet hij een beroep op feiten die leiden tot een ander rechtsgevolg, dan betreft zijn verweer een bevrijdend verweer.
Bedacht dient te worden dat een door de rechter gegeven kwalificatie als grondslagverweer of bevrijdend verweer van kracht blijft totdat zij met een rechtsmiddel is aangetast.2
Het kwalificatievraagstuk is sinds de besproken arresten goed hanteerbaar. Van belang is dat gebruik kan worden gemaakt van de algemene regels van art. 149 en 150 Rv en de verlichtingsmogelijkheden. Zo werd in de procedure kop-staart botsing geopperd dat sprake kan zijn van een bewijsvermoeden en werd de verzwaarde motiveringsplicht relevant geacht bij het arrest NNEK/Mourik.3 Het bewijsrisico blijft bij de eisende partij.