Hof Arnhem-Leeuwarden, 23-12-2019, nr. Wahv 200.247.312/01
ECLI:NL:GHARL:2019:10797
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
23-12-2019
- Zaaknummer
Wahv 200.247.312/01
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:10797, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 23‑12‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Een overzichtsarrest waarin in een meeromvattende zin richting wordt gegeven aan de algemene vragen met betrekking tot de bevoegdheid van een ambtenaar die op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie heeft opgelegd. De vraag of sprake is van een ambtenaar belast met een algemene opsporingstaak kan worden vastgesteld met behulp van een akte van aanstelling. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar kan op basis van de voor de betreffende ambtenaar toepasselijke akte van beëdiging en het bijbehorende proces-verbaal van aflegging van de eed, verklaring of belofte worden vastgesteld. In het kader van de vraag naar de bevoegdheid van de ambtenaar die een administratieve sanctie heeft opgelegd is het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar het uitgangspunt. De enkele betwisting van de bevoegdheid, dan wel het in meer algemene zin aan de orde stellen daarvan door het stellen van vragen of het doen van suggesties, doet geen gerede twijfel omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar ontstaan. Datzelfde geldt indien slechts wordt gesteld dat bepaalde stukken die betrekking hebben op de bevoegdheid van de ambtenaar niet kunnen worden achterhaald. Het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat misbruik van de Wob is gemaakt, indien om informatie over een verkeersboete wordt verzocht en het doel van het verzoek redelijkerwijs slechts gelegen kan zijn in het aanvechten van de verkeersboete, staat er niet aan in de weg dat vanuit het aan de Wob ten grondslag liggende beginsel dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie, stukken kunnen worden opgevraagd die zien op de bevoegdheid van (opsporings)ambtenaren.
Partij(en)
WAHV 200.247.312
23 december 2019
CJIB 209283423
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 11 september 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .
Het tussenarrest
De inhoud van het tussenarrest van 20 mei 2019 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De meervoudige kamer heeft het onderzoek gesloten.
Beoordeling
1. De gemachtigde voert in hoger beroep onder meer aan dat de kantonrechter heeft miskend dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven, onder meer wegens schending van zijn informatieplicht. De gemachtigde van de betrokkene heeft daartoe in het beroepschrift gesteld dat hij bij brief van 9 september 2017 om de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verzocht, maar dat hij die stukken nimmer heeft ontvangen. Nu onvoldoende is gebleken dat de gemachtigde, voorafgaand aan het beslissen op het administratief beroep, de stukken heeft ontvangen, kan de beslissing van de officier van justitie naar de mening van de gemachtigde niet in stand blijven.
2. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om gedurende het administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vlg. ABRS
19 november 2014, ECLI:NL:RvS:2014:4129). Het is vaste jurisprudentie van het hof dat daaronder in Wahv-zaken moet worden begrepen het zaakoverzicht en - indien aanwezig - een foto van de gedraging (vgl. het arrest van dit hof van 28 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7246).
3. Uit het dossier komt naar voren dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift van 9 september 2017 de officier van justitie heeft verzocht om onder meer het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging.
4. In het dossier bevindt zich een aangetekende brief van 5 december 2017 van de officier van justitie. Als bijlage bij de brief is gevoegd een zittingslijst “Mulder horen” waarop aangegeven kan worden welke op de zaak betrekking hebbende stukken met de brief worden meegestuurd. Hierop zijn het zaakoverzicht en een aanvullend proces-verbaal in de daarvoor bestemde hokjes aangekruist. Het op de lijst aanwezige hokje voor de foto's van de gedraging is niet aangekruist. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de gemachtigde de in het dossier aanwezige foto’s toegezonden heeft gekregen. Dit betekent dat de officier van justitie niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
5. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen. De overige klachten tegen de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie behoeven daarom geen bespreking meer.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 t/m E10, E12 of E13 van de bijlage I van het RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 10 mei 2017 om 15:04 uur op de Prof. J.H. Bavincklaan te Amstelveen met het voertuig met het kenteken [F] .
7. De gemachtigde wijst er op dat de bevoegdheid van de verbalisant van meet af aan is betwist en dat hij om het getuigschrift (BOA-certificaat) heeft verzocht. De officier van justitie heeft geweigerd dit aan de betrokkene te verstrekken. Evenmin heeft de officier van justitie het verzoek doorgezonden, alhoewel hij daartoe naar de mening van de gemachtigde wettelijk is verplicht. Daarbij is van belang dat hij deze informatie niet op grond van een zogenaamd Wob-verzoek kan opvragen. Daarnaast is de mandaatconstructie niet op orde, aldus de gemachtigde. Het door hem ingebrachte proces-verbaal van beëdiging van de ambtenaar van 3 juni 2015 is ondertekend door [D] , in de hoedanigheid van hoofd
van dienst, terwijl uit het overgelegde organogram van het ministerie van J&V blijkt dat
[E.] deze functie bekleedt. Dit betekent dat er voldoende grond bestaat tot vernietiging van de inleidende beschikking.
8. Het hof stelt vast dat er geregeld verweren worden gevoerd met betrekking tot de bevoegdheid van een ambtenaar die op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie heeft opgelegd voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. In de afgelopen jaren zijn er tal van arresten gewezen waarin uiteenlopende verweren die verband houden met de bevoegdheid van de ambtenaar aan de orde zijn geweest. Het hof acht het thans van belang een arrest te wijzen waarin in een meeromvattende zin richting wordt gegeven aan de algemene vragen die in het kader van dit onderwerp van belang zijn. Het belang van een dergelijk arrest is daarin gelegen dat het hof deze algemene vragen beantwoordt en daarmee richting geeft aan de ontwikkeling van de jurisprudentie ter zake.
9. Voor de beoordeling van de vraag of de ambtenaar bevoegd is tot het opleggen van een administratieve sanctie is het navolgende van belang.
10. Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Wahv juncto artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeervoorschriften (Bahv) zijn - voor zover hier van belang - de in artikel 141, onder b, en in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) nader omschreven ambtenaren bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie op grond van de Wahv.
11. Voor zover het een ambtenaar belast met een algemene opsporingstaak betreft, zoals nader omschreven in artikel 141, onder b, van het WvSv, geldt dat sprake moet zijn van een ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012, dan wel een ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 2, onder c en d, van die wet, voor zover deze is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Aanstelling als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak, kan slechts plaatsvinden nadat is voldaan aan de in de Politiewet 2012 en de in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) opgenomen eisen. Artikel 10, eerste lid, van het Barp schrijft voor dat aan een dergelijke ambtenaar, in ieder geval binnen een maand na aanvang zijn werkzaamheden, een akte van aanstelling door of vanwege het bevoegd gezag wordt uitgereikt. Dit betekent dat de vraag of sprake is van een zodanige ambtenaar kan worden vastgesteld met behulp van een akte van aanstelling.
12. Voor zover het een buitengewoon opsporingsambtenaar betreft, zoals nader omschreven in artikel 142 van het WvSv, geldt dat sprake moet zijn van een ambtenaar die krachtens een akte van de Minister van Justitie en Veiligheid of het College van procureurs-generaal of een aanwijzing door voormelde Minister de bevoegdheid heeft tot het opsporen van alle strafbare feiten dan wel bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet is aangewezen voor de opsporing van de bij of krachtens die wetten strafbaar gestelde feiten dan wel voor het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, van de Wahv bedoelde voorschriften. Een zodanige ambtenaar die op grond van artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Bbo) beschikt over (a) een titel van opsporingsbevoegdheid, (b) de bekwaamheid en betrouwbaarheid voor het uitoefenen van opsporingsbevoegdheden, en (c) een akte van beëdiging, is bevoegd op het grondgebied, vermeld in die akte, de opsporingsbevoegdheden uit te oefenen ter zake van de feiten die in de akte zijn vermeld en daarvan ambtsedig proces-verbaal op te maken.
12. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar kan worden vastgesteld op basis van de voor de betreffende ambtenaar toepasselijke akte van beëdiging, aangezien uit de in het Bbo opgenomen voorschriften volgt dat een dergelijke akte pas wordt verstrekt als is voldaan aan de in artikel 2, onder a en b, van het Bbo vermelde eisen. Daarbij is voor de ingangsdatum van de opsporingsbevoegdheid het bij de akte van beëdiging behorende proces-verbaal van aflegging van de eed, verklaring of belofte (artikel 20, eerste en tweede lid, van het Bpo, in het vaste model “proces-verbaal van beëdiging” genoemd) van belang. Immers, op grond van artikel 4, tweede lid, van het Bbo heeft de betrokken ambtenaar opsporingsbevoegdheid met ingang van de dag waarop de akte van beëdiging is uitgereikt. Deze akte en het bijbehorende proces-verbaal van aflegging van de eed, verklaring of belofte, opgemaakt naar een vast model, zijn aan de onderzijde voorzien van het BOA-nummer/Aktenummer van de ambtenaar. In het geval van de eerste benoeming: BOA-nummer/0 (onderstreping hof).
14. De titel van opsporingsbevoegdheid voor een buitengewoon opsporingsambtenaar heeft een geldigheidsduur van maximaal vijf jaren. Artikel 32, tweede lid, van het Bbo schrijft voor dat ten minste iedere vijf jaar dan wel ten minste op het daartoe op de akte van beëdiging vermelde tijdstip, wordt vastgesteld of de titel van opsporingsbevoegdheid en de bekwaamheid en de betrouwbaarheid voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden nog aanwezig zijn, alsmede of het dienstverband of de functie van de buitengewoon opsporingsambtenaar ongewijzigd is gebleven en het opsporen van strafbare feiten nog steeds onderdeel uitmaakt van diens functie. Indien is vastgesteld dat een titel van opsporingsbevoegdheid, de betrouwbaarheid en de bekwaamheid nog steeds aanwezig zijn, wordt hiervan op grond van artikel 34, eerste lid, van het Bbo aantekening gemaakt op de akte van beëdiging, hetgeen in de praktijk resulteert in het opmaken van een nieuwe akte van beëdiging. Omdat de opsporingsbevoegdheid ingaat op de dag dat de akte is uitgereikt, is deze akte voorzien van een bijbehorend proces-verbaal. Deze akte en het bijbehorende proces-verbaal, opgemaakt naar een vast model, zijn aan de onderzijde voorzien van het BOA-nummer/Aktenummer. In dit geval: BOA-nummer/volgnummer (onderstreping hof).
15. De vraag of de aanstellingsakte, in het geval een opsporingsambtenaar met een algemene opsporingstaak betreft, dan wel de akte van beëdiging, al dan niet voorzien van het bijbehorende proces-verbaal van aflegging van de eed, verklaring of belofte, in het geval het een buitengewoon opsporingsambtenaar betreft, onderdeel dient of dienen uit te maken van het dossier, beantwoordt het hof als volgt.
16. Artikel 7:18, vierde lid, van de Awb voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Zoals hiervoor overwogen gaat het daarbij om stukken die nodig zijn om de opgelegde sanctie op basis daarvan te betwisten. Het betreft derhalve de stukken waarin de voor de sanctieoplegging relevante gegevens (moeten) zijn vermeld respectievelijk die de ambtenaar voor de oplegging van de sanctie heeft gebruikt. Over deze gegevens moet de officier van justitie, bij de beslissing op het administratief beroep, (kunnen) beschikken, onafhankelijk van hetgeen in administratief beroep is aangevoerd. Deze stukken behoren daarom deel uit te maken van het dossier en moeten desgevraagd aan de betrokkene worden verstrekt door de officier van justitie (vgl. het arrest van het hof van
2 februari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1050). Andere documenten hoeven slechts deel uit te maken van het dossier indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die informatie betrekking heeft (vgl. het arrest van het hof van 17 oktober 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:8247).
17. Het hof stelt in het kader van de vraag naar de bevoegdheid van de ambtenaar die een administratieve sanctie heeft opgelegd voorop dat het bestaan van de bevoegdheid van de betreffende ambtenaar het uitgangspunt is. Dit is slechts anders indien hetgeen door (de gemachtigde van) de betrokkene wordt aangevoerd gerede twijfel doet ontstaan omtrent de bevoegdheid van de ambtenaar. De enkele betwisting van die bevoegdheid, dan wel het in meer algemene zin aan de orde stellen daarvan door het stellen van vragen of het doen van suggesties, doet een dergelijke twijfel niet ontstaan. Datzelfde geldt indien slechts wordt gesteld dat bepaalde stukken die betrekking hebben op de bevoegdheid van de ambtenaar niet kunnen worden achterhaald. Bij dat laatste kan ook worden gedacht aan een zogenaamd BOA-certificaat, als blijk van bekwaamheid voor het met goed gevolg doorlopen hebben van het daarvoor bestemde examen of een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), als blijk van de betrouwbaarheid van de betrokken ambtenaar. Dergelijke stukken zijn met de enkele stelling dat zij niet kunnen worden achterhaald niet als op de zaak betrekking hebbende stukken aan te merken.
18. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid behoeft een verzoeker om informatie geen belang te stellen. Ten aanzien van op de Wob gebaseerde verzoeken om informatie die betrekking heeft op een opgelegde verkeersboete, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in verschillende uitspraken geoordeeld dat misbruik van de Wob is gemaakt, indien om informatie over een verkeersboete wordt verzocht en het doel van het verzoek redelijkerwijs slechts gelegen kan zijn in het aanvechten van de verkeersboete. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat de noodzaak om voor een correcte beoordeling van een verkeersboete over bepaalde stukken te beschikken, in het geval er redelijkerwijs twijfel bestaat over aspecten waarop die stukken betrekking hebben, deel uitmaakt van de beoordeling van de boete in administratief beroep of in de procedure bij de bevoegde rechter. Dat oordeel brengt op zichzelf niet mee dat op grond van de Wob bij het orgaan dat daartoe gehouden is niet in meer algemene zin, dat wil zeggen niet ten behoeve van het voeren van een procedure tegen een verkeersboete, maar wel vanuit het aan de Wob ten grondslag liggende beginsel dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie, stukken kunnen worden opgevraagd die zien op de bevoegdheid van (opsporings)ambtenaren. In dat verband merkt het hof nog op dat de Wahv voor wat betreft de mogelijkheid om over dergelijke stukken de beschikking te verkrijgen geen voorliggende voorziening vormt ten opzichte van de Wob. Het oordeel welke stukken als op de zaak betrekking hebbend in de Wahv-procedure moeten worden aangemerkt is aan de officier van justitie, de kantonrechter en het hof. Hetgeen de Afdeling met betrekking tot de Wob heeft geoordeeld is daarvoor niet bepalend.
19. Het voorgaande betekent voor de onderhavige zaak het volgende. De stelling van de gemachtigde dat hij het BOA-certificaat van de betrokken ambtenaar niet heeft kunnen achterhalen doet geen twijfel ontstaan omtrent de bevoegdheid van deze ambtenaar. Daarbij merkt het hof ten overvloede nog op dat de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie ter zitting van het hof een akte van beëdiging van de ambtenaar van 27 mei 2015 heeft overgelegd. Ook het door de gemachtigde ingebrachte proces-verbaal van beëdiging van de ambtenaar van 3 juni 2015, ondertekend door A. Oranje, in de hoedanigheid van hoofd van dienst, doet die twijfel niet ontstaan. Dit proces-verbaal is aan de onderzijde voorzien van "BOA/Aktenummer: 6041718/1 (onderstreping hof) en heeft, anders dan de gemachtigde meent, geen betrekking op de beëdiging van de ambtenaar, maar op de uitreiking aan hem van de eerst daarop volgende akte van beëdiging. Het verweer wordt verworpen.
20. De gemachtigde heeft verder aangevoerd dat de vermeende gedraging niet is begaan aan de Prof. J.H. Bavincklaan, maar aan de Uilenstede te Amstelveen. De Uilenstede is een zeer geliefde parkeerplek onder bezoekers, bewoners en forenzen. Daarnaast sluit de architectuur in de betreffende buurt niet aan bij de huidige parkeerbehoefte. Een en ander zorgt ervoor dat de betrokkene niet zijn voertuig voor zijn huis kan parkeren, hetgeen zeer frustrerend is. De betrokkene heeft er daarom voor gekozen zijn voertuig buiten het aangegeven parkeervak te parkeren. De ambtenaar kan in dat verband stellen dat er ten tijde van het constateren van de gedraging parkeervakken vrij waren, maar dat betekent volgens de gemachtigde niet dat dit het geval was op het moment dat de betrokkene zijn auto parkeerde. Daarnaast heeft de betrokkene zijn auto zodanig geparkeerd dat het geen gevaar of hinder voor de overige weggebruikers opleverde.
21. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor - onder meer - een gedraging die door deze ambtenaar zelf is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens.
22. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat onder meer de volgende gegevens:
"Pleegdatum en -tijdstip: 10-05-2017, 15:04:00
Pleeglocatie: Prof J.H. Bavincklaan
Pleegplaats: Amstelveen (….)
Kenteken: [F] (….)
Soort voertuig: personenauto (….)
Ik zag dat het voertuig stond geparkeerd op een parkeergelegenheid, aangeduid middels bord E4 RVV 1990, buiten de aldaar aangegeven parkeervakken. (….)
Bij het constateren van het feit werd vastgesteld dat er 10 minuten geen activiteit met betrekking tot het voertuig plaats vond."
23. Namens de betrokkene wordt de juistheid van de locatie van de gedraging betwist, maar die stelling wordt onvoldoende onderbouwd. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van de locatie van de gedraging te twijfelen. Dit betekent dat vaststaat dat de gedraging is verricht.
24. Hetgeen de gemachtigde overigens naar voren brengt met betrekking tot de vastgestelde gedraging is door hem in de context van de verwijtbaarheid van de gedraging geplaatst. Het hof merkt op dat verwijtbaarheid bij het verrichten van een gedraging als de onderhavige geen voorwaarde is voor de oplegging van een sanctie. Ook wanneer een gedraging niet opzettelijk wordt verricht, kan daarvoor een sanctie worden opgelegd. Wel kan in uitzonderlijke gevallen aanleiding bestaan om, gelet op artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wahv, te oordelen dat de gedraging onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden, dat deze het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken dan wel dat de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert matiging van het bedrag van de sanctie rechtvaardigen.
25. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige is door de regelgever niet afhankelijk gesteld van het veroorzaken van gevaar of hinder. Dat het handelen van de betrokkene in de visie van de gemachtigde niet hinderlijk of gevaarlijk was, geeft daarom geen aanleiding om een sanctie achterwege te laten of het bedrag te matigen. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat er - toen de betrokkene zijn voertuig ter plaatse parkeerde - geen vrije parkeerplaatsen zouden zijn geweest. Het ligt in zodanig geval op de weg van de betrokkene om elders een parkeerplaats te zoeken.
26. Omdat de inleidende beschikking niet wordt vernietigd, is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding (vgl. het arrest van het hof van 1 mei 2019, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2019:3197). Dit betekent dat het verzoek om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen. In hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd met betrekking tot dit arrest, ook voor zover daarbij wordt verzocht om in een overgangssituatie te voorzien, ziet het hof geen aanleiding om terug te komen op het oordeel zoals in het arrest verwoord.
27. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt
deze;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond.
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Anjewierden, Van Schuijlenburg en De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.