Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395, m.nt. Mevis en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411, m.nt. Rozemond.
HR, 02-11-2021, nr. 19/00413
ECLI:NL:HR:2021:1629
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-11-2021
- Zaaknummer
19/00413
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1629, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑11‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:825
ECLI:NL:PHR:2021:825, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1629
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot afpersing gedurende voor nachtrust bestemde tijd op openbare weg door ’s nachts op straat een voorbijganger met geweld te sommeren geld af te staan en te pinnen, art. 317.3 jo. 312.2.1 en 312.2.2 Sr. Bewijsklachten. Verweer t.a.v. medeplegen, uitdrukkelijk onderbouwd standpunt m.b.t. camerabeelden en denaturering verklaring van verdachte. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/00531.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00413
Datum 2 november 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 januari 2019, nummer 20/000089-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2021.
Conclusie 14‑09‑2021
Inhoudsindicatie
-
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/00413
Zitting 14 september 2021
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 28 januari 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals in het arrest omschreven, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Ook heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en voor het toegewezen bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met de zaak 19/00531. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel behelst de klacht dat het hof het verweer van de verdachte inhoudende dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen.
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 8 maart 2017, gedurende voor de nachtrust bekende tijd, te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een of ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan [benadeelde] , voornoemde [benadeelde] meermalen heeft geslagen en met een scherp voorwerp heeft gestoken/gesneden en heeft gesommeerd geld af te staan en te pinnen en daarbij heeft gezegd: “geef mij je geld, pinnen of wij maken je kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
4.2.
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 8 maart 2017, p. 10-11:
p. 10
Op 8 maart 2017 om 04.10 bevonden ik en mijn collega [verbalisant 2] ons op de [a-straat] te ’s-Hertogenbosch. Wij zagen ter hoogte van de ABN AMRO pinautomaten drie personen bij één pinautomaat staan. We zagen dat een blanke persoon, de later te benoemen aangever [benadeelde] , zich omdraaide naar ons en riep: ‘Help me, ik ben bedreigd en ze willen mijn geld’. We zagen dat de man onvast ter been stond, een bloedneus had en zijn handen onder het bloed zaten. We zagen dat de twee overige personen, de later te benoemen verdachte [verdachte] [het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ] en [medeverdachte] , wegliepen van de aangever. (...)
p. 11
Ik liep vervolgens terug naar de eerder benoemde man en de persoon maakte zich bekend als zijnde: [verdachte] . De man vertelde desgevraagd: (...) Ik zag dat de blanke man [het hof begrijpt: aangever [benadeelde] ] met één andere Somalische jongen richting de [a-straat] liep. Ik zag en hoorde dat de man geld moest pinnen voor de Somalische jongen.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] van 8 maart 2017, p. 12-15:
p. 13
Terwijl ik op 8 maart 2017, omstreeks 02:45 uur, in de richting van het Centraal Station te ‘s-Hertogenbosch liep (...), zag ik dat er een groep van ongeveer 5 mannen bij elkaar stonden t.h.v. “ [A] ”. (...) Ik wilde deze voorbij lopen en werd vervolgens aangesproken. Ik zag en hoorde dat er twee verschillende stemmen, uit die groep, riepen in de richting van mij. (...) Ik kan u de twee mannen welke in mijn richting riepen summier omschrijven, namelijk:
Signalement 1: Getinte man, 1.80 - 1.90 meter, 25 a 30 jaar oud.
Signalement 2. Negroïde man, 1.80 - 1.90 meter, 25 a 30 jaar oud, gespierde bouw, donker gekleed. (...)
Ik ben vervolgens het Stationsplein opgelopen. (...) Ik zag dat de gehele groep mannen achter mij aangelopen kwam. Ik vond dit zeer bedreigend en werd op dit moment paniekerig. Ik ben vervolgens de trap opgelopen. (...) Ik weet dat ik vervolgens van deze trap weer afgevallen ben. Ik ben vervolgens opgestaan en zag dat deze groep mannen nog steeds dicht bij mij in de buurt stonden. (...) Ik ben vervolgens terug gelopen in de richting van de rotonde “ [A] ”. Ik was erg in paniek en zag dat de mannen mij volgden. (...) De twee mannen welke rondom mij heen liepen begonnen mij te bedreigen. Ik hoorde dat beide mannen mij meerdere malen bedreigden met de woorden: “geef mij je geld of wij maken je kapot”, dan wel woorden van gelijke strekking. Ik voelde mij op dat moment zodanig bedreigd dat ik zo bang was dat ik het eind van de nacht niet meer zou gaan halen. (...)
p. 14
Ik zag dat wij op een gegeven moment bij de pinautomaten van ABN ARMO uitkwamen. Ik hoorde dat beide mannen mij dringend verzochten om geld voor hen te pinnen met mijn pinpas. Over een bepaald geldbedrag is niet gesproken. Ik zag dat beide twee mannen dicht op mij stonden. Hier zat weinig ruimte tussen. Dit kwam wederom erg intimiderend op mij over. Ik zag plotseling dat een van de twee mannen een scherp voorwerp naast zijn lichaam hield. Ik kon niet goed zien wat voor een voorwerp dit was. Ik kan ook geen vorm of kleur hiervan omschrijven. In een ogenblik voelde ik een plotselinge pijn t.h.v. mijn linker bovenbeen. Ik wist op dit moment niet waar deze pijn vandaan kwam. Toen ik de pijn voelde ben ik meerdere malen door de man, signalement 2, met een gebalde vuist van zijn rechterhand geslagen recht op mijn gezicht. Ik voelde hierop direct een doordringende pijn aan mijn neus en kreeg direct fikse hoofdpijn. Ik hoorde dat beiden mannen meerdere malen herhaalden: “geef mij je geld, pinnen of wij maken je kapot!!”, dan wel woorden van gelijke strekking. Ik was zo angstig dat dit door zou blijven gaan dat ik besloot om mij om te draaien in de richting van de pinautomaat. Ik pakte uit mijn portemonnee mijn Rabobank pinpas. Ik stak de pinpas, onder dwang van de twee mannen, in de geldautomaat. (...) Met toeval hoorde ik een vrouwelijke stem in de richting van ons roepen: ‘Is alles oké hier?”. Ik keek op dit moment om en zag dat er een politieauto met twee politievrouwen achter ons op de straat stil stond. Ik zag mijn kans en riep op dat moment direct in de richting van de politie: “Help me! Ik ben bedreigd en ze willen mijn geld!”. (...) Ik weet dat ik uiteindelijk in het Jeroen Bosch Ziekenhuis beland ben. Ik ben hier behandeld door een arts. Ik hoorde dat een arts mij verklaarde dat ik steekwonden had t.h.v. mijn linker bovenbeen en dat dit gehecht zou moeten worden. Deze hechtingen zijn er in gezet.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 11 maart 2017, p. 24-25 en printjes 26-43 (camerabeelden van ProRail):
p. 24
Op 9 maart 2017 zijn door ProRail van vier verschillende camera’s beelden beschikbaar gesteld van Centraal Station ’s-Hertogenbosch. Op de camerabeelden herkende ik:
Aangever [benadeelde] , aan zijn gelaat en postuur,
Verdachte [medeverdachte] aan zijn opvallend rode schoenen, zijn postuur en de gewatteerde jas die door forensische opsporing in beslag was genomen voor onderzoek.
Verdachte [verdachte] , aan zijn gelaat en postuur.
Van de beelden werden door mij schermafdrukken gemaakt met daarachter in tekst vermeld wat ik zag op de beelden.
p. 30
03.52.49 uur t/m 03.53.08 uur
Aangever [benadeelde] neemt de roltrap naar boven. Verdachte [medeverdachte] neemt de roltrap naar boven en staat achter [benadeelde] .
p. 31
03.53.09
03.53.09 uur t/m 03.53.11 uur
Verdachte [medeverdachte] duwt [benadeelde] op de roltrap door hem rechts te passeren. Hierbij raakt verdachte [medeverdachte] met zijn linkerhand de linkerschouder van aangever [benadeelde] . Aangever [benadeelde] raakt uit balans en valt op de roltrap.
p. 32
03.53.15 uur
Verdachte [medeverdachte] kijkt naar aangever [benadeelde] en loopt door.
03.53.21 uur
Bij aangever [benadeelde] is geen bloed in zijn gezicht.
p. 33/34/35
03.53.26 uur
Aangever [benadeelde] gaat gelijk weer met de roltrap naar beneden. (…)
03.53.42 uur t/m 03.53.56 uur
Verdachte [medeverdachte] gaat met de roltrap naar beneden. Hij gaat daarbij op de linker reling zitten. Onderaan de roltrap steekt verdachte [medeverdachte] beide voeten naar voren en trapt aangever [benadeelde] tegen zijn linker schouderblad. Aangever [benadeelde] valt hierdoor op de grond. [verdachte] pakt ook de roltrap naar beneden.
p. 37
03.57.38 uur
Aangever [benadeelde] neemt weer de roltrap naar boven. Hij heeft geen bloed op zijn gezicht.
p. 38
03.58.32 uur t/m 03.58.58 uur
Verdachte [verdachte] neemt de roltrap naar boven en draait zich gelijk met zijn rug naar de camera. Vervolgens neemt verdachte [medeverdachte] de roltrap naar boven en draait zich ook met zijn rug naar de camera.
p. 39
04.00.37 uur
Aangever [benadeelde] komt weer in beeld en neemt de roltrap naar beneden. Verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] komen ook weer in beeld. Verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte] lopen achter aangever [benadeelde] aan de roltrap op naar beneden.
p. 41
04.00.42 t/m 04.00.56 uur
Verdachte [medeverdachte] gaat op de linkse reling van de roltrap zitten ter hoogte van aangever [benadeelde] . Verdachte [verdachte] gaat voor aangever [benadeelde] staan.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 14 maart 2017, p. 44-46:
p. 44
Ik, verbalisant, ben doende geweest met het uitkijken van de camerabeelden. De camerabeelden die ik heb bekeken zijn van het Centraal Station te ’s-Hertogenbosch.
Op camerabeelden is vanaf 03.50.35 te zien:
(…)
- dat [benadeelde] met de roltrap omhoog komt met verdachte [medeverdachte] achter zich aan
- dat [medeverdachte] met zijn linker hand richting de schouder van [benadeelde] beweegt en [benadeelde] vervolgens bovenaan de roltrap voorover ten val komt
- dat [medeverdachte] [benadeelde] voorbij loopt en het station in kijkt waar na enkele seconden verdachte [verdachte] aangelopen komt
- dat [benadeelde] na opstaan weer met de roltrap naar beneden gaat en [medeverdachte] hem achterna gaat
- dat [verdachte] tevens met de roltrap naar beneden gaatp. 45
Op de camerabeelden van camera HT-017 en 019 is op 8 maart 2017 vanaf 03:57:35 uur te zien:
- dat [benadeelde] wederom met de roltrap naar boven loopt het station in (…)
- dat [medeverdachte] en [verdachte] na 1.5 minuut via de roltrap ook het station in lopen en langs [benadeelde] lopen
(…)
- dat [benadeelde] (…) zich weer richting roltrap begeeft
- dat [medeverdachte] en [verdachte] een rondje om een kiosk hebben gelopen, druk aan het praten/discussiëren zijn en wederom achter [benadeelde] aan gaan
- dat [medeverdachte] en [verdachte] hun snelheid verhogen en [benadeelde] halverwege de roltrap naar beneden inhalen (…)
Ik, verbalisant, heb tevens camerabeelden gekeken in deze zaak van de [B] te ’s-Hertogenbosch [Het hof: zie bewijsmiddel 5]. Ik kan, gezien het signalement, met zekerheid zeggen dat de daarin genoemde man 1 aangever [benadeelde] betreft, dat man 2 verdachte [medeverdachte] betreft en man 3 verdachte [verdachte] betreft.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 13 maart 2017, p. 62-63 en printjes 66-70 (camerabeelden van [B] ):
p. 62
Op de camerabeelden van de [B] , gevestigd [b-straat 1] te ’s-Hertogenbosch, is het volgende te zien.
Op 8 maart 2017 om 04.07.30 uur komt een man op een fiets vanaf de zijde van het station in beeld die zich cirkelend over het trottoir richting centrum verplaatst (man 2). Hierna komt man 1 met een manspersoon (man 3) voorbij. Man 3 houdt de linkerarm van man 1 vast en lijkt hem richting centrum te begeleiden. Man 2 hoort er duidelijk bij en fietst zeer langzaam naast en om man 1 en man 3 heen. Ze verplaatsen zich langzaam richting het centrum.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 9 maart 2017, p. 71-72 (camerabeelden ABN AMRO):
p. 71
Ik, verbalisant, heb de beelden bekeken afkomstig van de ABN AMRO gelegen aan de [a-straat] te ’s-Hertogenbosch. [uit de datum vermeld op de printscreens die als bijlage bij het proces-verbaal zijn gevoegd, leidt het hof af dat het camerabeelden van 8 maart 2017 betreft] (...)
Op camera 21 (gericht vanaf het pand schuin vanaf boven gericht op de pinautomaat) is om 4.10.14 te zien:
Dat er vanuit de richting van het station drie mannen komen gelopen. De eerste man loopt het meest rechts aan de zijde van de pinautomaten. Gemakshalve wordt dit man 1 genoemd.
Links naast man 1 lopen twee mannen. Een van deze mannen heeft een fiets in zijn hand en loopt naast de fiets. Gemakshalve noemen we deze persoon man 2. Achter man 2 loopt de derde man. Gemakshalve noemen we deze man 3. Op de beelden is te zien dat man 2 de fiets zo voor man 1 zet, dat man 1 gedwongen wordt in de richting van de pinautomaten. Man 2 zorgt ervoor dat de fiets in de richting van de pinautomaten gaat, waardoor de doorgang voor man 1 wordt belemmerd en deze genoodzaakt is in de richting van de pinautomaat te lopen. Tijdens het lopen in de richting van de pinautomaat wijst man 3 met zijn rechterhand in de richting van de pinautomaat. Man 1 heeft in zijn rechterhand een pasje, wat lijkt op een pinpas. Man 1 loopt naar de pinautomaat en gaat met zijn rechterhand, waar de pas in zit richting de pinautomaat. Man 2 loopt met de fiets voorbij de pinautomaat en zet de fiets tegen de muur. Man 3 loopt richting de straat en gaat met zijn rug richting de pinautomaat staan.
p. 72
Om 4.10.35 draait man 1 zich om en loopt richting de straat waar man 3 staat. Op camera 2 en 3 (gericht van de pinautomaat richting de straat om 4.10.14 is te zien dat de drie mannen komen aanlopen richting de pinautomaten. Man 1 heeft een bebloed gezicht, een bebloede neus. Man 1 heeft ook bloed op zijn rechterhand. In zijn rechterhand heeft hij een pas, welke lijkt op een pinpas. In zijn linkerhand heeft hij een sigaret. Man 3 wijst met zijn rechterhand in de richting van de pinautomaat. Om 4.10.33 komt er een politieauto voorrijden. Man 1 draait zich om en rent in de richting van de politieauto. Man 3 blijft staan. Man 2 komt ook richting de politieauto gelopen.
7.
Eigen waarneming van de rechtbank (zie bewijsbijlage bij het vonnis [van] de rechtbank d.d. 29 december 2017, p. 15):
De rechtbank heeft door onderlinge vergelijking van diverse camerabeelden die tot de processtukken behoren, waargenomen dat de man die in het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , d.d. 9 maart 2017 wordt omschreven als “man 1” aangever [benadeelde] is, “man 2” verdachte [medeverdachte] en “man 3” verdachte [verdachte] .
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 8 maart 2017, p. 93-98:
p. 95
V: Met wie was jij daar vannacht?
A: Met een andere jongen, genaamd [verdachte] . (…) We kwamen van vrienden. [verdachte] was daar ook.
p. 96
Ik kwam die blanke man [het hof begrijpt: aangever [benadeelde] ] tegen op het station.
V: Hoe kwamen jullie vanaf het station bij de [a-straat] waar je bent aangehouden?
A: We liepen daar (…) We liepen gewoon daar, alle drie.
p. 98
V: Door mijn collega’s werd vannacht gezien dat jij bloed op je handen had. Van wie was dat bloed?
A: Dat was van mij. Ik heb een klein wondje op mijn hand.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 15 maart 2017, p. 102-107:
p. 103
Ik was daar met de fiets. [verdachte] was daar. Ik weet nog dat die man liep richting de [a-straat] . We liepen met z’n drieën.
10.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 17 maart 2017, p. 114-120:
p. 118
V: We hebben de camerabeelden van de ABN AMRO bekeken. Kan je iets verklaren over [medeverdachte] [het hof begrijpt: verdachte [medeverdachte] ] en zijn fiets?
A: [medeverdachte] snijdt de weg voor mij en die man. We konden er niet door. (...)
V: Waar liep jij en waar liep die man?
A: Ik liep volgens mij tussen [medeverdachte] en die man. Die man liep volgens mij aan de rechterkant van mij. (...)
Toen wees ik naar de pinautomaat.
V: Heb je gehoord wat [medeverdachte] tegen de man heeft gezegd?
A: [medeverdachte] zei schreeuwend tegen die man “Ik heb geld nodig kankerlijder”. (...)
V: Het komt over of je de man richting de pinautomaat duwt door tegen hem aan te lopen.
p. 119A: Ik ben misschien tegen die man aangelopen. (...) [medeverdachte] deed erg vervelend tegen die man. (...) Ik zag ter hoogte van de [B] dat die man bloed had. (...) V: Heb je gezien wat er gebeurd is tussen het station en [B] ? A: [medeverdachte] en die man zaten te praten tussen het station en de [B] . (...)
V: Eigenlijk wil je zeggen dat [medeverdachte] die man wilde overvallen?
A: Zo lijkt het wel.
11.
Het proces-verbaal van aanhouding van 8 maart 2017, p. 127.128:
Op 8 maart 2017 omstreeks 04.10 uur zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat de linkerpalm van verdachte [medeverdachte] onder het bloed zat.
12.
Rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een zware mishandeling in ’s-Hertogenbosch op 8 maart 2017’ van 20 juni 2017 (los opgenomen in het dossier):
p. 1
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:[…] een bemonstering (bloed, linkerhandpalm verdachte [medeverdachte] ) (…)
p. 2/3
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering […] (linkerhandpalm verdachte [medeverdachte] )Naar aanleiding van de gevonden overeenkomsten tussen de DNA-profielen van de betrokkene [benadeelde] […] en de verdachte [medeverdachte] […] en het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering […] en onder de aannames dat:- de bemonstering […] DNA bevat van twee personen;
- deze personen onderling niet verwant zijn;
- een deel van het DNA in de bemonstering […] afkomstig is van de verdachte [medeverdachte] zelf,
(NB Deze aanname is gedaan op basis van de match tussen het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering […] en het DNA-profiel van de verdachte [medeverdachte] […] en omdat het een bemonstering van de linkerhandpalm van de verdachte [medeverdachte] betreft) zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese I: De bemonstering bevat celmateriaal van de verdachte [medeverdachte] en de betrokkene [benadeelde] .
hypothese II: De bemonstering bevat celmateriaal van de verdachte [medeverdachte] en één willekeurige onbekende persoon. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn ten minste één miljard maal waarschijnlijker als hypothese 1 waar is, dan als hypothese II waar is.
13.
Aanvraagformulier medische informatie inzake [benadeelde] van behandelend arts [betrokkene 1] van 19 maart 2017 (los opgenomen in het dossier)
p. 2
Steekverwonding buitenzijde linker bovenbeen; wond neus en bloeduitstorting linkeroor; wonden linkerarm en rechterhand en linkerknie; geschatte genezingsduur: 2-4 weken.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 08-03-2017”
4.3.
De bewijsoverwegingen van het hof houden het volgende in:
“De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat kritisch dient te worden gekeken naar de verklaringen van aangever, nu hij wisselend heeft verklaard en zich essentiële zaken niet meer kan herinneren.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.Vast staat dat aangever [benadeelde] in de nacht van 8 maart 2017 in staat van dronkenschap verkeerde. Het hof sluit niet uit dat deze dronkenschap, alsook de stress die de gebeurtenissen die nacht bij aangever teweeg hebben gebracht, van invloed zijn geweest op de herinnering van aangever aan bepaalde details van die gebeurtenissen. Het hof heeft echter geenszins aanleiding te veronderstellen dat de verklaring van aangever zoals opgenomen als bewijsmiddel 2 als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt.
De kern van die verklaring is dat aangever naar het Centraal Station van ’s-Hertogenbosch is gegaan en aldaar is gevolgd door twee personen en tevens dat hij daar ten val is gekomen, dat hij vervolgens samen met die twee personen richting het centrum van ’s-Hertogenbosch is gelopen en dat hij, na door die mannen te zijn bedreigd en mishandeld, door hen werd bewogen om geld te pinnen voor die desbetreffende mannen.
Deze verklaring van aangever wordt bevestigd (en aangevuld) door ander bewijsmateriaal.
Uit de door verbalisanten bekeken camerabeelden leidt het hof namelijk af dat:
- [medeverdachte] en [verdachte] reeds op het Centraal Station van ’s-Hertogenbosch veelvuldig in de nabijheid van aangever hebben verkeerd en hem klaarblijkelijk volgden;
- [medeverdachte] aangever aldaar ook tweemaal ten val heeft gebracht (terwijl op de beelden is te zien dat [benadeelde] dan nog geen bloed op zijn gezicht heeft);
- [medeverdachte] en [verdachte] op het station op verschillende momenten in elkaars aanwezigheid verkeren en dat zij op enig moment overleg met elkaar voeren, waarna zij hun snelheid opvoeren en achter aangever aangaan;
- [verdachte] aangever [benadeelde] ter hoogte van de [B] bij zijn arm vast heeft en richting het centrum lijkt te begeleiden terwijl [medeverdachte] met zijn fiets om hen heen cirkelt;
- [medeverdachte] ter hoogte van de pinautomaat van de ABN AMRO zijn fiets zodanig neerzet dat [benadeelde] wordt gedwongen richting die pinautomaat te lopen en [verdachte] daarbij naar de pinautomaat wijst;
- [benadeelde] op dat moment een bebloed gezicht heeft.
Uit de camerabeelden komt het beeld naar voren van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] . Ook overigens bevat het dossier nog aanwijzingen dat zowel [medeverdachte] als [verdachte] als medepleger betrokken zijn geweest bij de poging tot afpersing:
- [benadeelde] heeft direct al tegen de verbalisanten heeft gezegd: ‘Help me, ik ben bedreigd en ze willen mijn geld’ en later in zijn aangifte heeft [benadeelde] bevestigd dat beide mannen hem hebben bedreigd met de woorden als opgenomen in de bewezenverklaring (zie bewijsmiddel 1 en 2);
- [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij die avond samen met [verdachte] op stap was (ze waren samen bij vrienden geweest) en samen met [verdachte] met aangever vanaf het station richting de pinautomaten is gelopen;
- [verdachte] heeft erkend dat hij, nadat [medeverdachte] ter hoogte van de pinautomaat bij de ABN AMRO [benadeelde] met de fiets had afgesneden, richting de pinautomaat heeft gewezen. In de context van de rest van het dossier kan het hof deze armbeweging van [verdachte] niet anders uitleggen dan een aansporing van [benadeelde] om te pinnen. Voorts sluit [verdachte] niet uit dat hij [benadeelde] vervolgens in de richting van pinautomaat heeft geduwd.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze feiten en omstandigheden leidt het hof dat [medeverdachte] en [verdachte] gebruik hebben gemaakt van de zwakte van het dronken slachtoffer en hem gezamenlijk door middel van (bedreiging met) geweld hebben getracht te bewegen tot het afgeven van geld door hem te laten pinnen.
Dat er daadwerkelijk een plan was om [benadeelde] geld afhandig te maken door hem te laten pinnen blijkt daarnaast uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [verdachte] . In de omstandigheid dat op de hand van [medeverdachte] een wondje aanwezig was en een hoeveelheid bloed dat celmateriaal van zowel [medeverdachte] zelf als van [benadeelde] bevatte, vindt het hof bevestiging voor het door [benadeelde] beschreven door de daders gepleegde geweld.
Het hof komt tot de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte] zich hebben schuldig gemaakt aan de poging tot afpersing in vereniging.”
4.4.
De steller van het middel klaagt blijkens de toelichting op het middel allereerst dat het hof heeft verzuimd in te gaan op het door de verdediging gevoerde verweer dat geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking. De steller van het middel voert hieromtrent aan dat uit ’s hofs bewijsoverwegingen en bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte een actieve of directe betrokkenheid had bij de vermeende geweldshandelingen, dat er op het station overleg is geweest omtrent het voornemen om de aangever [benadeelde] af te persen en dat juist uit de beelden en de inhoud van het dossier volgt dat de medeverdachte [medeverdachte] de handeling op het station zelfstandig heeft verricht zonder enige bemoeienis of betrokkenheid van de verdachte.
4.5.
Van medeplegen mag worden gesproken, indien er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Een dergelijke kwalificatie is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen, bijvoorbeeld in de vorm van “in vereniging”, een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.1.Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Zeker in de gevallen waarin de bijdrage is geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit of vóór het strafbare feit, dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest.2.
4.6.
Het hof heeft, anders dan door de verdediging is aangevoerd, in de onderhavige zaak geoordeeld dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] . Het hof heeft hieromtrent het volgende vastgesteld. Uit de overwegingen van het hof blijkt dat het hof uit de camerabeelden onder meer afleidt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] op het station veelvuldig in de nabijheid van de aangever hebben verkeerd en hem klaarblijkelijk hebben gevolgd, de medeverdachte [medeverdachte] de aangever tweemaal ten val heeft gebracht, zij aldaar op verschillende momenten in elkaars aanwezigheid verkeren en dat zij op enig moment overleg met elkaar voeren, waarna zij hun snelheid opvoeren en achter de aangever aangaan, de verdachte de aangever bij zijn arm vast heeft en richting het centrum lijkt te begeleiden, medeverdachte [medeverdachte] ter hoogte van de pinautomaat zijn fiets zodanig neerzet dat de aangever wordt gedwongen richting die pinautomaat te lopen en de verdachte daarbij naar de pinautomaat wijst en dat de aangever op dat moment een bebloed gezicht heeft. Bovendien volgt volgens het hof uit het dossier dat de aangever direct al tegen de ter plaatse zijnde verbalisanten heeft gezegd dat hij was bedreigd en dat “ze” geld wilden zien, de aangever later in zijn aangifte heeft bevestigd dat twee mannen hem hebben bedreigd en dat de medeverdachte [medeverdachte] heeft bevestigd dat hij die avond samen met de verdachte op stap was. Tot slot blijkt uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden dat de verdachte heeft erkend dat hij – nadat de medeverdachte [medeverdachte] ter hoogte van de pinautomaat de aangever met zijn fiets had afgesneden – richting de pinautomaat heeft gewezen. Het hof is van oordeel dat deze armbeweging, gelet op de context van het dossier, niet anders kan worden uitgelegd dan een aansporing om de aangever te laten pinnen. Het hof heeft gelet op de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden tot uitdrukking gebracht – en kunnen brengen – dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat uit ’s hofs bewijsoverwegingen en de door het hof vastgestelde bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht, doet aan dit oordeel niet af.
4.7.
Voorts klaagt de steller van het middel dat het hof niet heeft gereageerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat op de camerabeelden niet is te zien dat de verdachte de arm van de aangever [benadeelde] vasthoudt of dat hij de aangever naar het centrum begeleidt.
4.8.
Uit het proces-verbaal ter terechtzitting van 14 januari 2019 blijkt dat de verdediging heeft aangevoerd dat de wijze waarop is geverbaliseerd, niet strookt met hetgeen is te zien op de camerabeelden, omdat op de beelden niet is te zien dat de verdachte de aangever [benadeelde] vast heeft of dat hij hem naar de stad zou begeleiden. Uit de camerabeelden blijkt volgens de verdediging enkel dat de verdachte dichtbij de aangever loopt.
4.9.
Ingevolge art. 359 lid 2 Sv dient de rechter de beslissing die afwijkt van een door de verdediging uitdrukkelijk onderbouwd standpunt nader te motiveren. Zo een standpunt moet dan wel duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ter terechtzitting in feitelijke aanleg naar voren zijn gebracht.3.De uitleg van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is voorbehouden aan de feitenrechter, zodat in cassatie slechts de begrijpelijkheid kan worden getoetst.4.
4.10.
In de onderhavige zaak heeft het hof hetgeen door de raadsman in hoger beroep naar voren is gebracht kennelijk niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De enkele opmerking dat uit de camerabeelden niet zou blijken dat de verdachte de aangever vast heeft of hem naar de stad zou begeleiden, voldoet niet aan de eisen die de Hoge Raad stelt aan een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Ook deze klacht slaagt niet.
4.11.
Tot slot klaagt de steller van het middel dat het hof in zijn bewijsoverwegingen heeft opgenomen dat de verdachte niet uitsluit dat hij de aangever in de richting van de pinautomaat heeft geduwd, hetgeen feitelijk onjuist is dan wel meebrengt dat sprake is van denaturering van het bewijsmiddel, nu de verdachte in zijn verklaring slechts heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat hij tegen de aangever is aangelopen.
4.12.
Uit de door het hof vastgestelde bewijsmiddelen (bewijsmiddel 6) volgt dat de verbalisant tegen de verdachte zegt dat het overkomt alsof hij de man richting de pinautomaat duwt door tegen hem aan te lopen, waarop de verdachte antwoord dat hij misschien tegen de man is aangelopen. Hieruit heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de verdachte niet uitsluit dat hij de aangever in de richting van de pinautomaat heeft geduwd. Ook deze klacht faalt.
4.13.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Conclusie
5. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte cassatie is ingesteld op 28 januari 2019 en de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan 24 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. In dat opzicht is de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM geschonden. Dit dient te leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf.5.Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat de duur van de opgelegde gevangenisstraf betreft, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑09‑2021
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, m.nt. Mevis
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Buruma.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, (negende druk), 2018, p. 195.
Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. Mevis.