Einde inhoudsopgave
RvdW 2016/1209
Verjaring van bevoegdheid tot tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraak; korte verjaringstermijn van art. 3:324 lid 3 BW voor ‘hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald’; reikwijdte.
HR 18-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2623
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 november 2016
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze
- Zaaknummer
15/02237
- Conclusie
plv. P-G mr. F.F. Langemeijer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2016:2623, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑11‑2016
ECLI:NL:PHR:2016:882, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑09‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑04‑2015
- Wetingang
Art. 3:324 BW
Essentie
Verjaring van bevoegdheid tot tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraak; korte verjaringstermijn van art. 3:324 lid 3 BW voor ‘hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald’; reikwijdte.
Voor de toepasselijkheid van art. 3:324 lid 3 BW is niet vereist dat hetgeen ‘ingevolge de uitspraak’ bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald, in die uitspraak zelf is vastgesteld op een bepaald bedrag. Blijkens de wetsgeschiedenis is de bepaling toepasselijk als de uitspraak strekt tot betalingen bij het jaar of kortere termijn. Het voorschrift bestrijkt derhalve alle daarin bedoelde periodieke verplichtingen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.