Type- en/of spelfouten heb ik niet verbeterd.
HR, 29-03-2022, nr. 20/03867
ECLI:NL:HR:2022:402
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2022
- Zaaknummer
20/03867
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:402, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑03‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:125
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2175
ECLI:NL:PHR:2022:125, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:402
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑06‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0068
JIN 2022/73 met annotatie van Oort, C. van
NJ 2022/209 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Mensenhandel, meermalen gepleegd (art. 273f Sr). Post-Keskin, onvindbare getuige. Gebruik van getuigenverklaring voor het bewijs. Schending ondervragingsrecht? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2021:576 (post-Keskin) m.b.t. beoordeling van verzoeken tot oproepen en horen van getuigen door feitenrechter in situatie dat verzoek betrekking heeft op getuige t.a.v. wie verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al (in vooronderzoek of anderszins) verklaring heeft afgelegd met belastende strekking, en HR:2021:1418 m.b.t. beoordeling van vraag of is voldaan aan eisen van eerlijk proces. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van ondervragingsrecht, namelijk dat getuige onvindbaar is gebleken. Hof heeft de eerder door getuige afgelegde verklaring over de agressieve en dwingende houding van verdachte jegens 2 aangeefsters, die getuige als au pair heeft waargenomen, gebruikt voor het bewijs. M.b.t. dit gebruik heeft hof geoordeeld dat bewezenverklaring niet in overwegende mate steunt op die verklaring, gelet op andere bewijsmiddelen, waaronder verklaring van verdachte, verklaringen van aangeefsters en whatsapp-berichten. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Kennelijk heeft hof daarnaast de omstandigheid dat deze b.m. de inhoud van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaring ondersteunen, in aanmerking genomen bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaring. Gelet op dit een en ander getuigt oordeel dat procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat er nog andere compenserende factoren waren, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/03867
Datum 29 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 november 2020, nummer 22-004888-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft A. Koopsen, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2. Het klaagt dat het gebruik van de door de getuige [getuige] (hierna ook: [getuige]) afgelegde verklaring voor het bewijs onverenigbaar is met artikel 6 lid 3, aanhef en onder d, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode tussen 1 januari 2013 tot en met 11 augustus 2017 te ’s-Gravenhage en Utrecht
A) een ander te weten [aangeefster 1], (telkens) door dwang, of door dreiging met geweld
- heeft vervoerd met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster 1] en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster 1], seksuele handelingen met een derde en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [aangeefster 1],
Immers heeft verdachte onder andere:
- voor die [aangeefster 1] de werkdagen en werktijden bepaald en
- die [aangeefster 1] bewogen vele uren achter elkaar beschikbaar te zijn voor het werk als prostituee
- die [aangeefster 1] bewogen om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en/of
- die [aangeefster 1] toestemming laten vragen als zij haar eigen verdiende geld wilde uitgeven en
- bij die [aangeefster 1] meerdere tatoeages met zijn naam op haar lichaam laten plaatsen en
- die [aangeefster 1] gecontroleerd en
- die [aangeefster 1] bedreigd met een vuurwapen;
2. hij in de periode tussen 1 januari 2013 tot en met 11 augustus 2017 te ’s-Gravenhage en Amsterdam en Utrecht
A) een ander te weten [aangeefster 2], (telkens) door dwang en door dreiging met geweld
- vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster 2] en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster 2], seksuele handelingen met een derde en
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [aangeefster 2],
Immers heeft verdachte onder andere:
- voor die [aangeefster 2] de werkdagen en werktijden bepaald en
- die [aangeefster 2] bewogen om vele uren achter elkaar beschikbaar te zijn voor het werk als prostituee en
- die [aangeefster 2] bewogen om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en
- die [aangeefster 2] met de auto naar een gelegenheid waar zij zich kon prostitueren gebracht en
- die [aangeefster 2] toestemming laten vragen als zij haar eigen verdiende geld wilde uitgeven en
- bij die [aangeefster 2] meerdere tatoeages met zijn naam op haar lichaam laten plaatsen en
- die [aangeefster 2] gecontroleerd en
- die [aangeefster 2] bedreigd met een vuurwapen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor (1) aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 11 augustus 2017, met nr. 1 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 20-25):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1]:
Is er een relatie met jullie werk in de prostitutie?We kunnen niet vrij nemen wanneer we willen. Dat bepaalt hij (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]).
En jullie verdiende geld?Hij heeft daar zeggenschap over.
Heb je wel eens met hem gesproken dat je bij hem weg wilde?Hij zei dat ik nooit weg kon gaan. Als ik weg zou gaan, zou ik onder de grond verdwijnen, hij zou me neerschieten, zuur in m’n gezicht gooien. Hij had z’n pistool hier liggen.
Heeft hij jou met dat pistool bedreigd?Ja, één keer zette hij het op m’n hoofd. Dat was een paar jaar geleden.
Beschik je zelf over jouw inkomsten?
Nee. Ik moet eerst toestemming vragen.
Maar als jij het wil opnemen, moet jij toestemming vragen?Ja, ik mag niks zonder toestemming doen.
Moet je hem ook geld geven?Nee, hij pakt gewoon. Het contante geld. Soms, heel lang niet, dan opeens een groot bedrag. € 10.000,00 / € 20.000,00. Hij vraagt het niet.
Geef jij daar toestemming voor?
Nee, tuurlijk niet. Hij vraagt het niet. We hebben totaal geen vrijheid. Als ik op mijn werk ben en ik naar de wc moet, moet ik hem zelfs appen.
En al die dingen die hij koopt is van het geld van jullie?Ja. Alles wat hij vergokt en wat hij heeft, is eigenlijk van ons.
2. Een proces-verbaal van verhoor (2) aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 12 augustus 2017, met nr. 8 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 26-48):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1]:
A: Ik was net bevallen. Tijdens de zwangerschap van de tweede begon hij (het hof begrijpt: [verdachte]) weer over dat hij wilde dat ik dit werk ging doen. Dat we anders niks konden opbouwen. Toen de bevalling naderde, had hij het er continu over. Hij vroeg wanner ik kon gaan starten. Dat was ongeveer vijf weken na de bevalling van de tweede.
A: Op [geboortedatum] 2012 was de tweede geboren, in januari 2013 begon ik met werken. Hij wilde dat ik dit ging doen voor een jaar of anderhalf.
V: Dus het gaat om 4,5 jaar dat jij moest werken onder voorwaarden die jij niet wilde?A: Ja.
A: Hij heeft nooit gewerkt. Hij heeft een UWV uitkering.
V: Tijdens de zwangerschap begon hij over prostitutie. Waarom was dat?A: omdat er geen geld binnenkwam. Op het laatst voerde hij echt de druk op. Hij wilde dat ik achter het raam zou gaan werken. Ik ben naar Antwerpen gegaan. Ook een dag in Doetinchem. Dat was vijf weken na mijn bevalling.
V: Jij wilde dat niet?A: Nee. Dat gaf ik ook aan, maar hij zei dat hij wilde dat ik dat deed, omdat we geen geld hadden.
V: Hoe voerde hij de druk op?A: Door er steeds over te praten. Hij had contact met [aangeefster 2]. Hij wist hoe hij dat moest aanpakken. In het begin zei hij dat [aangeefster 2] en de andere meisjes dat ook deden. Hij zei dat er niks mis mee was, dat we een mooi huis konden hebben, een autootje. Hij zei dat ik snel moest gaan. Ik kon geen nee meer zeggen en uiteindelijk ben ik gegaan. Hij wilde dat ik zo snel mogelijk ging. De druk van het continu pushen...
A: Er werd van tevoren gezegd, op dag één al, dat er niet gezoend zou worden, dat niemand aan mij van onderen mocht zitten.
V: Maar je werkte in de raamprostitutie?A: Ja, maar alleen met condoom en alleen seks. Alleen penetratie. Alleen doen waar je voor komt en oprotten. Zo noemde hij dat. Als ik daarvan zou afwijken, dan zou hij me het leven zuur maken. Zijn woorden waren altijd dat als ik niet luisterde, hij me zou verminken, zuur in me gezicht zou gooien, me zou vermoorden. Hij heeft me zo bang gemaakt, dat ik dat echt zou geloven. Als iemand naast je zit of ligt met een wapen en hij heeft je daar mee bedreigd.
A: Hij vergokte 10.000 euro.A: Hij heeft het wapen één keer op me gericht. Hij zei dat als ik weg zou gaan, hij zichzelf, mij en de kinderen zou doodschieten. De keren daarna is het altijd mondeling geweest. Dat hij me met woorden bedreigde. Hij zei regelmatig dat als ik tegen hem zou liegen, of bij hem zou weggaan, dan zou hij me vermoorden en de kinderen ook en daarna hemzelf. Hij had het over eerwraak. Als ik dit werk zou doen als ik niet met hem zou zijn, dan zou hij iemand zuur in mijn gezicht laten gooien.
A: In een maand verdiende je ongeveer 10.000 euro.
V: Dat moest allemaal naar hem toe?A: Ja, of ik moest het aan hem geven of ik moest het ergens leggen zodat hij het kon pakken. Dat heeft hij me zo aangeleerd. Hij zei dat hij het niet anders wilde zien. Het was de druk, de angst voor hem, zodat er nooit een ruzie zou komen. Daarom deed ik precies wat hij zei.
A: Boodschappen doen. Als ik het niet liet weten, ging hij meteen vragen stellen. Hij stuurde altijd een T. Dat betekende dat het goed was in het Turks, dat stond voor Taman. Dat deed hij bij [aangeefster 2] ook. Je wordt zo geleefd door iemand. Dag in dag uit. Als ik iets met de kinderen ging doen, moest ik alles precies appen. Dan moest ik toestemming vragen over hoeveel geld ik mee mocht nemen. Alles moest ik vragen en ik moest over alles wat ik had uitgegeven een verklaring geven. Als ik hem niet meteen app als ik wakker word, wordt hij kwaad. Dan negeerde hij me. Maar ik moest niet vergeten om hem te appen de hele dag. De angst voor hem was zo groot.
A: Hij zou [aangeefster 2] laten gaan over geruime tijd, omdat hij met mij wilde zijn.
V: Was hij haar bezit dan?A: Ja, dat zag hij zo.
V: Wat moest jij allemaal van [verdachte] doen wat je eigenlijk niet wilde?A: Elke dag werken. 24 uur hem laten weten wat ik deed, waar ik heen ging.
V: Geld geven?A: Dat moest ik elke dag afgeven. Ik heb twee jaar lang geen kleding kunnen kopen. Maar hij kocht wel dure merkkleding voor zichzelf. Overdag zat ik opgesloten op mijn werk en ‘s avonds zat ik opgesloten thuis.
V: Dus eigenlijk had je geen vrijheid?
A: 0,0.
V: Hoe kwam je aan klanten?A: Dat van de site ging via mail, want ik mocht niet bellen van hem. De mails kon hij allemaal lezen.A: Als ik zei dat ik al 12 dagen aan het werk was en of ik een dag vrij mocht, dan zei hij dat ik pas 8 dagen aan het werk was. Hij bepaalde wanneer ik vrij mocht, wanneer ik mocht gaan slapen. Als ik niet luisterde werd hij boos.
V: Vanaf wanneer heb je in deze situatie gezeten? De dwang om de in de prostitutie te werken.
A: dat was vanaf januari 2013. Vanaf het moment dat ik ben gaan werken, heeft hij dat continu bepaald. Soms 6 dagen, soms 10 dagen achter elkaar. Als ik dan vroeg en zaterdag dan, dan was ik altijd vrij. Dan zei hij, dat zien we wel. Dan keek hij eerst of er genoeg binnen gehaald was. En als ik dan iets wilde, ik wilde graag m’n tanden laten doen. Dan moest er eerst zoveel tijd overheen gaan voordat ik dat mocht gaan doen, dat ik het verdiende om dat te laten doen.
A: Alleen vaste klanten, die mochten wel een minuutje langer blijven, maar anderen niet. Geen seconde langer. En meteen doorgeven dat ik bezet was.
V: Ik wil graag weten of [verdachte] er voordeel voor zichzelf uit haalde.A: hij leefde ervan, hij kocht er kleding van, zijn sieraden, zijn auto, zijn eten. Hij gokte ervan. Hij ging om de 2-3 dagen naar de kapper. Drie keer in de week naar de zonnebank. Altijd de nieuwste kleding en schoenen.
V: Maar kocht hij dingen voor jou, de huur van de kamer, zodat jij kon werken?A: Ja, maar van mijn geld.
V: Hoeveel dagen werkte je per week?A: Zes dagen minimaal. Soms was ik maar één keer in de twee weken een dag vrij. Mijn werktijden waren van 11:00 uur tot 17:00 uur. Maar hij zei wanneer ik naar huis mocht. En rond kerst en oud en nieuw, dan moest ik dag en avond staan en geen dagen vrij.
V: Welke codes gebruikten jullie?A: B = bezet, voor 20 minuten.KL = klaar, man is de deur uit binnen 20 minuten.Bxx = 100 euro voor 30 minuten. X staat voor 50 euro.Xxx = 45 minuten 150 euro.Xxxx = een uur, 200 euro.Vuistje = 100 euro.+ = 50 euro.X moest ik sturen als ik bezet was.Half bingo = 500 euro.Bingo Lingo = 1000 euro.
V: Wie verzon dit?A: Hij.
V: Wat was het idee daarachter?A: Dat hij controle had. Als ik thuis was, schreef ik “ik ben th”.
A: Ik heb vier tatoeages. Op elke voet eentje, met zijn naam erin, dat ik van hem houd en met een ster en een maan. En de letter […]. Onder mijn onderbroek, op mijn onderbuik, staat zijn naam. En op de linkerkant in mijn zij, staat een tekst met zijn naam.
V: Waarom heb je die?A: Dat wilde hij. [aangeefster 2] heeft ze ook.A: Hij zei altijd tegen mij dat het geld kostte als ik thuis ziek was. Zo zette hij me onder druk terwijl ik ziek was. Ik moest verplicht seks hebben met [aangeefster 2] erbij.
3. Een proces-verbaal van verhoor (3) aangeefster van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 24 oktober 2017, met nr. 16 van onderzoek DHRCC17018.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz.- 57-63)
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1]:
V: Waarom wilde [verdachte] dat jij SM werk ging doen?A: Omdat daar veel meer geld in te verdienen is.A: [verdachte] praatte continue op mij in over prostitutie. Hij had het over [aangeefster 2] die ook in de prostitutie werkte. Hij voerde de druk enorm op. Ik werd zwaar bedreigd, ik werd gecontroleerd, de druk werd zo opgevoerd. Anderen hadden dat voor hem over zei [verdachte]. [verdachte] zei mij dat ik dat ook kon. Ik had zo’n zware zwangerschap en was helemaal op. Ik zat onder de morfine. Ik had geen kracht meer om ergens tegenin te gaan.O: Na 6 weken ging je aan het werk. Op enig moment zal je je na je zwangerschap weer sterker voelen.
V: Waar heb je voor [verdachte] moeten werken in de prostitutie?A: Den Haag, Utrecht en toen weer Den Haag.
V: Wat waren je werktijden?A: Van 10:00 uur tot 19:00 uur. Soms 6 dagen, soms 13/14 dagen achter elkaar. Minimaal 6 dagen per werk. Het was heel zwaar. Het was vlak na mijn bevalling. Ik heb daar minimaal 4 maanden gewerkt.
O: Toen ging je naar Den Haag.V: Wat is de reden daar van?A: [verdachte] wilde dat, omdat Antwerpen te weinig opbracht. Ik moest nog steeds alles doen hoe [verdachte] het wilde. Ik had geen zeggenschap.
V: Wat waren je werktijden?A: Van 18:00 uur tot 00:15 uur of 00:45 uur. Altijd 6 dagen in de week en soms langer. Ik kreeg later maar 1 dag in de 2 weken vrij.
V: Hoe ervaarde je de periode in Utrecht?A: Vreselijk zwaar. Ik moest daar ‘s nachts werken.
V: Wat heb je met dat verdiende geld gedaan?A: Ik heb alles afgedragen aan [verdachte]. Dat ging niet met mijn toestemming.
A: De boten in Utrecht gingen dicht, dus ik moest van [verdachte] terug naar Den Haag. Ik deed raamprostitutie en beginnende SM. Ik werkte van 10:30 uur tot 17:00 uur. Het bleef heel zwaar, omdat ik 1 dag in de 2 weken vrij mocht hebben van [verdachte].
V: Hoe lang heb je daar gewerkt?A: Tot ik ben gevlucht. Ik heb daar vanaf augustus 2013 tot augustus 2017 gewerkt.
V: Wat heb je met het verdiende geld gedaan?A: Ik heb alles afgestaan aan [verdachte].
4. Een proces-verbaal van verhoor (4) aangeefster van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 4 januari 2018, met nr. 25 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlage houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 64- 69):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1]:
V: Heeft [verdachte] jou de dingen laten doen zoals je ze in eerdere aangifte hebt voorgehouden aan ons, ofwel heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan mensenhandel?
A: Alles wat ik heb verklaard is wel gebeurd. Ik heb nergens over gelogen.
5. Een proces-verbaal van verhoor (1) aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 21 augustus 2017, met nr. 2 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 70-82):
als de op 11 augustus 2017 afgelegde verklaring van [aangeefster 2]:
A: ik wil gelijk aangifte doen.
A: Als ik werk moet ik appen. Als ik bezig ben, moet ik een ‘b’ en een kruisje sturen. Dat betekent dat ik een kwartier bezig ben. Als ik klaar ben stuur ik een @. Dat betekent dat ik klaar ben. Als ik 100 euro heb, moest ik een vuistje sturen. Als ik 150 had, een vuistje met een plus. En als ik 200 had, twee vuistjes. Bij 2,5 vuistje en een plus.
V: Waarom moest: je dat?
A: Ja, ik denk omdat hij (het hof begrijpt: [verdachte]) mij niet vertrouwde denk ik, omdat hij wilde weten wat ik binnen haalde.
V: Wat deed jij dan met je verdiende geld?
A: Als ik thuis kwam, gaf ik het geld, aan hem, aan [verdachte].
V: Waarom deed je dat?
A: Omdat ik dingen heb gezien waar ik bang van was. Omdat hij mij een keertje, zeg maar bedreigd heeft, met een pistool. Het ging heel snel. Hij draaide helemaal door. Volgens mij ging het werk niet helemaal goed en toen zei hij ‘je gaat naar Duitsland werken’. Toen richtte hij het pistool op mij. Toen schrok ik. Toen is hij weggelopen. Vanaf die tijd zit echt de angst in mij.
A: Ik moest altijd schrijven. Als ik naar mijn werk ga moest ik schrijven 'ben thuis 'b thuis'. Dat betekent dat ik op mijn werk ben. Ik moet eigenlijk overal uitleg over geven, appen.
V: Waarom heb jij nooit overwogen om, zeg maar, als je 6 uur aan het werk bent dan lekker 3 uur in de stad gaat koffie drinken?
A: Omdat ik dat niet zomaar kan doen. Dan wordt hij boos. En ik moet overal uitleg op geven. Dan weet hij dus waar ik ben, via de app. Als ik klaar ben met werken, schrijf ik naar hem ‘ik rij nu naar huis’, en als ik thuis ben dan schrijf ik ‘ik ben thuis’. Ik kan dus niet bijvoorbeeld zeggen ‘ik ben nu in de stad.’ Dat kan ik wel schrijven, maar toch de angst zit in je. Dat hij boos wordt, dat je gewoon doet wat je wilt.
V: Wanneer heb je hem ontmoet?
A: In 2008.
V: Je praat nu over 9 jaar dat je hem kent, met hem om gaat en 9 jaar lang heb jij jouw verdiende geld aan hem gegeven?
A: Ja.
V: Heeft hij je nog vaker met een pistool bedreigd?
A: Nee, het is maar 1 keer gebeurd.
V: Heeft hij andere bedreigingen geuit?
A: Als je bij me weg gaat, dan heb je een probleem. Dan gooi ik zuur in je gezicht, dan vermink ik je. Dat soort dingen.. Of ‘ik maak je dood’.
V: En hoe kwam dat op jou over?
A: Angstig. Je wordt er toch bang van.
V: Hoeveel dagen werkte jij?
A: 6, soms 5. Soms werkte ik een week door.
V: En de tijden?
A: In Den Haag van 11 tot 5. De dagdiensten. De laatste tijd was ik ook in de avond. Dan was ik er rond 7 uur. Niet dag en avond. Het was wisselend.
V: Hoe lang werk je nu in Den Haag?
A: Vanaf maart.
V: Toen was het je eerste keer?
A: In het verleden wel. Maar met [verdachte], dat was vanaf maart.
V: Waar heb je nog meer gewerkt? Voor hem?
A: Utrecht en Amsterdam.
V: Waar bleef het verdiende geld?
A: Bij [verdachte].
V: Je hebt jaren met hem op de [a-straat] gewoond, maar je bent verhuisd. Waar ben je naartoe verhuisd?
A: Naar het huis van [aangeefster 1]. Hij wou dat ik hier heen ging, het werk ging zo slecht, hij zei “beter ga je tijdelijk daar wonen, tot het weer wat beter gaat”.
V: Hij wilde dat jij hier ging wonen?
A: Ja.
V: Het was zijn idee?
A: Ja.
6. Een proces-verbaal van verhoor aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 29 september 2017, met nr. 15 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 83-101):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 2]:
V: Deed je dingen die je eigenlijk niet wilde?A: Ja.
V: Welke dingen waren dat dan?A: Geld aan hem (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte]) geven. Met werk. Als ik vrij wou nemen, dan moest ik gewoon werken, ook al wou ik niet. Ik had dan geen zin, maar dan moest ik toch.
V: Wat nog meer?A: Als ik naar de winkel wou gaan of naar de zonnebank. Als hij nee zei, dan mocht het niet. Ik moest gewoon alles doen wat hij zei.
V: Hoe kwam het zo?A: Door dat met het pistool. En ook door hoe hij op straat tegen mensen te keer ging. Als vrouw durf je daar dan niet meer tegen in te gaan.
V: Hoe lang duurde die periode?A: Tot we gevlucht zijn.
V: zijn er nog meer dingen die jij moest doen die je niet wilde doen?A: Tatoeages.
V: Nog andere dingen die je niet wilde?A: Ja, met werk, het appen. Dat je bijvoorbeeld een B moest sturen als een klant er was voor een kwartier. BET Nx. Elk kruisje is 50. Als ik klaar was, moest ik een @ sturen.
V: [verdachte] wist dat je in de prostitutie werkte toen hij je leerde kennen. Hebben jullie het toen over jouw werkzaamheden gehad?A: Ja. Bepaalde dingen mocht ik niet doen. Zoenen of likken. Als klanten dat bij mij zouden doen. Beffen. Als hij erachter kwam, dan zou hij me wat aandoen. Dit was ietsje later. Zeg maar toen ik 6-7 maanden met hem ging. Ik moest gewoon naar hem luisteren.
A: Toen ik siliconen ging zetten, moest ik een maand doorwerken. Op een gegeven moment was het twee weken doorwerken. Standaard was één dag in de twee weken vrij. Ik moest werken wat hij zei.Hoe ging je naar je werk toe? In het begin in Utrecht toen bracht [verdachte] me vaak. Ik ging ook wel vaker met de trein. Dat was in Utrecht. In Amsterdam was het hetzelfde. Hij bracht me wel eens, maar ik ging ook wel zelf. Maar ook wel met de taxi.
V: Zou jij dit beroep gewoon blijven uitoefenen?A: Op een gegeven moment zei ik wel dat ik iets anders wilde. Dan zei hij dat hij ging bepalen tot wanneer ik zou werken, dat ik makkelijk tot m’n 40e kan blijven werken.
7. Een proces-verbaal van verhoor (3) aangeefster van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 30 oktober 2017, met nr. 17 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 102-114):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van. [aangeefster 2]:
V: Wat voor tatoeages heb je allemaal?A: Ik heb vijf (5) tatoeages van [verdachte] met Turkse tekst. In alle vijf de tatoeages, zit de naam “[verdachte]” verwerkt.
Tatoeage 1: tatoeage op onderbuik.Tatoeage 2: tatoeage op linker onderarm.Tatoeage 3: tatoeage op mijn onderrug.Tatoeage 4: tatoeage op rechtervoet.Tatoeage 5: tatoeage op linkervoet.
V: Hoe kom je aan die tatoeages?A: Ik moest van [verdachte] die tatoeages laten zetten. Zo konden anderen zien dat ik van [verdachte] was.
V: Wanneer heb je die tatoeages laten zetten?A: Tatoeage 1: 2009Tatoeage 2: 2009 / 2010Tatoeage 3: 2012Tatoeage 4: 2013/2014Tatoeage 5: 2014/2015
V: Hoe ging dat precies?A: Ik moest er steeds een laten zetten van hem. [verdachte] zei mij dat anderen zo konden zien dat ik van hem was. Ik had er niets over te zeggen en heb het toegelaten. Ik had heel veel angst.
V: Wat deed het met jou dat [verdachte] dat pistool in jullie huis had liggen?A: Het gaf mij een onveilig gevoel. [verdachte] had mij al eens eerder bedreigd ermee. Ik durfde daardoor [verdachte] niet meer tegen te spreken. Ik voelde mij niet fijn. Ik kon dat niet tegen [verdachte] zeggen. Ik moest alles doen wat [verdachte] wilde.
V: Hoe ging jij je hierna gedragen?A: Ik ging mij anders gedragen. Ik had veel meer angst gekregen. Ik durfde [verdachte] niet meer tegen te spreken of mijn eigen mening te geven. Ik was bang voor de reactie van [verdachte].
O: Je gaf aan dat je vaker bedreigd bent door [verdachte].V: Kun je daar wat meer over vertellen?A: Dat ging met woorden. Of hij trok zijn riem uit zijn broek en wilde mij daar dan mee slaan. Of met woorden, als ik dan door zou gaan zou hij mij slaan. Of hij zei, ik laatje doodmaken, ik laat zuur in je gezicht gooien. Of probeer maar weg te gaan bij mij, dan zul je het wel zien.
V: Ben je fysiek mishandeld door [verdachte]?A: Echt geslagen nooit, maar wel beetpakken. [verdachte] pakte mij dan bij mijn arm. [verdachte] heeft veel kracht in zijn armen en is groot. Hij pakte mij hardhandig aan. [verdachte] deed mij daar pijn mee.
V: Wanneer was nu eigenlijk het moment dat je niet meer over je eigen leven en handelen kon en mocht beslissen van [verdachte]?A: Ik werkte voor mijzelf op het Zandpad. Na een jaar moest ik geld aan [verdachte] gaan geven. [verdachte] vroeg mij om mijn geld te geven en ik deed dat. De reden was dat ik heel bang voor [verdachte] was.
V: Hoe kreeg [verdachte] het voor elkaar dat jij dingen ging doen die je eigenlijk niet wilde?A: Door het bedreigen door hem. Door het karakter van [verdachte]. Ik werd angstig van [verdachte]. Ik deed daarom dingen die ik niet wilde.
O: Je zei tijdens de aangifte dat [verdachte] niet bij jouw werk langs kwam, maar dat jullie wel veel contact hadden via de app.V: Hoe verliep dat contact?A: Als ik op mijn werk kwam moest ik [verdachte] appen. Ook als ik aan het werk was of naar de wc ging moest ik hem dat laten weten. Ook na elke klant moest ik [verdachte] laten weten wat ik verdiend had aan die klant.
V: Welke symbolen gebruikte jij en [verdachte] en wat betekenden die dan?A:
Symbool Betekenis
[vuistje] “vuistje" betekend €100,- euro , meerdere vuistjes veelvouden van honderd
B Bezig 15 minuten
@ klaar
[vuistje]+ “vuistje" betekend €100,- euro en een “+” betekend €50,- euro dus €150,- totaal
Bxx Bezig half uurtje
FF WC naar het toilet
Nu th Is op werk
HB €500,-euro
Bingo Lingo €1000,- euro
B ng €50,- met pin betaald
V: Waarom deed jij eraan mee, door steeds weer terug te appen?A: Omdat ik bang was. Als [verdachte] mij appte en ik zou niet reageren dan werd [verdachte] boos. Ik had heel veel angst. Ik moest van hem mijn telefoon opnemen of terug reageren op app’s. Ik heb het nooit zover laten komen dat ik niet reageerde.
V: Hadden jullie ook op andere manieren contact met elkaar, behalve de app?A: Soms bellen via Face-time. Ik moest dan mijn telefoon aanlaten en verstoppen en dan kon [verdachte] meekijken met wat ik deed. Ik weet niet waarom [verdachte] dat wilde. Misschien om te zien hoe ik met klanten omging.
V: Wie bepaalde hoeveel geld je vroeg aan een klant?A: [verdachte] bepaalde welke bedragen ik aan klanten moest vragen.
V: Wie bepaalde of je een klant wel of niet binnen liet?A: In het begin mocht ik geen negers binnen laten van [verdachte]. Toen het slechter ging mocht ik dat weer wel.
V: Wie bepaalde jouw werkdagen?A: [verdachte]
V: Wie bepaalde jouw werktijden?A: [verdachte].
V: Waarom bepaalde je dat niet zelf?A: Dat mocht ik niet van [verdachte]. Ik had zelf minder willen werken of als het niks was dat ik gewoon naar huis kon gaan.
V: Welke tijden moest je werken in Utrecht van [verdachte]?A: Ik werkte van 21:00 uur tot 05:30 uur. In het weekend van 21:00 uur tot 09:00 uur. Bij het andere bedrijf van 20:00 uur tot 05:30 uur en in het weekend van 20:00 uur tot 08:00 uur. Ik werkte verder 6 dagen in de week en soms 7. Ook werkte ik wel eens 2 weken achter elkaar door.
V: Hoe kwam je in Amsterdam terecht?A: [verdachte] zei ga het maar in Amsterdam proberen. Ik werkte als sekswerker achter het raam.
V: Welke tijden moest je werken in Amsterdam van [verdachte]?A: Van 19:00 uur tot 03:30 uur. In het weekend vanaf 19:00 uur tot 04:30 uur. Ik werkte 6 dagen in de week.
V: Hoe lang heb je in Amsterdam gewerkt?A: Van begin 2013 tot begin 2017. De periodes sloten naadloos aan elkaar aan. Ik zat niet thuis.
V: Hoe kwam je in Den Haag terecht?A: Amsterdam werd minder. Het was het idee van [verdachte]. [aangeefster 1] werkte in de SM in Den Haag en [verdachte] wilde dat ik ook SM in Den Haag ging doen.
V: Wat voor soort werk moest je doen in Den Haag?A: Als sekswerker en SM-meesteres achter het raam in Den Haag.
V: Welke tijden moest je werken in Den Haag van [verdachte]?A: Overdag van 10:30 uur tot 17:00 uur. Ik werkte 6 dagen in de week soms 7. Ik werkte overdag, omdat ik meer die SM wilde proberen.
V: Hoe lang heb je in Den Haag gewerkt?A: Van maart 2017 tot augustus 2017, dus 5 maanden.
V: Wat heb je met dat verdiende geld gedaan?A: Aan [verdachte] gegeven.
V: Was dat met jouw wederzijdse toestemming?A: Dat was niet met mijn toestemming.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 2 november 2017, met nr. 18 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlage houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 164- 170):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [getuige]:
V: Wanneer bent u begonnen met werken voor [aangeefster 1]?A: Het was 2 of 3 februari 2016.
V: Waar ging u werken?A: Bij [aangeefster 1] in [plaats], in haar huis.
V: Welk werk moest u doen in de woning van [aangeefster 1]?A: Ik ben au-pair.
V: Wie verbleven er in de woning in [plaats]?A: [aangeefster 1], ik noem haar [aangeefster 1], haar 2 kinderen en soms [verdachte]. Later is [aangeefster 2] er ook komen wonen.
V: Wie is [verdachte]?A: [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte [verdachte]).
A: [verdachte] is agressief. Door elke kleinigheid kon [verdachte] ontploffen.A: Wat ik verder uit mijn optiek kon zien was dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] altijd verantwoording moesten afleggen aan [verdachte] over alles wat zij deden.
V: Waren [aangeefster 1] en [verdachte] veel aan het werk?A: Voor zover ik kon zien wel. Ik zag ook dat [aangeefster 1] ziek werd. [verdachte] verplichtte [aangeefster 1] om zoveel te werken, daardoor werd [aangeefster 1] ziek.
V: En [aangeefster 2], moest die ook dingen doen van [verdachte]?A: Ja, [aangeefster 2] ook. [aangeefster 2] moest nachtdiensten draaien, altijd. Voor [aangeefster 2] en [aangeefster 1] was het een slechte situatie.
A: [verdachte] regeerde als de allerhoogste autoriteit. De zaken gingen zoals [verdachte] het wilde of [verdachte] zou mij direct ontslaan. Dat was wat [verdachte] mij zei.
A: [verdachte] is heel agressief. Heel boos. Heel veel woede had hij in zich. [verdachte] heeft een heel erg autoritair karakter.
9. Een proces-verbaal Chatgesprekken tussen [aangeefster 1] en [verdachte] van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 30 januari 2018, met nr. 54 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 241-274):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op vrijdag 26 januari 2018, te 15:00 uur, heb ik onderzoek gedaan naar de chatgesprekken tussen [aangeefster 1] en verdachte [verdachte], afkomstig uit de telefoon van [aangeefster 1].De chatgesprekken tussen [aangeefster 1] en [verdachte], die in de telefoon waren opgeslagen zijn van 30 maart 2017 te 18:19:16 uur tot 13 augustus 2017 te 11:42:46 uur. In de chatgesprekken wordt veelvuldig gebruik gemaakt van afkortingen, bepaalde woorden, danwel symbolen. [aangeefster 1] heeft hierover, in een verklaring bij de politie uitleg gegeven:
B -bezet voor 20 minuten;
KL -klaar, man is de deur uit binnen 20 minuten;
Bxx -100 euro voor 30 minuten;
X -50 euro;
Xxx -45 minuten, 150 euro;
Xxxx -een uur, 200 euro;
“vuistje” -100 euro
+ -50 euro;
Half Bingo -500 euro;
Bingo Lingo -1000 euro
[aangeefster 1] verklaarde dat ze een “x” moest sturen als ze bezet was.
Uit de chatgesprekken blijkt het volgende:
[aangeefster 1] -[aangeefster 1];
[aangeefster 1] -[aangeefster 1];
[verdachte] -[verdachte];
[verdachte] -[verdachte];
[verdachte] -[verdachte]
[aangeefster 2] -[aangeefster 2];
T, Tamm, Tamam -Oke;
[hond] -hond;
[betrokkene 1] -een van de kinderen;
Spanje -Au-pair uit Spanje;
[betrokkene 2] -Turkse au-pair;
[b-straat] -[b-straat 1];
[c-straat] -[c-straat 1].
Uit onderzoek is gebleken dat [aangeefster 1] en [verdachte] dagelijks veelvuldig contact hebben via de chat.
Voorbeeld 1Een deel van de chat van 22 juli 2017, 82 berichten:[aangeefster 1]: [aangeefster 1][verdachte]: [verdachte]
[aangeefster 1]: Mogen we zo naar Haagse markt met kleintjes[verdachte]: Nee ga naar stad: Den haag: Mop: Als je wil: Parkeer benden media markt[aangeefster 1]: T is goed: En als je niks vind denhaag kan je ook vandaar naar RotterdamMag je ook eten bij hunki
Voorbeeld 2Een deel van de chat van 23 juli 2017, 76 berichten:
[aangeefster 1]: Moppie[verdachte]: Bel[aangeefster 1]: KI: half bingo: nu opruimEn aankl[verdachte]: T
Voorbeeld 3Een deel van de chat van 4 augustus 2017, 137 berichten:
In deze chat geeft [aangeefster 1] wederom door als ze een klant heeft, wanneer ze klaar is en wat haar verdiensten zijn.
[aangeefster 1]: B vast: KI
[verdachte]: Pfff ben niet gewend van jou dit[aangeefster 1]: Ja ik ook niet: Is vakantie tijd is uitgestorven hier mop[verdachte]: Wat nu dan: T kom: Naar hius[aangeefster 1]: Mijn mensen zijn op vakantie[verdachte]: Huis[aangeefster 1]: T hartje ff alles opruim[verdachte]: Fuck jou mensen: Aminakoyim (betekenis: ik neuk je kutje): Jou mense[aangeefster 1]: Die bij mij komen: Je snapt wat ik bedoel toch iedereen para weken erg: Weg: Ga nu opruim[verdachte]: T[aangeefster 1]: Nu naar auto [verdachte][aangeefster 1]: Rijden[verdachte]: T
[aangeefster 1]: Ben th[verdachte]: Welke dagen en Waneer zij vrij is ik bepaal met haar: Niet mee bemoeien: T[aangeefster 1]: T: Heb kleintjes net gedoucht ga nu zelf douchen dan eten en dan met [hond] naar buit.
10. Een proces-verbaal Chatgesprekken tussen [aangeefster 2] en [verdachte] van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 31 januari 2018, met nr. 55 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 275-279):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op woensdag 31 januari 2018, te 9:00 uur, heb ik onderzoek gedaan naar de chatgesprekken tussen [aangeefster 2] en verdachte [verdachte], afkomstig uit de telefoon van [aangeefster 2].De chatgesprekken tussen [aangeefster 2] en [verdachte], die in de telefoon zijn opgeslagen zijn van: 10 augustus 2017 te 10:51:32 uur tot en met 13 augustus 2017 te 13:45:03 uur. In de chatgesprekken wordt gebruik gemaakt van afkortingen en symbolen. [aangeefster 2] heeft hierover een uitleg gegeven in haar aangifte:
“vuistje” - 100 euro (meerdere “vuistjes” is veelvoud van 100 euro);
B - Bezig 15 minuten;
@ - klaar;
“vuistje”+ - 100 euro plus 50 euro, dus 150 euro;
BXX - Bezig half uurtje;
FF WC - naar het toilet;
NU th - is op werk;
HB - 500 euro;
Bingo Lingo - 1000 euro;
B ng - 50 euro met pin betaald.
Uit de chatgesprekken blijkt het volgende:
T - Oke;
[betrokkene 2] - Turkse au-pair.
Voorbeeld:Een deel van de chat van 10 augustus 2017:[aangeefster 2]: [aangeefster 2][verdachte]: [verdachte]
[aangeefster 2]: Bxx[verdachte]: T[aangeefster 2]: @: “vuistje” “vuistje”[verdachte]: T[aangeefster 2]: Even alles in pk mop
: T mop[aangeefster 2]: Ry nu weg mop: Th mop: Nu na zonnebank: Bij zonnebank nu: Nu er onder mop: Lo nu na huis mop: Th mop
11. Een 2e tweede proces-verbaal bevindingen Chatgesprekken [verdachte] & [aangeefster 1] van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 18 maart 2018, met nr. 95 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 817-861):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 augustus 2017 is de telefoon van de aangeefster [aangeefster 1] uitgelezen. Hiervan zijn eerder een tweetal processen verbaal opgemaakt, genaamd DHRCC17018-54 en DHRCC17018-24. Hieruit bleek dat de opgeslagen chatgesprekken tussen de verdachte [verdachte] en aangeefster [aangeefster 1] van 30 maart 2017 te 18:19:16 uur tot 13 augustus 2017 te 11:42:46 uur zijn. Uit de chatgesprekken blijkt het volgende:
[aangeefster 1] - [aangeefster 1]
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] genaamd [aangeefster 1] is de aangeefster [aangeefster 1]. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] genaamd [verdachte] is de verdachte [verdachte]. Dit geldt in alle whats app gesprekken.
Fragment beginnend 2 april 2017 te 07:48:51 uur over verdiensten van [aangeefster 1] met het prostitutiewerk. Uit het onderzoek van de whats app gesprekken bleek dat een aantal onderwerpen meermaals terug kwamen, zoals:• De relatie tussen [verdachte] en [aangeefster 1];• Het doorgeven van de verdiensten als prostituee van [aangeefster 1];• Het vragen om geld of wat te doen met het geld door [aangeefster 1];• Het aansturen van [aangeefster 1] door [verdachte] in verschillende situaties;• Het aansturen van, [aangeefster 2] via [aangeefster 1] door [verdachte]• Het werken terwijl [aangeefster 1] niet in orde is of ziek is geweest;• Het werken terwijl, [aangeefster 2] niet orde was.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] genaamd [aangeefster 1] is de aangeefster [aangeefster 1]. De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] genaamd [verdachte] is de verdachte [verdachte]. Dit geldt in alle whats app gesprekken.
Fragment beginnend 2 april 2017 te 07:48:51 uur over verdiensten van [aangeefster 1] met het prostitutiewerk.
(...)
Fragment van 14-4-2017 te 14:23:54 uur: Verdachte [verdachte] bepaalt over een klant hij vindt; dat het lang duurt.
(...)
Fragment van 17-4-2017 te 19:18:22 uur: Aangeefster [aangeefster 1] vraagt toestemming voor haar zelf en aangeefster [aangeefster 2] om hun haren te laten doen bij de kapper.
(...)
Fragment van 18-4-2017 te 15:43:40 uur. Het gesprek van de vorige dag gaat hier door over de wenkbrauwen. Aangeefster [aangeefster 1] bedankt verdachte [verdachte] dat ze dit mochten laten doen en dat zij eerdaags ook haar tanden mag laten doen.
(...)
Fragment vanaf 11-5-2017 14:40:09 uur. Verdachte [verdachte] praat met aangeefster [aangeefster 1] over aangeefster [aangeefster 2]. Blijkbaar heeft aangeefster [aangeefster 2] last van haar lichaam en kan zij daardoor niet goed werken als prostituee. Verdachte [verdachte] geeft hierop aan dat dit in de business je lichaam is en dit wel para kost. Para is een Turks woord voor geld.
(...)
Fragment 14-5-2017 vanaf 20:43:36 uur. Aangeefster [aangeefster 1] vraagt aan de verdachte [verdachte] wat zij morgen op het kantoor moet doen, losse dagen of een hele week een kamer huren voor het prostitutie werk. Echter is aangeefster [aangeefster 1] dan al niet fit. Verdachter [verdachte] geeft aan wat zij moet doen en wat aangeefster [aangeefster 2] moet doen.
(...)
De dag na dit whatsappgesprek is aangeefster [aangeefster 1] ziek geworden en niet als prostituee gaan werken op 16-5-2017 te 21:07:45 uur volgen de volgende whatsappjes hierover:
Van: [telefoonnummer 2] (...)
Inhoud: Morgen gewoon werken
Van: (...) [telefoonnummer 1] (...)
Inhoud: Ja mop
Van: (...) [telefoonnummer 1] (...)
Inhoud: ga zo oogjes sluiten
Van: (...) [telefoonnummer 1] (...)
Inhoud: Heb niet meer gezweet maar wel steeds zware koppijn
Van: (...) [telefoonnummer 1] (...)
Inhoud: Maar ja gaat vanzelf wel weg
Van: [telefoonnummer 2] (...)
Inhoud: Drink veel water mop
Van: [telefoonnummer 2] (...)
Inhoud: en veel luchten th [verdachte].
Op 17 mei 2017 is aangeefster [aangeefster 1] ook daadwerkelijk weer aan het werk gegaan als prostituee en geeft zij wederom al haar verdiensten door via de whatsapp naar de verdachte [verdachte].
Fragment 8-6-2017 vanaf 13:04:17 uur. De verdachte [verdachte] en aangeefster [aangeefster 1] moeten met hun dochter, die zij [betrokkene 1] noemen, naar het ziekenhuis. Hierdoor kan aangeefster [aangeefster 1] niet die dag werken als prostituee echter heeft verdachte [verdachte] hier een andere mening over.
(...)
De verdachte [verdachte] bepaalt dat de aangeefster vrijdag vrij neemt en in plaats van deze dag de zaterdag werkt.
Fragment 15-6-2017 vanaf 17:40 uur. Het gesprek gaat over het verdiende geld en betalingen die de verdachte [verdachte] nog moet betalen, waar hij geld voor nodig heeft. Echter zijn de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] net naar een botox kliniek geweest en hebben daar met hen eigen verdiende geld de rekening contant betaald.
(...)
Fragment 15-6-20.17 vanaf 18:59:41 uur. Verdachte [verdachte] geeft aan dat aangeefster [aangeefster 1] en [aangeefster 2] weer andere dagen moeten gaan werken en beklaagt zich over de slechte verdiensten in deze maand juni. Tevens geeft de verdachte [verdachte] aan dat aangeefster [aangeefster 2] ook moet beginnen met prostitutie SM werk.
(...)
Fragment 9-8-2017 16:55:49 uur. Aangeefster [aangeefster 1] geeft aan dat zij de kapper heeft betaald van de rest van het geld en van haar zelf.
(...)
Blijkbaar heeft aangeefster [aangeefster 1] alleen eigen geld van verkochte spullen. Tevens bedankt aangeefster [aangeefster 1] de verdachte [verdachte] wederom voor het naar de kapper mogen gaan.
Alle gesprekken gaan op dezelfde wijze als bovenstaande voorbeelden. In heel veel gesprekken vraagt aangeefster [aangeefster 1] toestemming aan de verdachte [verdachte] voor dingen die zij gaat doen, dit varieert van naar de kapper gaan tot met de kinderen naar buiten gaan. Tevens geeft aangeefster [aangeefster 1] op haar werkdagen altijd aan wanneer zij een klant heeft en wat zij hiermee verdiend heeft.
In veel gesprekken probeert aangeefster [aangeefster 1] de verdachte [verdachte] rustig te houden en praat met hem mee. In haar aangifte verklaart zij dat zij ruzie probeerde te voorkomen omdat ze bang was voor hem en daarom deed wat hij zei.
Tevens werkt aangeefster [aangeefster 1] regelmatig als zij niet helemaal in orde is door lichamelijke ongemakken of het voor haar werk een arts heeft bezocht voor het halen van pillen. Vanuit de whatsappgesprekken blijkt dat aangeefster [aangeefster 1] hieraan geopereerd is, dit is een van de behandelingen die je kunt ondergaan als je hieraan lijdt. Na de operatie is aangeefster [aangeefster 1] gelijk weer aan het werk gegaan als Sm meesteres (prostituee).
(...)
14. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020 verklaard -zakelijk weergegeven-:
U vraagt mij of ik het geld van [aangeefster 1] heb vergokt. Ja. Een paar honderd of een paar duizend.
Als ik terugkijk naar de Whatsapp-gesprekken komt het zo naar voren dat ik bepaal wat zij doen en dat ze op hun tenen lopen voor mij. Als ik het zo terug lees, was het niet goed wat ik heb gedaan. U vraagt mij of u daarin mag horen dat het wel zo is gegaan. Als ik het politiedossier lees, dan ben ik het met u eens.
U zegt mij dat er een gesprek in het dossier is waarin [aangeefster 1] mij bedankt dat ze haar wenkbrauwen mocht laten doen. U vraagt mij waarom ze mij moest bedanken, nu ze dit met haar eigen geld heeft laten doen. U heeft gelijk. Dat is fout gedrag van mij.
De boodschappen voor bij [aangeefster 1] in huis betaalde [aangeefster 1] en de boodschappen voor Van [aangeefster 2] in huis betaalde Van [aangeefster 2]. U vraagt mij waar ik mijn kleding van betaalde. U vraagt mij of ik soms geld kreeg van [aangeefster 1] en soms van Van [aangeefster 2]. Ja. Ik gebruikte het geld voor het uit eten gaan, tanken en het kopen van kleding voor ons allemaal.
Wij reden allebei in die auto en [aangeefster 1] ook. U vraagt mij waar ik naartoe reed. Ik reed overal naartoe, als we uiteten gingen, ik reed de kinderen overal naartoe, naar Preston Palace en naar Amsterdam om haar op te halen waar ze werkte. Ik heb haar ook wel eens weggebracht.”
2.3.1
De verdediging heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 20 september 2019 verzocht [getuige] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen en daartoe de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris in het hof.
2.3.2
Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 8 april 2020, dat onder meer het volgende inhoudt:
“De raadsheer-commissaris constateert:
Het Gerechtshof heeft bovengenoemde zaak op 20 september 2019 naar mij verwezen teneinde, onder andere, [getuige], na adresverificatie in Nederland, Spanje en Canada, als getuige te horen. De raadsman van de verdachte, mr. J.H. van Dijk, is door het hof verzocht om binnen vier weken na de zitting van 20 september 2019 via het au pair bemiddelingsbureau het adres van de getuige te achterhalen.
Op 17 oktober 2019 is een brief van de raadsman ontvangen met de mededeling dat van de getuige [getuige], geboren op [geboortedatum] 1990, geen adres via het au pair bemiddelingsbureau in Duitsland bekend is geworden. Dit schrijven is aan dit proces-verbaal gehecht.
Het dossier is ontvangen bij het kabinet raadsheer-commissaris op 30 november 2019. Raadpleging van het GBA en de Strafrechtketen Databank (SKDB) leverde geen resultaat op. Vervolgens is er bij de politie navraag gedaan of in het systeem Blue View nadere gegevens van de getuige bekend waren. Hieruit is een laatst bekend adres in Spanje naar voren gekomen.
Op 3 december 2019 is via het Internationaal rechtshulp Centrum (IRC) een adresverificatie in Canada en Spanje verzocht. Aan Spanje is het laatst bekende adres van de getuige in Spanje opgegeven.
Op 12 december 2019 is door de Canadese autoriteiten verzocht om meer informatie met betrekking tot de datum van inreizen van [getuige] in Canada. Hierop is Canada geïnformeerd dat uit de verklaring van [getuige] bij de politie blijkt dat zij in februari of maart 2018 naar Canada zou vertrekken. Hierop is geen nadere informatie vanuit Canada meer ontvangen.
Nadat een aantal keer is gerappelleerd, is op 26 maart 2020 vanuit Spanje het bericht ontvangen dat het opgegeven adres in Spanje het adres van de vader van de getuige betreft. De vader van de getuige heeft aan de politie laten weten dat zijn dochter momenteel in Zwitserland woont, maar dat hem geen adres bekend is.
Hierop is een adresverificatie naar Zwitserland uitgegaan. Op 30 maart 2020 hebben de Zwitserse autoriteiten laten weten dat volgens hun gegevens [getuige] reeds in september 2007 Zwitserland heeft verlaten en dat haar naam niet voorkomt op de brievenbussen van haar laatst geregistreerd adres in Geneve. Er is bij de autoriteiten aldaar ook geen Zwitsers telefoonnummer van haar bekend.
Raadpleging van SKDB en GBA op 7 april 2020 leverde ook geen adresgegevens in Nederland op.
Gezien het bovenstaande is [getuige] niet te traceren en is het niet aannemelijk dat zij binnen aanvaardbare termijn door mij als getuige kan worden gehoord.”
2.3.3
De raadsman van de verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020 aangevoerd dat de eerder afgelegde verklaring van de getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen, doordat de in hoger beroep toegewezen getuige onvindbaar was en niet kon worden gehoord. Dit betekent dat sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het gebruik van een ambtsedig proces-verbaal voor het bewijs inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende, verklaring niet zonder meer ongeoorloofd of onverenigbaar is met artikel 6 van het EVRM. Het is vaste rechtspraak dat van die ongeoorloofdheid onder meer geen sprake is, indien de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, maar die verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
Het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde vindt naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen, te weten in de eigen verklaringen van de verdachte, de verklaring van aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] en de aangetroffen WhatsApp-berichten.
De omstandigheid dat de verdediging [getuige] niet heeft kunnen ondervragen staat dus niet in de weg aan het gebruik van de door haar afgelegde verklaring voor het bewijs. Het hof is dan ook van oordeel dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige] zonder schending van artikel 6 EVRM gebezigd kan worden voor het bewijs. Gelet op de andere aanwezige bewijsmiddelen, die in voldoende mate de aangifte van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ondersteunen, is het hof van oordeel dat de door [getuige] afgelegde verklaring niet van dien aard is dat deze kan worden aangemerkt als “sole and decisive”.
Het hof verwerpt het verweer.”
2.4.1
De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat verband heeft de Hoge Raad onder meer aandacht besteed aan de wijze waarop de rechter dient na te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarover heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.12.1 De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
2.4.2
Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418 het volgende overwogen:
“2.4.2 Hierbij is nog het volgende van belang. In het (...) arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft de Hoge Raad overwogen dat “de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, niet eraan in de weg [staat] dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.” De Hoge Raad ziet mede in verband met de [hiervoor] bedoelde rechtspraak van het EHRM aanleiding deze rechtspraak als volgt te verduidelijken. Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd (vgl. rechtsoverweging 2.12.2 van [HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576]).”
2.5
Het hof heeft kennelijk - en in cassatie onbestreden - geoordeeld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht met betrekking tot de getuige [getuige], namelijk dat de getuige blijkens het onder 2.3.2 weergegeven proces-verbaal van de raadsheer-commissaris onvindbaar is gebleken. Het hof heeft de eerder door [getuige] afgelegde verklaring over de agressieve en dwingende houding van de verdachte jegens [aangeefster 1] en [aangeefster 2], die [getuige] als au pair heeft waargenomen, gebruikt voor het bewijs (bewijsmiddel 8). Met betrekking tot dit gebruik heeft het hof onder meer geoordeeld dat de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 niet in overwegende mate steunt op die verklaring, gelet op de andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 14), de verklaringen van de aangeefsters [aangeefster 1] (bewijsmiddelen 1-4) en [aangeefster 2] (bewijsmiddelen 5-7) en de whatsapp-berichten (bewijsmiddelen 9-11). Dat oordeel is niet onbegrijpelijk. Kennelijk heeft het hof daarnaast de omstandigheid dat deze bewijsmiddelen de inhoud van de voor het bewijs gebruikte getuigenverklaring van [getuige] ondersteunen, in aanmerking genomen bij zijn onderzoek naar de betrouwbaarheid van die verklaring. Gelet op dit een en ander getuigt het in de overwegingen van het hof besloten liggende oordeel dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat er nog andere compenserende factoren waren, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
De beoordeling door de Hoge Raad van het tweede cassatiemiddel en het derde cassatiemiddel heeft als uitkomst dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Conclusie 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mensenhandel (seksuele uitbuiting). 1. Post Keskin. Gebruik voor bewijs van een voor de verdachte belastende verklaring van een getuige, die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen. AG meent dat in een geval als het onderhavige - waarbij gelet op de andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte, de bewezenverklaring niet in overwegende mate op die belastende getuigenverklaring steunt - ook zonder dat het hof er blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of er compenserende factoren waren de procedure (niettemin) in haar geheel kan voldoen aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. 2. Verwerping betrouwbaarheidsverweer. 3. Berekening materiële schade. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/03867
Zitting 8 februari 2022
CONCLUSIE
E .J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
I. Inleiding
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 12 november 2020 wegens 1 “mensenhandel, meermalen gepleegd”, 2 “mensenhandel, meermalen gepleegd” en 5 “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd als bedoeld in art. 38v Sr voor de duur van 5 jaren, op straffe van een vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan en met een totale duur van ten hoogste zes maanden. Het hof heeft voorts de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en ter zake daarvan een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest bepaald.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur drie middelen van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft mr. Koopsen, advocaat te Utrecht, met betrekking tot het derde middel een verweerschrift ingediend.
II. Het eerste middel en de bespreking daarvan
3. Het eerste middel behelst ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 in de kern de klacht dat het hof in strijd met art. 6 EVRM voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een bij de politie afgelegde verklaring van de getuige [getuige] , terwijl deze niet door de verdediging kon worden ondervraagd, en het hof “niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor het niet kunnen realiseren van het ondervragingsrecht en/of het bewijsverweer dat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen”.
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode tussen 1 januari 2013 tot en met 11 augustus 2017 te ’s-Gravenhage en Utrecht
A) een ander te weten [aangeefster 1] , (telkens) door dwang, of door dreiging met geweld
- heeft vervoerd met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster 1] en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster 1] , seksuele handelingen met een derde en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting [A-G: van die] [aangeefster 1] ,
Immers heeft verdachte onder andere:
- voor die [aangeefster 1] de werkdagen en werktijden bepaald en
- die [aangeefster 1] bewogen vele uren achter elkaar beschikbaar te zijn voor het werk als prostituee
- die [aangeefster 1] bewogen om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en/of
- die [aangeefster 1] toestemming laten vragen als zij haar eigen verdiende geld wilde uitgeven en
- de [aangeefster 1] meerdere tatoeages met zijn naam op haar lichaam laten plaatsen en
- die [aangeefster 1] gecontroleerd en
- die [aangeefster 1] bedreigd met een vuurwapen;
2. hij in de periode tussen 1 januari 2013 tot en met 11 augustus 2017 te ’s-Gravenhage en Amsterdam en Utrecht
A) een ander te weten [aangeefster 2] , (telkens) door dwang en door bedreiging met geweld
- vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster 2] en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster 2] , seksuele handelingen met een derde en
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [aangeefster 2] ,
Immers heeft verdachte onder andere;
- voor die [aangeefster 2] de werkdagen en werktijden bepaald en
- die [aangeefster 2] bewogen om vele uren achter elkaar beschikbaar te zijn voor het werk als prostituee en
- die [aangeefster 2] bewogen om (een (groot) deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte af te staan en/of af te dragen en
- die [aangeefster 2] met de auto naar een gelegenheid waar zij zich kon prostitueren gebracht en
- die [aangeefster 2] toestemming laten vragen als zij haar eigen verdiende geld wilde uitgeven en
- bij die [aangeefster 2] meerdere tatoeages met zijn naam op haar lichaam laten plaatsen en
- die [aangeefster 2] gecontroleerd en
- die [aangeefster 2] bedreigd met een vuurwapen.”
5. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen, opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage die aan het arrest is gehecht:1.
“1. Een proces-verbaal van verhoor (1) aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 11 augustus 2017, met nr. 1 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 20-25):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1] :
In er een relatie met jullie werk in de prostitutie? We kunnen niet vrij nemen wanneer we willen. Dat bepaalt hij (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ).
En jullie verdiende geld?Hij heeft daar zeggenschap over.
Heb je wel eens met hem gesproken dat je bij hem weg wilde?Hij zei dat ik nooit weg kon gaan. Als ik weg zou gaan, zou ik onder de grond verdwijnen, hij zou me neerschieten, zuur in m'n gezicht gooien. Hij had z'n pistool hier liggen.
Heeft hij jou met dat pistool bedreigd? Ja, één keer zette hij het op m'n hoofd. Dat was een paar jaar geleden.
Beschik je zelf over jouw inkomsten?
Nee. Ik moet eerst toestemming vragen.
Maar als jij het wil opnemen, moet jij toestemming vragen?Ja, ik mag niks zonder toestemming doen.
Moet je hem ook geld geven?Nee, hij pakt gewoon. Het contante geld. Soms, heel lang niet, dan opeens een groot bedrag. € 10.000,00 / € 20.000,00. Hij vraagt het niet.
Geef jij daar toestemming voor?
Nee, tuurlijk niet. Hij vraagt het niet. We hebben totaal geen vrijheid. Als ik op mijn werk ben en ik naar de wc moet, moet ik hem zelfs appen.
En al die dingen die hij koopt is van het geld van jullie? Ja. Alles wat hij vergokt en wat hij heeft, is eigenlijk van ons.
2. Een proces-verbaal van verhoor (2) aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 12 augustus 2017, met nr. 8 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 26-48):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1] :
A: Ik was net bevallen. Tijdens de zwangerschap van de tweede begon hij (het hof begrijpt: [verdachte] ) weer over dat hij wilde dat ik dit werk ging doen. Dat we anders niks konden opbouwen. Toen de bevalling naderde, had hij het er continu over. Hij vroeg wanner ik kon gaan starten. Dat was ongeveer vijf weken na de bevalling van de tweede.
A: Op [geboortedatum] 2012 was de tweede geboren, in 2013 januari begon ik met werken. Hij wilde dat ik dit ging doen voor een jaar of anderhalf.
V: Dus het gaat om 4,5 jaar dat jij moest werken onder voorwaarden die jij niet wilde?A: Ja.
A: Hij heeft nooit gewerkt. Hij heeft een UWV uitkering.
V: Tijdens de zwangerschap begon hij over prostitutie. Waarom was dat?A: omdat er geen geld binnenkwam. Op het laatst voerde hij echt de druk op. Hij wilde dat ik achter het raam zou gaan werken. Ik ben naar Antwerpen gegaan. Ook een dag in Doetinchem. Dat was vijf weken na mijn bevalling.
V: Jij wilde dat niet?A: Nee. Dat gaf ik ook aan, maar hij zei dat hij wilde dat ik dat deed, omdat we geen geld hadden.
V: Hoe voerde hij de druk op?A: Door er steeds over te praten. Hij had contact met [aangeefster 2] . Hij wist hoe hij dat moest aanpakken. In het begin zei hij dat [aangeefster 2] en de andere meisjes dat ook deden. Hij zei dat er niks mis mee was, dat we een mooi huis konden hebben, een autootje. Hij zei dat ik snel moest gaan. Ik kon geen nee meer zeggen en uiteindelijk ben ik gegaan. Hij wilde dat ik zo snel mogelijk ging. De druk van het continu pushen...
A: Er werd van tevoren gezegd, op dag één al, dat er niet gezoend zou worden, dat niemand aan mij van onderen mocht zitten.
V: Maar je werkte in de raamprostitutie?A: Ja, maar alleen met condoom en alleen seks. Alleen penetratie. Alleen doen waar je voor komt en oprotten. Zo noemde hij dat. Als ik daarvan zou afwijken, dan zou hij me het leven zuur maken. Zijn woorden waren altijd dat als ik niet luisterde, hij me zou verminken, zuur in me gezicht zou gooien, me zou vermoorden. Hij heeft me zo bang gemaakt, dat ik dat echt zou geloven. Als iemand naast je zit of ligt met een wapen en hij heeft je daar mee bedreigd.
A: Hij vergokte 10.000 euro.A: Hij heeft het wapen één keer op me gericht. Hij zei dat als ik weg zou gaan, hij zichzelf, mij en de kinderen zou doodschieten. De keren daarna is het altijd mondeling geweest. Dat hij me met woorden bedreigde. Hij zei regelmatig dat als ik tegen hem zou liegen, of bij hem zou weggaan, dan zou hij me vermoorden en de kinderen ook en daarna hemzelf. Hij had het over eerwraak. Als ik dit werk zou doen als ik niet met hem zou zijn, dan zou hij iemand zuur in mijn gezicht laten gooien.
A: In een maand verdiende je ongeveer 10.000 euro.
V: Dat moest allemaal naar hem toe?A: Ja, of ik moest het aan hem geven of ik moest het ergens leggen zodat hij het kon pakken. Dat heeft hij me zo aangeleerd. Hij zei dat hij het niet anders wilde zien. Het was de druk, de angst voor hem, zodat er nooit een ruzie zou komen. Daarom deed ik precies wat hij zei.
A: Boodschappen doen. Als ik het niet liet weten, ging hij meteen vragen stellen. Hij stuurde altijd een T. Dat betekende dat het goed was in het Turks, dat stond voor Taman. Dat deed hij bij [aangeefster 2] ook. Je wordt zo geleefd door iemand. Dag in dag uit. Als ik iets met de kinderen ging doen, moest ik alles precies appen. Dan moest ik toestemming vragen over hoeveel geld ik mee mocht nemen. Alles moest ik vragen en ik moest over alles wat ik had uitgegeven een verklaring geven. Als ik hem niet meteen app als ik wakker word, wordt hij kwaad. Dan negeerde hij me. Maar ik moest niet vergeten om hem te appen de hele dag. De angst voor hem was zo groot.
A: Hij zou [aangeefster 2] laten gaan over geruime tijd, omdat hij met mij wilde zijn.
V: Was hij haar bezit dan?A: Ja, dat zag hij zo.
V: Wat moest jij allemaal van [verdachte] doen wat je eigenlijk niet wilde? A: Elke dag werken. 24 uur hem laten weten wat ik deed, waar ik heen ging.
V: Geld geven?A: Dat moest ik elke dag afgeven. Ik heb twee jaar lang geen kleding kunnen kopen. Maar hij kocht wel dure merkkleding voor zichzelf. Overdag zat ik opgesloten op mijn werk en 's avonds zat ik opgesloten thuis.
V: Dus eigenlijk had je geen vrijheid?
A: 0,0.
V: Hoe kwam je aan klanten?A: Dat van de site ging via mail, want ik mocht niet bellen van hem. De mails kon hij allemaal lezen. A: Als ik zei dat ik al 12 dagen aan het werk was en of ik een dag vrij mocht, dan zei hij dat ik pas 8 dagen aan het werk was. Hij bepaalde wanneer ik vrij mocht, wanneer ik mocht gaan slapen. Als ik niet luisterde werd hij boos.
V: Vanaf wanneer heb je in deze situatie gezeten? De dwang om de in de prostitutie te werken.
A: dat was vanaf januari 2013. Vanaf het moment dat ik ben gaan werken, heeft hij dat continu bepaald. Soms 6 dagen, soms 10 dagen achter elkaar. Als ik dan vroeg en zaterdag dan, dan was ik altijd vrij. Dan zei hij, dat zien we wel. Dan keek hij eerst of er genoeg binnen gehaald was. En als ik dan iets wilde, ik wilde graag m’n tanden laten doen. Dan moest er eerst zoveel tijd overheen gaan voordat ik dat mocht gaan doen, dat ik het verdiende om dat te laten doen.
A: Alleen vaste klanten, die mochten wel een minuutje langer blijven, maar anderen niet. Geen seconde langer. En meteen doorgeven dat ik bezet was.
V: Ik wil graag weten of [verdachte] er voordeel voor zichzelf uit haalde.A: hij leefde ervan, hij kocht er kleding van, zijn sieraden, zijn auto, zijn eten. Hij gokte ervan. Hij ging om de 2-3 dagen naar de kapper. Drie keer in de week naar de zonnebank. Altijd de nieuwste kleding en schoenen.
V: Maar kocht hij dingen voor jou, de huur van de kamer, zodat jij kon werken? A: Ja, maar van mijn geld.
V: Hoeveel dagen werkte je per week?A: Zes dagen minimaal. Soms was ik maar één keer in de twee weken een dag vrij. Mijn werktijden waren van 11:00 uur tot 17:00 uur. Maar hij zei wanneer ik naar huis mocht. En rond kerst en oud en nieuw, dan moest ik dag en avond staan en geen dagen vrij.
V: Welke codes gebruikten jullie?A: B = bezet, voor 20 minuten. KL = klaar, man is de deur uit binnen 20 minuten. Bxx = 100 euro voor 30 minuten. X staat voor 50 euro. Xxx = 45 minuten 150 euro. Xxxx = een uur, 200 euro. Vuistje = 100 euro. + = 50 euro. X moest ik sturen als ik bezet was. Half bingo = 500 euro. Bingo Lingo = 1000 euro.
V: Wie verzon dit?A : Hij.
V: Wat was het idee daarachter?A: Dat hij controle had. Als ik thuis was, schreef ik "ik ben th". A: Ik heb vier tatoeages. Op elke voet eentje, met zijn naam erin, dat ik van hem houd en met een ster en een maan. En de letter […] . Onder mijn onderbroek, op mijn onderbuik, staat zijn naam. En op de linkerkant in mijn zij, staat een tekst met zijn naam.
V: Waarom heb je die?A: Dat wilde hij. [aangeefster 2] heeft ze ook. A: Hij zei altijd tegen mij dat het geld kostte als ik thuis ziek was. Zo zette hij me onder druk terwijl ik ziek was. Ik moest verplicht seks hebben met [aangeefster 2] erbij.
3. Een proces-verbaal van verhoor (3) aangeefster van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 24 oktober 2017, met nr. 16 van onderzoek DHRCC17018.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz.- 57-63)
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1] :
V: Waarom wilde [verdachte] dat jij SM werk ging doen?A: Omdat daar veel meer geld in te verdienen is. A: [verdachte] praatte continue op mij in over prostitutie. Hij had het over [aangeefster 2] die ook in de prostitutie werkte. Hij voerde de druk enorm op. Ik werd zwaar bedreigd, ik werd gecontroleerd, de druk werd zo opgevoerd. Anderen hadden dat voor hem over zei [verdachte] . [verdachte] zei mij dat ik dat ook kon. Ik had zo'n zware zwangerschap en was helemaal op. Ik zat onder de morfine. Ik had geen kracht meer om ergens tegenin te gaan. O: Na 6 weken ging je aan het werk. Op enig moment zal je je na je zwangerschap weer sterker voelen.
V: Waar heb je voor [verdachte] moeten werken in de prostitutie?A: Den Haag, Utrecht en toen weer Den Haag.
V: Wat waren je werktijden?A: Van 10:00 uur tot 19:00 uur. Soms 6 dagen, soms 13/14 dagen achter elkaar. Minimaal 6 dagen per werk. Het was heel zwaar. Het was vlak na mijn bevalling. Ik heb daar minimaal 4 maanden gewerkt.
O: Toen ging je naar Den Haag. V: Wat is de reden daar van?A: [verdachte] wilde dat, omdat Antwerpen te weinig opbracht. Ik moest nog steeds alles doen hoe [verdachte] het wilde. Ik had geen zeggenschap.
V: Wat waren je werktijden?A: Van 18:00 uur tot 00:15 uur of 00:45 uur. Altijd 6 dagen in de week en soms langer. Ik kreeg later maar 1 dag in de 2 weken vrij.
V: Hoe ervaarde je de periode in Utrecht? A: Vreselijk zwaar. Ik moest daar 's nachts werken.
V: Wat heb je met dat verdiende geld gedaan?A: Ik heb alles afgedragen aan [verdachte] . Dat ging niet met mijn toestemming.
A: De boten in Utrecht gingen dicht, dus ik moest van [verdachte] terug naar Den Haag. Ik deed raamprostitutie en beginnende SM. Ik werkte van 10:30 uur tot 17:00 uur. Het bleef heel zwaar, omdat ik 1 dag in de 2 weken vrij mocht hebben van [verdachte] .
V: Hoe lang heb je daar gewerkt?A: Tot ik ben gevlucht. Ik heb daar vanaf augustus 2013 tot augustus 2017 gewerkt.
V: Wat heb je met het verdiende geld gedaan?A: Ik heb alles afgestaan aan [verdachte] .
4. Een proces-verbaal van verhoor (4) aangeefster van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 4 januari 2018, met nr. 25 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlage houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 64- 69):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 1] :
V: Heeft [verdachte] jou de dingen laten doen zoals je ze in eerdere aangifte hebt voorgehouden aan ons, ofwel heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan mensenhandel?
A: Alles wat ik heb verklaard is wel gebeurd. Ik heb nergens over gelogen.
5. Een proces-verbaal van verhoor (1) aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 21 augustus 2017, met nr. 2 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 70-82):
als de op 11 augustus 2017 afgelegde verklaring van [aangeefster 2] :
A: ik wil gelijk aangifte doen.
A: Als ik werk moet ik appen. Als ik bezig ben, moet ik een 'b' en een kruisje sturen. Dat betekent dat ik een kwartier bezig ben. Als ik klaar ben stuur ik een @. Dat betekent dat k klaar ben. Als ik 100 euro heb, moest ik een vuistje sturen. Als ik 150 had, een vuistje met een plus. En als ik 200 had, twee vuistjes. Bij 2,5 vuistje en een plus.
V: Waarom moest: je dat?
A: Ja., ik denk omdat hij (het hof begrijpt: [verdachte] ) mij niet vertrouwde denk ik, omdat hij wilde weten wat ik binnen haalde.
V: Wat deed jij dan met je verdiende geld?
A: Als ik thuis kwam, gaf ik het geld, aan hem, aan [verdachte] .
V: Waarom deed je dat?
A: Omdat ik dingen heb gezien waar ik bang van was. Omdat hij mij een keertje, zeg maar bedreigd heeft, met een pistool. Het ging heel snel. Hij draaide helemaal door. Volgens mij ging het werk niet helemaal goed en toen zei hij 'je gaat naar Duitsland werken'. Toen richtte hij het pistool op mij. Toen schrok ik. Toen is hij weggelopen. Vanaf die tijd zit echt de angst in mij.
A: Ik moest altijd schrijven. Als ik naar mijn werk ga moest ik schrijven 'ben thuis 'b thuis'. Dat betekent dat ik op mijn werk ben. Ik moet eigenlijk overal uitleg over geven, appen.
V: Waarom heb jij nooit overwogen om, zeg maar, als je 6 uur aan het werk bent dan lekker 3 uur in de stad gaat koffie drinken?
A: Omdat ik dat niet zomaar kan doen. Dan wordt hij boos. En ik moet overal uitleg op geven. Dan weet hij dus waar ik ben, via de app. Als ik klaar ben met werken, schrijf ik naar hem 'ik rij nu naar huis', en als ik thuis ben dan schrijf ik 'ik ben thuis'. Ik kan dus niet bijvoorbeeld zeggen 'ik ben nu in de stad.' Dat kan ik wel schrijven, maar toch de angst zit in je. Dat hij boos wordt, dat je gewoon doet wat je wilt.
V: Wanneer heb je hem ontmoet?
A: In 2008.
V: Je praat nu over 9 jaar dat je hem kent, met hem om gaat en 9 jaar lang heb jij jouw verdiende geld aan hem gegeven?
A: Ja.
V: Heeft hij je nog vaker met een pistool bedreigd?
A: Nee, het is maar 1 keer gebeurd.
V: Heeft hij andere bedreigingen geuit?
A: Als je bij me weg gaat, dan heb je een probleem. Dan gooi ik zuur in je gezicht, dan vermink ik je. Dat soort dingen.. Of 'ik maak je dood'.
V: En hoe kwam dat op jou over?
A: Angstig. Je wordt er toch bang van.
V: Hoeveel dagen werkte jij?
A: 6, soms 5. Soms werkte ik een week door.
V: En de tijden?
A: In Den Haag van 11 tot 5. De dagdiensten. De laatste tijd was ik ook in de avond. Dan was ik er rond 7 uur. Niet dag en avond. Het was wisselend.
V: Hoe lang werk je nu in Den Haag?
A: Vanaf maart.
V: Toen was het je eerste keer?
A: In het verleden wel. Maar met [verdachte] , dat was vanaf maart.
V: Waar heb je nog meer gewerkt? Voor hem?
A: Utrecht en Amsterdam.
V: Waar bleef het verdiende geld?
A: Bij [verdachte] .
V: Je hebt jaren met hem op de [a-straat] gewoond, maar je bent verhuisd. Waar ben je naartoe verhuisd?
A: Naar het huis van [aangeefster 1] . Hij wou dat ik hier heen ging, het werk ging zo slecht, hij zei "beter ga je tijdelijk daar wonen, tot het weer wat beter gaat".
V: Hij wilde dat jij hier ging wonen?
A: Ja.
V: Het was zijn idee?
A: Ja.
6. Een proces-verbaal van verhoor aangever van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 29 september 2017, met nr. 15 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 83-101):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [aangeefster 2] :
V: Deed je dingen die je eigenlijk niet wilde?A: Ja.
V: Welke dingen waren dat dan?A: Geld aan hem (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) geven. Met werk. Als ik vrij wou nemen, dan moest ik gewoon werken, ook al wou ik niet. Ik had dan geen zin, maar dan moest ik toch.
V: Wat nog meer?A: Als ik naar de winkel wou gaan of naar de zonnebank. Als hij nee zei, dan mocht het niet. Ik moest gewoon alles doen wat hij zei.
V: Hoe kwam het zo?A: Door dat met het pistool. En ook door hoe hij op straat tegen mensen te keer ging. Als vrouw durf je daar dan niet meer tegen, in te gaan.
V: Hoe lang duurde die periode?A: Tot we gevlucht zijn.
V: zijn er nog meer dingen die jij moest doen die je niet wilde doen?A: Tatoeages.
V: Nog andere dingen die je niet wilde?A: Ja, met werk, het appen. Dat je bijvoorbeeld een B moest sturen als een klant er was voor een kwartier. BET Nx. Elk kruisje is 50. Als ik klaar was, moest ik een @ sturen.
V: [verdachte] wist dat je in de prostitutie werkte toen hij je leerde kennen. Hebben jullie het toen over jouw werkzaamheden gehad?A: Ja. Bepaalde dingen mocht ik niet doen. Zoenen of likken. Als klanten dat bij mij zouden doen. Beffen. Als hij erachter kwam, dan zou hij me wat aandoen. Dit was ietsje later. Zeg maar toen ik 6-7 maanden met hem ging. Ik moest gewoon naar hem luisteren.
A: Toen ik siliconen ging zetten, moest ik een maand doorwerken. Op een gegeven moment was het twee weken doorwerken. Standaard was één dag in de twee weken vrij. Ik moest werken wat hij zei.Hoe ging je naar je werk toe? In het begin in Utrecht toen bracht [verdachte] me vaak. Ik ging ook wel vaker met de trein. Dat was in Utrecht. In Amsterdam was het hetzelfde. Hij bracht me wel eens, maar ik ging ook wel zelf. Maar ook wel met de taxi.
V: Zou jij dit beroep gewoon blijven uitoefenen?A: Op een gegeven moment zei ik wel dat ik iets anders wilde. Dan zei hij dat hij ging bepalen tot wanneer ik zou werken, dat ik makkelijk tot m’n 40e kan blijven werken.
7. Een proces-verbaal van verhoor (3) aangeefster van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 30 oktober 2017, met nr. 17 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 102-114):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van. [aangeefster 2] :
V: Wat voor tatoeages heb je allemaal?A: Ik heb vijf (5) tatoeages van [verdachte] met Turkse tekst. In alle vijf de tatoeages, zit de naam " [verdachte] " verwerkt.
Tatoeage 1: tatoeage op onderbuik.Tatoeage 2: tatoeage op linker onderarm.Tatoeage 3: tatoeage op mijn onderrug.Tatoeage 4: tatoeage op rechtervoet.Tatoeage 5: tatoeage op linkervoet.
V: Hoe kom je aan die tatoeages?A: Ik moest van [verdachte] die tatoeages laten zetten. Zo konden anderen zien dat ik van [verdachte] was.
V: Wanneer heb je die tatoeages laten zetten?A: Tatoeage 1: 2009 Tatoeage 2: 2009 / 2010 Tatoeage 3: 2012 Tatoeage 4: 2013/2014 Tatoeage 5: 2014/2015
V: Hoe ging dat precies?A: Ik moest er steeds een laten zetten van hem. [verdachte] zei mij dat anderen zo konden zien dat ik van hem was. Ik had er niets over te zeggen en heb het toegelaten. Ik had heel veel angst.
V: Wat deed het met jou dat [verdachte] dat pistool in jullie huis had liggen?A: Het gaf mij een onveilig gevoel. [verdachte] had mij al eens eerder bedreigd ermee. Ik durfde daardoor [verdachte] niet meer tegen te spreken. Ik voelde mij niet fijn. Ik kon dat niet tegen [verdachte] zeggen. Ik moest alles doen wat [verdachte] wilde.
V: Hoe ging jij je hierna gedragen?A: Ik ging mij anders gedragen. Ik had veel meer angst gekregen. Ik durfde [verdachte] niet meer tegen te spreken of mijn eigen mening te geven. Ik was bang voor de reactie van [verdachte] .
O: Je gaf aan dat je vaker bedreigd bent door [verdachte] . V: Kun je daar wat meer over vertellen?A: Dat ging met woorden. Of hij trok zijn riem uit zijn broek en wilde mij daar dan mee slaan. Of met woorden, als ik dan door zou gaan zou hij mij slaan. Of hij zei, ik laatje doodmaken, ik laat zuur in je gezicht gooien. Of probeer maar weg te gaan bij mij, dan zul je het wel zien.
V: Ben je fysiek mishandelt door [verdachte] ? A: Echt geslagen nooit, maar wel beetpakken. [verdachte] pakte mij dan bij mijn arm. [verdachte] heeft veel kracht in zijn armen en is groot. Hij pakte mij hardhandig aan. [verdachte] deed mij daar pijn mee.
V: Wanneer was nu eigenlijk het moment dat je niet meer over je eigen leven en handelen kon en mocht beslissen van [verdachte] ?A: Ik werkte voor mijzelf op het Zandpad. Na een jaar moest ik geld aan [verdachte] gaan geven. [verdachte] vroeg mij om mijn geld te geven en ik deed dat. De reden was dat ik heel bang voor [verdachte] was.
V: Hoe kreeg [verdachte] het voor elkaar dat jij dingen ging doen die je eigenlijk niet wilde?A: Door het bedreigen door hem. Door het karakter van [verdachte] . Ik werd angstig van [verdachte] . Ik deed daarom dingen die ik niet wilde.
O: Je zei tijdens de aangifte dat [verdachte] niet bij jouw werk langs kwam, maar dat jullie wel veel contact hadden via de app. V: Hoe verliep dat contact?A: Als ik op mijn werk kwam moest ik [verdachte] appen. Ook als ik aan het werk was of naar de wc ging moest ik hem dat laten weten. Ook na elke klant moest ik [verdachte] laten weten wat ik verdiend had aan die klant.
V: Welke symbolen gebruikte jij en [verdachte] en wat betekenden die dan?A:
V: Waarom deed jij eraan mee, door steeds weer terug te appen?A: Omdat ik bang was. Als [verdachte] mij appte en ik zou niet reageren dan werd [verdachte] boos. Ik had heel veel angst. Ik moest van hem mijn telefoon opnemen of terug reageren op app's. Ik heb het nooit zover laten komen dat ik niet reageerde.
V: Hadden jullie ook op andere manieren contact met elkaar, behalve de app?A: Soms bellen via Face-time. Ik moest dan mijn telefoon aanlaten en verstoppen en dan kon [verdachte] meekijken met wat ik deed. Ik weet niet waarom [verdachte] dat wilde. Misschien om te zien hoe ik met klanten omging.
V: Wie bepaalde hoeveel geld je vroeg aan een klant?A: [verdachte] bepaalde welke bedragen ik aan klanten moest vragen.
V: Wie bepaalde of je een klant wel of niet binnen liet?A: In het begin mocht ik geen negers binnen laten van [verdachte] . Toen het slechter ging mocht ik dat weer wel.
V: Wie bepaalde jouw werkdagen?A: [verdachte]
V: Wie bepaalde jouw werktijden?A: [verdachte] .
V: Waarom bepaalde je dat niet zelf?A: Dat mocht ik niet van [verdachte] . Ik had zelf minder willen werken of als het niks was dat ik gewoon naar huis kon gaan.
V: Welke tijden moest je werken in Utrecht van [verdachte] ?A: Ik werkte van 21:00 uur tot 05:30 uur. In het weekend van 21:00 uur tot 09:00 uur. Bij het andere bedrijf van 20:00 uur tot 05:30 uur en in het weekend van 20:00 uur tot 08:00 uur. Ik werkte verder 6 dagen in de week en soms 7. Ook werkte ik wel eens 2 weken achter elkaar door.
V: Hoe kwam je in Amsterdam terecht?A: [verdachte] zei ga het maar in Amsterdam proberen. Ik werkte als sekswerker achter het raam.
V: Welke tijden moest je werken in Amsterdam van [verdachte] ? A: Van 19:00 uur tot 03:30 uur. In het weekend vanaf 19:00 uur tot 04:30 uur. Ik werkte 6 dagen in de week.
V: Hoe lang heb je in Amsterdam gewerkt?A: Van begin 2013 tot begin 2017. De periodes sloten naadloos aan elkaar aan. Ik zat niet thuis.
V: Hoe kwam je in Den Haag terecht? A: Amsterdam werd minder. Het was het idee van [verdachte] . [aangeefster 1] werkte in de SM in Den Haag en [verdachte] wilde dat ik ook SM in Den Haag ging doen.
V: Wat voor soort werk moest je doen in Den Haag?A: Als sekswerker en SM-meesteres achter het raam in Den Haag.
V: Welke tijden moest je werken in Den Haag van [verdachte] ?A: Overdag van 10:30 uur tot 17:00 uur. Ik werkte 6 dagen in de week soms 7. Ik werkte overdag, omdat ik meer die SM wilde proberen.
V: Hoe lang heb je in Den Haag gewerkt?A: Van maart 2017 tot augustus 2017, dus 5 maanden.
V: Wat heb je met dat verdiende geld gedaan?A: Aan [verdachte] gegeven.
V: Was dat met jouw wederzijdse toestemming?A: Dat was niet met mijn toestemming.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 2 november 2017, met nr. 18 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlage houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 164- 170):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [getuige] :
V: Wanneer bent u begonnen met werken voor [aangeefster 1] ?A: Het was 2 of 3 februari 2016.
V: Waar ging u werken?A: Bij [aangeefster 1] in [plaats] , in haar huis.
V: Welk werk moest u doen in de woning van [aangeefster 1] ?A: Ik ben au-pair.
V: Wie verbleven er in de woning in [plaats] ?A: [aangeefster 1] , ik noem haar [aangeefster 1] , haar 2 kinderen en soms [verdachte] . Later is [aangeefster 2] er ook komen wonen.
V: Wie is [verdachte] ?A: [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte [verdachte] ).
A: [verdachte] is agressief. Door elke kleinigheid kon [verdachte] ontploffen.A: Wat ik verder uit mijn optiek kon zien was dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] altijd verantwoording moesten afleggen aan [verdachte] over alles wat zij deden.
V: Waren [aangeefster 1] en [verdachte] veel aan het werk?A: Voor zover ik kon zien wel. Ik zag ook dat [aangeefster 1] ziek werd. [verdachte] verplichte [aangeefster 1] om zoveel te werken, daardoor werd [aangeefster 1] ziek.
V: En [aangeefster 2] , moest die ook dingen doen van [verdachte] ?A: Ja, [aangeefster 2] ook. [aangeefster 2] moest nachtdiensten draaien, altijd. Voor [aangeefster 2] en [aangeefster 1] was het een slechte situatie.
A: [verdachte] regeerde als de allerhoogste autoriteit. De zaken gingen zoals [verdachte] het wilde of [verdachte] zou mij direct ontslaan. Dat was wat [verdachte] mij zei.
A: [verdachte] is heel agressief. Heel boos. Heel veel woede had hij in zich. [verdachte] heeft een heel erg autoritair karakter.
9. Een proces-verbaal Chatgesprekken tussen [aangeefster 1] en [verdachte] van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 30 januari 2018, met nr. 54 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 241-274):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op vrijdag 26 januari 2018, te 15:00 uur, heb ik onderzoek gedaan naar de chatgesprekken tussen [aangeefster 1] , [aangeefster 1] en verdachte [verdachte] , afkomstig uit de telefoon van [aangeefster 1] . De chatgesprekken tussen [aangeefster 1] en [verdachte] , die in de telefoon waren opgeslagen zijn van 30 maart 2017 te 18:19:16 uur tot 13 augustus 2017 te 11:42:46 uur. In de chatgesprekken wordt veelvuldig gebruik gemaakt van afkortingen, bepaalde woorden, danwel symbolen. [aangeefster 1] heeft hierover, in een verklaring bij de politie uitleg gegeven:
B -bezet voor 20 minuten;
KL -klaar, man is de deur uit binnen 20 minuten;
Bxx -100 euro voor 30 minuten;
X -50 euro;
Xxx -45 minuten, 150 euro;
Xxxx -een uur, 200 euro;
“vuistje” -100 euro
+ -50 euro;
Half Bingo -500 euro;
Bingo Lingo -1000 euro
[aangeefster 1] verklaarde dat ze een "x" moest sturen als ze bezet was.
Uit de chatgesprekken blijkt het volgende:
[aangeefster 1] - [aangeefster 1] ;
[aangeefster 1] - [aangeefster 1] ;
[verdachte] - [verdachte] ;
[verdachte] - [verdachte] ;
[verdachte] - [verdachte]
[aangeefster 2] - [aangeefster 2] ;
T, Tamm, Tamam -Oke;
[hond] -hond;
[betrokkene 1] -een van de kinderen;
Spanje -Au-pair uit Spanje;
[betrokkene 2] -Turkse au-pair;
[b-straat] - [b-straat 1] ;
[c-straat] - [c-straat 1]
Uit onderzoek is gebleken dat [aangeefster 1] en [verdachte] dagelijks veelvuldig contact hebben via de chat.
Voorbeeld 1Een deel van de chat van 22 juli 2017, 82 berichten:[aangeefster 1] : [aangeefster 1][verdachte] : [verdachte]
[aangeefster 1] : Mogen we zo naar Haagse markt met kleintjes [verdachte] : Nee ga naar stad : Den haag : Mop : Als je wil : Parkeer benden media markt [aangeefster 1] : T is goed (A-G: moet, denk ik, [verdachte] zijn): En als je niks vind den haag kan je ook vandaar naar Rotterdam Mag je ook eten bij hunki
Voorbeeld 2Een deel van de chat van 23 juli 2017, 76 berichten:
[aangeefster 1] : Moppie[verdachte] : Bel[aangeefster 1] : KI.: half bingo: nu opruimEn aankl[verdachte] : T
Voorbeeld 3Een deel van de chat van 4 augustus 2017, 137 berichten:
In deze chat geeft [aangeefster 1] wederom door als ze een klant heeft, wanneer ze klaar is en wat haar verdiensten zijn.
[aangeefster 1] : B vast: KI
[verdachte] : Pfff ben niet gewend van jou dit[aangeefster 1] : Ja ik ook niet: Is vakantie tijd is uitgestorven hier mop[verdachte] : Wat nu dan: T kom: Naar hius[aangeefster 1] : Mijn mensen zijn op vakantie[verdachte] : Huis[aangeefster 1] : T hartje ff alles opruim[verdachte] : Fuck jou mensen: Aminakoÿim (betekenis: ik neuk je kutje): Jou mense[aangeefster 1] : Die bij mij komen: Je snapt wat ik bedoel toch iedereen para weken erg: Weg: Ga nu opruim[verdachte] : T[aangeefster 1] : Nu naar auto [verdachte][aangeefster 1] : Rijden[verdachte] : T
[aangeefster 1] : Ben th[verdachte] : Welke dagen en Waneer zij vrij is ik bepaal met haar: Niet mee bemoeien: T[aangeefster 1] : T: Heb kleintjes net gedoucht ga nu zelf douchen dan eten en dan met [hond] naar buit.
10. Een proces-verbaal Chatgesprekken tussen [aangeefster 2] en [verdachte] van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 31 januari 2018, met nr. 55 van onderzoek DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 275-279):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op woensdag 31 januari 2018, te 9:00 uur, heb ik onderzoek gedaan naar de chatgesprekken tussen [aangeefster 2] en verdachte [verdachte] , afkomstig uit de telefoon van [aangeefster 2] . De chatgesprekken tussen [aangeefster 2] en [verdachte] , die in de telefoon zijn opgeslagen zijn van: 10 augustus 2017 te 10:51:32 uur tot en met 13 augustus 2017 te 13:45 03- uur. In de chatgesprekken wordt gebruik gemaakt van afkortingen en symbolen. [aangeefster 2] heeft hierover een uitleg gegeven in haar aangifte:
[A-G: zie daarvoor bewijsmiddel 7]
Voorbeeld:Een deel van de chat van 10 augustus 2017:[aangeefster 2] : [aangeefster 2][verdachte] : [verdachte]
[aangeefster 2] : Bxx[verdachte] : T[aangeefster 2] : @: "vuistje" "vuistje"[verdachte] : T[aangeefster 2] : Even alles in pk mop: Ry nu weg mop: Th mop: Nu na zonnebank: Bij zonnebank nu: Nu er onder mop: Lo nu na huis mop: Th mop
11. Een 2e tweede proces-verbaal bevindingen Chatgesprekken [verdachte] & [aangeefster 1] van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, d.d. 18 maart 2018, met nr. 95 van onderzoek.DHRCC17018. Dit proces-verbaal met bijlagen houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (blz. 817-861):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 augustus 2017 is de telefoon van de aangeefster [aangeefster 1] uitgelezen. Hiervan zijn eerder een tweetal processen verbaal opgemaakt, genaamd DHRCC17018-54 en DHRCC17018-24. Hieruit bleek dat de opgeslagen chatgesprekken tussen de verdachte [verdachte] en aangeefster [aangeefster 1] van 30 maart 2017 te 18:19:16 uur tot 13 augustus 2017 te 11:42:46 uur zijn. Uit de chatgesprekken blijkt het volgende:
[aangeefster 1] – [aangeefster 1]
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] genaamd [aangeefster 1] is de aangeefster [aangeefster 1] . De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] genaamd [verdachte] is de verdachte [verdachte] . Dit geldt in alle whats app gesprekken.
Fragment beginnend 2 april 2017 te 07:48:51 uur over verdiensten van [aangeefster 1] met het prostitutiewerk. Uit het onderzoek van de whats app gesprekken bleek dat een aantal onderwerpen meermaals terug kwamen, zoals:• De relatie tussen [verdachte] en [aangeefster 1] ;• Het doorgeven van de verdiensten als prostituee van [aangeefster 1] ;• Het vragen om geld of wat te doen met het geld door [aangeefster 1] ;• Het aansturen van [aangeefster 1] door [verdachte] in verschillende situaties;• Het aansturen van, van [aangeefster 2] via [aangeefster 1] door [verdachte]• Het werken terwijl [aangeefster 1] niet in orde is of ziek is geweest;• Het werken terwijl, van [aangeefster 2] niet orde was.
De gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] genaamd [aangeefster 1] is de aangeefster [aangeefster 1] . De gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] genaamd [verdachte] is de verdachte [verdachte] . Dit geldt in alle whats app gesprekken.
Fragment beginnend 2 april 2017 te 07:48:51 uur over verdiensten van [aangeefster 1] met het prostitutiewerk.
A-G: In het bewijsmiddel is de inhoud van de berichten eerst weergegeven zoals deze daadwerkelijk zijn verstuurd (dus met symbolen, afkortingen etc) en vervolgens geparafraseerd. Ik meen dat hieronder volstaan kan worden met de parafrases.
Fragment van 14-4-2017 te 14:23:54 uur: Verdachte [verdachte] bepaalt over een klant hij vindt; dat het lang duurt.
Fragment van 17-4-2017 te 19:18:22 uur: Aangeefster [aangeefster 1] vraagt toestemming voor haar zelf'en aangeefster [aangeefster 2] om hun haren te laten doen bij de kapper.
Fragment van 18-4-2017 te 15:43:40 uur. Het gesprek van de vorige dag gaat hier door over de wenkbrauwen. Aangeefster [aangeefster 1] bedankt verdachte [verdachte] dat ze dit mochten laten doen en dat zij eerdaags ook haar tanden mag laten doen.
Fragment vanaf 11-5-2017 14:40:09 uur. Verdachte. [verdachte] praat met aangeefster [aangeefster 1] over aangeefster [aangeefster 2] . Blijkbaar heeft aangeefster [aangeefster 2] last van haar lichaam en kan zij daardoor niet goed werken als prostituee. Verdachte [verdachte] geeft hierop aan dat dit in de business je lichaam is en dit wel para kost. Para is een Turks woord voor geld.
Fragment 14-5-2017 vanaf 20:43:36 uur. Aangeefster [aangeefster 1] vraagt aan de verdachte [verdachte] wat zij morgen op het kantoor moet doen, losse dagen of een hele week een kamer huren voor het prostitutie werk. Echter is aangeefster [aangeefster 1] dan al niet fit. Verdachter [verdachte] geeft aan wat zij moet doen en wat aangeefster [aangeefster 2] moet doen.
De dag na dit whats app gesprek is aangeefster [aangeefster 1] ziek geworden en niet als prostituee gaan werken op 16-5-2017 te 21:07:45 uur volgen de volgende whats appjes hierover:
Op 17 mei 2017 is aangeefster [aangeefster 1] ook daadwerkelijk weer aan het werk gegaan als prostituee en geeft zij wederom al haar verdiensten door via de whats app naar de verdachte [verdachte] .
Fragment 8-6-2017 vanaf 13:04:17 uur. De verdachte [verdachte] en aangeefster [aangeefster 1] moeten met hun dochter, die zij [betrokkene 1] noemen, naar het ziekenhuis. Hierdoor kan aangeefster [aangeefster 1] niet die dag werken als prostituee echter heeft verdachte [verdachte] hier een andere mening over.
De verdachte [verdachte] bepaald dat de aangeefster vrijdag vrij neemt en in plaats van deze dag de zaterdag werkt.Fragment 15-6-2017 vanaf 17:40 uur. Het gesprek gaat over het verdiende geld en betalingen die de verdachte [verdachte] nog moet betalen, waar hij geld voor nodig heeft. Echter zijn de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] net naar een botox kliniek geweest en hebben daar met hen eigen verdiende geld de rekening contant betaald.
Fragment 15-6-20.17 vanaf 18:59:41 uur. Verdachte [verdachte] geeft aan dat aangeefster [aangeefster 1] en [aangeefster 2] weer andere dagen moeten gaan werken en beklaagt zich over de slechte verdiensten in deze maand juni. Tevens geeft de verdachte [verdachte] aan dat aangeefster [aangeefster 2] ook moet beginnen met prostitutie SM werk.
Fragment 9-8-2017 16:55:49 uur. Aangeefster [aangeefster 1] geeft aan dat zij de kapper heeft betaald van de rest van het geld en van haar zelf.
Blijkbaar heeft aangeefster [aangeefster 1] alleen eigen geld van verkochte spullen. Tevens bedankt aangeefster [aangeefster 1] de verdachte [verdachte] wederom voor het naar de kapper mogen gaan.
Alle gesprekken gaan op dezelfde wijze als bovenstaande voorbeelden. In heel veel gesprekken vraagt aangeefster [aangeefster 1] toestemming aan de verdachte [verdachte] voor dingen die zij gaat doen, dit varieert van naar de kapper gaan tot met de kinderen naar buiten gaan. Tevens geeft aangeefster [aangeefster 1] op haar werkdagen altijd aan wanneer zij een klant heeft en wat zij hiermee verdiend heeft.
In veel gesprekken probeert aangeefster [aangeefster 1] de verdachte [verdachte] rustig te houden en praat met hem mee. In haar aangifte verklaard zij dat zij ruzie probeerde te voorkomen omdat ze bang was voor hem en daarom deed wat hij zei.
Tevens werkt aangeefster [aangeefster 1] regelmatig als zij niet helemaal in orde is door lichamelijke ongemakken of het voor haar werk een arts heeft bezocht voor het halen van pillen. Vanuit de whats app gesprekken blijkt dat aangeefster [aangeefster 1] hieraan geopereerd is, dit is een van de behandelingen die je kunt ondergaan als je hieraan lijdt. Na de operatie is aangeefster [aangeefster 1] gelijk weer aan het werk gegaan als Sm meesteres (prostituee).
A-G: De bewijsmiddelen 12 en 13 zijn voor de beoordeling van het middel niet echt van belang en laat ik daarom hier weg. Zij handelen over de plekken waar de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] tatoeages op hun lichaam hebben laten zetten, de tekst welke de tatoeages bevatten en of ze zijn gezet in aanwezigheid van de verdachte.
14. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020 verklaard -zakelijk weergegeven-:
U vraagt mij of ik het geld van [aangeefster 1] heb vergokt. Ja. Een paar honderd of een paar duizend.
Als ik terugkijk naar de Whatsapp-gesprekken komt het zo naar voren dat ik bepaal wat zij doen en dat ze op hun tenen lopen voor mij. Als ik het zo terug lees, was het niet goed wat ik heb gedaan. U vraagt mij of u daarin mag horen dat het wel zo is gegaan. Als ik het politiedossier lees, dan ben ik het met u eens.
U zegt mij dat er een gesprek in het dossier is waarin [aangeefster 1] mij bedankt dat ze haar wenkbrauwen mocht laten doen. U vraagt mij waarom ze mij moest bedanken, nu ze dit met haar eigen geld heeft laten doen. U heeft gelijk. Dat is fout gedrag van mij.
De boodschappen voor bij [aangeefster 1] in huis betaalde [aangeefster 1] en de boodschappen voor [aangeefster 2] in huis betaalde [aangeefster 2] . U vraagt mij waar ik mijn kleding van betaalde. U vraagt mij of ik soms geld kreeg van [aangeefster 1] en soms van [aangeefster 2] . Ja. Ik gebruikte het geld voor het uit eten gaan, tanken en het kopen van kleding voor ons allemaal.
Wij reden allebei in die auto en [aangeefster 1] ook. U vraagt mij waar ik naartoe reed. Ik reed overal naartoe, als we uiteten gingen, ik reed de kinderen overal naartoe, naar Preston Palace en naar Amsterdam om haar op te halen waar ze werkte. Ik heb haar ook wel eens weggebracht.”
6. In een brief van 9 mei 2019, gericht aan de voorzitter van de strafkamer van het hof, heeft de raadsman van de verdachte een verzoek ingediend tot het horen van de getuige [getuige] . In de toelichting op dat verzoek wordt door de raadsman erop gewezen dat deze getuige belastend over de verdachte heeft verklaard en dat deze verklaring (door de rechtbank) voor het bewijs is gebruikt, maar dat de getuige niet in een eerder stadium door de verdediging is gehoord, zodat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om haar in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Dit verzoek is door hof toegewezen op de terechtzitting van 20 september 2019. De verdediging heeft de getuige echter niet kunnen ondervragen, omdat zij niet te traceren bleek en het niet aannemelijk was dat zij binnen een aanvaarbare termijn als getuige kon worden gehoord.2.
7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020 heeft de raadsman het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota. Deze houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in (hier met weglating van de voetnoten):
“89. [getuige] is eenmaal door de politie verhoord (p. 164-169). Zij heeft toen belastend verklaard over cliënt en heeft verklaard dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] altijd verantwoording moesten afleggen aan [verdachte] (= cliënt) over alles wat zij deden. Maar haar verklaring blijft summier. Het valt op dat [getuige] niet weet wat voor werk aangeefsters in werkelijkheid deden. Ze verklaart ook dat ze boos was over de manier waarop zij (= [getuige] ) door [verdachte] werd behandeld en dat hij haar te weinig betaalde (p. 167) voor haar werk als au-pair. Ze heeft het dus met hem aan de stok gekregen, maar dat staat niet in relatie tot prostitutiewerk. De regels die werden gesteld hadden hoofdzakelijk betrekking op het huishouden: eten, tijden en kleding (p. 166) en niet op de prostitutiewerk van aangeefster. Over het hoe [verdachte] [aangeefster 1] verplichtte om zoveel te werken, is door de recherche niet doorgevraagd, terwijl dat in het kader van het tenlastegelegde juist relevant zou zijn geweest. Bovendien beheerst de getuige de Nederlandse en Turkse taal niet. Hoe kwam zij dan aan de bewuste wetenschap? Opvallend is dat [getuige] zijdelings verklaart dat [aangeefster 2] meer weerstand bood (p. 167), maar ook daarover is niet doorgevraagd. 90. Nadere vragen aan [getuige] met betrekking tot het verantwoording moeten afleggen en haar wetenschap omtrent het al dan niet controleren van de vrouwen zijn daarom van belang, juist nu zij de Nederlandse taal niet beheerst, niets van het werk afwist en de [aangeefster 2] en [aangeefster 1] haar geen uitleg hebben gegeven over hun werk en hun relatie, aldus [getuige] .
91. Zoals bekend, kon de betrokken, toegewezen getuige in hoger beroep niet worden gehoord, omdat zij onvindbaar is. Daarom wordt onder verwijzing naar de Europese rechtspraak en vaderlandse rechtspraak het verweer gevoerd dat de belastende verklaring van [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet heeft kunnen effectueren. Dit levert een schending op van art. 6 EVRM. Van belang is dat de verklaring van [getuige] het enige getuigenbewijs vormt ter zake feiten 1 en 2 en zodoende de veroordeling in eerste aanleg in beslissende mate op haar getuigenverklaring is gebaseerd. De afwezigheid van effectieve ondervraging, is daarom extra klemmend en schuurt dusdanig omdat het verdedigingsbelang en de noodzaak tot het verhoor reeds gegeven waren en er op grond van het voorgaande veel vragen en onduidelijkheden omtrent haar verklaring blijven bestaan.
92. Gelet op de omstandigheid dat er onvoldoende steunbewijs is waaruit de tlgd. dwang en uitbuiting rechtstreeks volgen en nu de kwaliteit van het steunbewijs van [getuige] ernstig tekortschiet, de getuige onvindbaar is en daarom niet kon worden ondervraagd, dient haar verklaring van het bewijs te worden uitgesloten.”
8. Het bestreden arrest bevat aangaande het verweer van de verdediging om de verklaring van [getuige] niet tot het bewijs te bezigen de volgende overwegingen van het hof:
“Gevoerde verweren
Getuige [getuige]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich - overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen, doordat de in hoger beroep toegewezen getuige onvindbaar was en niet kon worden gehoord. Dit betekent dat sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het gebruik van een ambtsedig proces-verbaal voor het bewijs inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende, verklaring niet zonder meer ongeoorloofd of onverenigbaar is met artikel 6 van het EVRM. Het is vaste rechtspraak dat van die ongeoorloofdheid onder meer geen sprake is, indien de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, maar die verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
Het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde vindt naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen, te weten in de eigen verklaringen van de verdachte, de verklaring van aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] en de aangetroffen WhatsApp-berichten.
De omstandigheid dat de verdediging [getuige] niet heeft kunnen ondervragen staat dus niet in de weg aan het gebruik van de door haar afgelegde verklaring voor het bewijs. Het hof is dan ook van oordeel dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige] zonder schending van artikel 6 EVRM gebezigd kan worden voor het bewijs. Gelet op de andere aanwezige bewijsmiddelen, die in voldoende mate de aangifte van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ondersteunen, is het hof van oordeel dat de door [getuige] afgelegde verklaring niet van dien aard is dat deze kan worden aangemerkt als "sole and decisive".
Het hof verwerpt het verweer.”
9. De Hoge Raad is in zijn arrest van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, in de situatie dat zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat verband heeft de Hoge Raad onder meer aandacht besteed aan de eisen die worden gesteld aan het gebruik voor het bewijs van dergelijke verklaringen en de wijze waarop de rechter dient na te gaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Daarover heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“2.12.1 De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (...) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2 Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het - wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt - des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige - kort na de gebeurtenissen waar het om gaat - zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3 De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.”
De Hoge Raad heeft deze overwegingen in het arrest van 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1418, NJ 2021/368, m.nt. Jörg als volgt aangevuld:
“2.4.2 Hierbij is nog het volgende van belang. In het door het hof aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016 heeft de Hoge Raad overwogen dat “de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid een getuige te ondervragen, niet eraan in de weg [staat] dat een door die getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel ‑ indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.” De Hoge Raad ziet mede in verband met de onder 2.4.1 bedoelde rechtspraak van het EHRM aanleiding deze rechtspraak als volgt te verduidelijken. Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd (vgl. rechtsoverweging 2.12.2 van het onder 2.4.1 geciteerde arrest).”
Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:86 onder meer het volgende overwogen:
“4.4 Het hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat er een goede reden bestond voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht met betrekking tot de getuige [betrokkene 3], namelijk dat diens gezondheid door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar zou worden gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om hem ter terechtzitting te kunnen ondervragen. Mede gelet op de conclusie van de advocaat-generaal onder 23 en 24 en wat het hof over de eerder door [betrokkene 3] afgelegde verklaring heeft opgemerkt in zijn hiervoor weergegeven bewijsoverweging, moet het er in cassatie voor worden gehouden dat het hof een deel van de eerder door [betrokkene 3] afgelegde verklaring - erop neerkomend dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] sinds maart 2013 in dienst waren bij [A] BV - heeft gebruikt voor het bewijs. Met betrekking tot dit gebruik heeft het hof onder meer overwogen dat de bewezenverklaring niet in overwegende mate steunt op die verklaring, gelet op de andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte, die het voor het bewijs zal gebruiken. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk in het licht van de onder 2.2 weergegeven bewijsmiddelen 1, 5, 6, 7 en 8, waaruit immers eveneens kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in 2013 in dienst waren bij [A] BV. Gelet op dit een en ander getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat er compenserende factoren waren voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [betrokkene 3], niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is evenmin onbegrijpelijk.”
10. Naar het mij voorkomt houdt de huidige stand van de rechtspraak ter zake het volgende in. De rechter die de bewezenverklaring mede baseert op een voor de verdachte belastende verklaring van een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht niet (behoorlijk en effectief) heeft kunnen uitoefenen, moet in beginsel bij zijn beoordeling of in zo een geval wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces – dus of het proces als geheel eerlijk is verlopen – de door de Hoge Raad genoemde factoren kenbaar betrekken. Dat betekent dat de rechter dient te motiveren dat en waarom het gebruik van de eerder afgelegde belastende getuigenverklaring in de bewijsvoering in overeenstemming is met de uit art. 6 EVRM voortvloeiende eisen. Daarbij zijn, ook in onderling verband beschouwd, als beoordelingsfactoren van belang: (i) de aan- of afwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de belastende getuige, (ii) het gewicht van de betreffende belastende getuigenverklaring in de bewijsconstructie en (iii) het bestaan van compenserende factoren. De omstandigheid dat een getuige onbereikbaar is (witness’s unreachability) wordt door het EHRM gezien als een goede reden voor de afwezigheid van de getuige. Daarbij geldt wel dat, binnen de grenzen van het redelijke, alle inspanningen moeten zijn geleverd om de aanwezigheid van de getuige te verwezenlijken.3.Voorts zal gezien de rechtspraak van het EHRM, en anders dan (nog) uit het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017 lijkt te kunnen worden afgeleid, aan het oordeel van de rechter dat is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces niet enkel ten grondslag kunnen worden gelegd dat de door de verdachte betwiste en voor het bewijs gebruikte verklaring van een belastende getuige voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Wel kan denk ik worden gezegd, dat wanneer de bewezenverklaring niet in overwegende mate steunt op de belastende verklaring van deze getuige, de eis dat de rechter de verschillende beoordelingsfactoren kenbaar meeweegt in zijn overwegingen zich onder omstandigheden laat nuanceren.4.Zo kan, in de context van de vraag of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, al het overige beschikbare bewijsmateriaal naast het geringe gewicht van de belastende verklaring van de niet-ondervraagde getuige worden betrokken en met zich brengen dat het vereiste van de compenserende factoren een minder of geen pregnante rol speelt.5.In dat geval zal – ik wijs in het bijzonder op het hiervoor aangehaalde arrest van HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:86 – de afwezigheid van een compenserende factor er niet aan in de weg hoeven te staan dat de procedure in haar geheel toch voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dat laat onverlet dat (juist) ook in dit verband zich de noodzaak van een onderzoeksplicht voor de rechter doet gevoelen,6.waarbij hij voor ogen moet houden dat het vereiste van de compenserende factoren vooral dient ter waarborging van de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige die voor de verdachte belastend heeft verklaard. Het overige bewijsmateriaal dat voorhanden is, zal dan tevens aan die verklaring het predicaat betrouwbaar moeten kunnen geven.
11. In de voorliggende zaak is de situatie als volgt. De raadsman van de verdachte heeft op ’s hofs terechtzitting naar voren gebracht dat de verklaring van getuige [getuige] summier is, dat de recherche niet heeft doorgevraagd terwijl dat in het kader van het tenlastegelegde juist relevant zou zijn geweest gelet op hetgeen [getuige] heeft verklaard over de verantwoording die de aangeefsters aan de verdachte moesten afleggen en zijn controlerende rol, en dat [getuige] de Nederlandse en Turkse taal niet beheerste en niets wist van het werk van de aangeefsters en hun relatie, zodat niet duidelijk is hoe zij aan haar wetenschap kwam (zie hierboven randnummer 7). Ook de verdachte vraagt zich in zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring af hoe [getuige] kon weten wat zich in huis afspeelde nu zij de voertaal in huis – het Nederlands – niet beheerste. Hij veronderstelt dat [getuige] met de aangeefsters heeft “meegepraat”.7.De raadsman lijkt in zijn pleitnotities te suggereren dat de verklaring van [getuige] voortkomt uit haar eigen ontevredenheid over de verdachte, omdat zij “boos” zou zijn over de manier waarop zij als au-pair door de verdachte werd behandeld en betaald.8.In die pleitnotities wordt bovendien gesteld dat de verklaring van [getuige] het enige getuigenbewijs is en dat zodoende de veroordeling in eerste aanleg in beslissende mate op haar verklaring is gebaseerd.
12. Het hof heeft het proces-verbaal van verhoor, waarin de verklaring van de getuige [getuige] is gerelateerd (hier verder gemakshalve de getuigenverklaring te noemen), voor het bewijs gebruikt, hoewel de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad haar te ondervragen omdat zij onvindbaar was. Die laatste omstandigheid is voor het hof dus geen reden geweest om de getuigenverklaring van [getuige] niet tot het bewijs te bezigen. Het hof heeft dat uitgelegd en heeft, na toetsing aan relevante rechtspraak aangaande art. 6 EVRM en de omstandigheden van het onderhavige geval ter zake, bij zijn overweging de vaststelling betrokken dat “de door [getuige] afgelegde verklaring niet van dien aard is dat deze kan worden aangemerkt als ‘sole or decisive’”. Dit oordeel is in het licht van ’s hofs bewijsvoering niet onbegrijpelijk. De opvatting in de pleitnotities van de raadsman dat de verklaring van [getuige] het “enige” getuigenbewijs is en dat “zodoende” de veroordeling in eerste aanleg in “beslissende mate” op haar verklaring is gebaseerd, slaat de plank nogal mis. Ik hoef voor deze constatering slechts te wijzen op de andere bewijsmiddelen, met name de eigen verklaring van de verdachte, de verklaringen van de aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] en de whatsapp-berichten.
13. In de overwegingen van het hof lees ik als zijn kennelijke oordeel dat in het licht van al het voorhanden bewijsmateriaal het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’ niet in de weg staan aan het gebruik voor het bewijs van de door [getuige] afgelegde verklaring. Ook dit impliciete oordeel acht ik toereikend gemotiveerd. Daarbij heb ik het volgende in aanmerking genomen. Ten eerste. Uit de getuigenverklaring van [getuige] volgen samengevat twee omstandigheden: de aangeefsters moesten doen wat de verdachte zei en aan hem verantwoording afleggen over wat zij deden, en de verdachte had een opvliegend, agressief karakter. Vooral met betrekking tot het eerste punt wenste de verdediging de getuige te ondervragen. Deze omstandigheden volgen echter ook genoegzaam uit de andere bewijsmiddelen waarnaar het hof verwijst. Zo valt daarbij allereerst al te wijzen op de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte zelf. Daarin erkent hij immers dat als hij terugkijkt naar de whatsapp-gesprekken het zo naar voren komt “dat ik bepaal wat zij doen en dat ze op hun tenen lopen voor mij”, dat als hij het zo terug leest “het niet goed is wat ik heb gedaan” en dat als hij het politiedossier leest hij het eens is dat “het wel zo is gegaan”. Eveneens van betekenis zijn in dit verband, als objectief bewijsmateriaal, de whatsapp-berichten zelf. Ten tweede. De betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte en de inhoud van de whatsapp-berichten zijn op de terechtzitting van het hof door de verdediging niet ter discussie gesteld (evenmin in de schriftuur).9.Ten derde. Het hof heeft binnen de grenzen van het redelijke inspanningen geleverd om de aanwezigheid van [getuige] als getuige te verwezenlijken ten einde (ook) de verdediging in de gelegenheid te stellen haar te ondervragen. Dát het hof zich daarvoor in die mate heeft ingespannen, is in hoger beroep door de verdediging niet bestreden. Ten vierde. Uit de thans geldende rechtspraak van de Hoge Raad kan, lijkt mij, worden opgemaakt dat in het onderhavige verband de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring wordt getoetst in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de mate van betwisting door de verdediging van die verklaring.10.Nu de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige [getuige] op zichzelf genomen niet door de verdediging is betwist op de terechtzitting van het hof en in de schriftuur over het impliciete oordeel van het hof dat de verklaring van de getuige [getuige] betrouwbaar is niet wordt geklaagd, meen ik dat dit punt in cassatie geen nadere aandacht behoeft en dat ik dit aspect hier verder kan laten rusten.
14. Op grond van het vorengaande – en met nadruk op de gehele bewijsvoering, waarvan de eigen verklaring van de verdachte deel uitmaakt – meen ik dat het kennelijke en niet van een onjuiste rechtsopvatting getuigend oordeel van het hof dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, ook zonder dat het hof er blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of er compenserende factoren waren voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid voor de verdediging, niet onbegrijpelijk is.
15. Het middel faalt.
III. Het tweede middel en de bespreking daarvan
16. Geklaagd wordt dat het hof het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, nu het hof deze verwerping mede heeft doen steunen op de verklaring van de getuige [getuige] , die de verdediging niet heeft kunnen ondervragen terwijl voor het niet kunnen realiseren van het ondervragingsrecht door het hof geen compenserende factoren in aanmerking zijn genomen.
17. Het tweede middel is niet voorzien van een toelichting daarop. Het middel laat zich dus niet ruimer lezen dan het is geformuleerd. Dat betekent dat aangenomen moet worden dat de klacht niet opkomt tegen het integrale oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van (de verklaringen van) de aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] en zich niet keert tegen de beslissing van het hof over de betrouwbaarheid van (de verklaring van) de getuige [getuige] , maar dat de klacht haar pijl slechts richt op het gebruik van de getuigenverklaring van [getuige] bij het oordeel van het hof over de betrouwbaarheid van (de verklaringen van) de aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] .
18. In het bestreden arrest is het hof ingegaan op het ter terechtzitting door de raadsman ingenomen standpunt dat de verklaringen van de aangeefsters niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat de afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn. Het hof heeft met betrekking daartoe het volgende overwogen:
“Het hof beschouwt de verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als betrouwbaar. Het hof ziet geen aanleiding om hun verklaringen als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven.
Het hof heeft deze verklaringen met de nodige behoedzaamheid beoordeeld.
Naar het oordeel van het hof hebben echter beide aangeefsters in de kern consistent, nauwkeurig en gedetailleerd verklaard over hun prostitutiewerkzaamheden en de rol van de verdachte daarin. Voorts vinden de verklaringen van de aangeefsters niet alleen voldoende mate steun in elkaars verklaringen, maar ook in andere bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaringen van de verdachte, de verklaring van getuige [getuige] en de aangetroffen WhatsApp-berichten. In het licht van het voorgaande bevat het dossier overigens geen aanwijzingen dat de aangeefsters elkaar op een ongeoorloofde wijze hebben beïnvloed.”
19. Nu mijn bespreking van het eerste middel impliceert dat het hof het proces-verbaal van verhoor inhoudend de getuigenverklaring van [getuige] voor het bewijs heeft kunnen gebruiken, deelt daarmee het tweede middel hetzelfde lot als het eerste middel.
20. Het middel faalt.
IV. Het derde middel en de bespreking daarvan
21. Het derde, in de aanvullende schriftuur voorgestelde, middel keert zich tegen de berekening van de materiële schade van de benadeelde partij door het hof.
22. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] het volgende in:
“In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.046.189,27 (bestaande uit € 25.000 immateriële schade en € 1.021.189,27 aan materiële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 313.000 (bestaande uit € 25.000 immateriële schade en € 288.600,00 aan materiële schade), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten die zien op de hoogte van de verdiensten en/of kosten van de benadeelde partij en/of de hoeveelheid afgedragen geld. Het hof zal derhalve zelf de omzet moeten schatten en derhalve ook een schatting moeten maken van het schadebedrag.
Met de rechtbank, gaat het hof voor de gemiddelde omzet daarom uit van een in de rechtspraak inmiddels gangbaar forfaitair bedrag van € 200,00 per dag.11.
Bij de berekening van de materiele schade gaat het hof uit van een gemiddelde werkweek van 6 dagen, over een periode, van 1 januari 2013 tot 11 augustus 2017. Aldus gaat het hof bij de berekening uit van 1.443 werkdagen, maal € 200,00 per dag. Dit levert een totaalbedrag van € 288.600,00 aan materiële schade op. Dagen waarop niet gewerkt of minder verdiend is, de pinbetalingen die het slachtoffer heeft ontvangen en niet (geheel) heeft af moeten dragen, alsmede eventuele kosten van de zijde van de verdachte, zijn in dit bedrag verdisconteerd.
Daarmee heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof aangetoond dat tot een bedrag van € 288.600,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.[…].”
23. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 15 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte aan de hand van zijn pleitnotities het volgende aangevoerd:
“165. Uw hof hanteert - net als de rechtbank in EA in onderhavige zaak - in soortgelijke zaken een gematigd forfaitair bedrag van 200 euro per dag en geschatte kosten van 1.000 euro per maand: ECLI:NL:GHDHA:2018:1690.
166. De rechtbank ging uit van 200 per dag x 6 dagen x 52 weken x 4,5 jaar = 280.800 euro. Die berekening is niet juist. […] 173. Vervolgens dient een extra kostenaftrek plaats vinden vanwege de huisvesting. Ook deze kosten van onderdak c.q. huisvesting zijn aftrekbaar, omdat zij in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Deze huisvestingskosten zijn niet voor eigen gebruik gemaakt, omdat [verdachte] niet bij [aangeefster 2] en [aangeefster 1] inwoonde. De stelling dat deze kosten in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict kan worden afgeleid uit de bewezenverklaring door de rechtbank van juist op deze specifieke omstandigheid toegesneden gedraging: namelijk het huisvesten van [aangeefster 2] (feit 2, sub 1). Vgl. de ontnemingsbeslissing in de mensenhandelzaak ECLI:NL:ROBR:2016:187, waarin huisvestingskosten voor aftrek op het w.v.v. in aanmerking kwamen. Het zijn immers kosten die bespaard zouden zijn geweest, als het delict niet was gepleegd. Deze extra huisvestingkosten worden geraamd op 1.000 euro per maand x 12 x 4,5 jaar: 54.000 euro.[…]Ad) forfaitaire kostenaftrek175. Uiterst subsidiair standpunt: Er moet uitgegaan worden van tenminste een forfaitaire kostenaftrek van 1.000 euro per maand (gelijk: ECLI:NL:GHDA:2018:1690). Dit komt neer op een forfaitaire kostenaftrek van tenminste 1.000 euro x 11 maanden x 4,5 jaar = 49.500 euro (kosten).”
24. In HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/63, m.nt. Vellinga oordeelde de Hoge Raad onder meer het volgende (hier met weglating van de voetnoten):
“2.1. Art. 51f Sv bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Op die vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing.
Beoordeling en beslissing rechter
2.8.1 Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde schade.
2.8.2 In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.[…]
2.8.6 Art. 361, vierde lid, Sv schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. De begrijpelijkheid van de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij is mede afhankelijk van de wijze waarop (en de stukken waarmee) enerzijds de vordering is onderbouwd en anderzijds daartegen verweer is gevoerd. Naarmate de vordering uitvoeriger en specifieker wordt weersproken, zal de motivering van de toewijzing van de vordering dus meer aandacht vragen.”
25. In de toelichting op het middel wordt, met verwijzing naar nr. 175 van de in hoger beroep overgelegde pleitnotities van de raadsman, aangevoerd dat het verweer van de raadsman over de forfaitaire kostenaftrek “minst genomen” dient te worden aangemerkt als “een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359a lid 2 Sv” en dat het hof “verzuimd heeft daarop te beslissen”. Volgens de toelichting op het middel geeft dit gestelde verzuim blijk van jurisprudentiële willekeur en kan mitsdien het arrest van het hof niet in stand blijven.
26. Ik sluit niet uit dat hier sprake is van een verschrijving en dat de steller van het middel het oog heeft op art. 359, tweede lid, Sv. Hoe dan ook, in beide gevallen vindt de opvatting van de steller van het middel geen steun in het recht.12.Om die reden faalt het middel reeds.
27. Overigens heeft het hof zijn beslissing toereikend gemotiveerd. Bij het vaststellen van het forfaitaire bedrag van € 200 per dag heeft het hof, gelet op zijn overweging daarover, waarin een feitelijke vaststelling besloten ligt, aansluiting gezocht bij hetgeen inmiddels gangbaar is in de rechtspraak en voorts tot uitdrukking gebracht dat in dat bedrag de eventuele kosten van de zijde van de verdachte zijn verdisconteerd.13.
Het middel faalt.
V. Slotsom
28. Het eerste, het tweede en het derde middel falen. Het tweede en het derde middel kunnen met een aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
29. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2022
Proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2020. De wegen die zijn bewandeld om de getuige te traceren zijn in dit proces-verbaal aangegeven.
Zie bijv. EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili tegen Duitsland), NJ 2017/294, m.nt. Myjer, § 119-122.
Vgl. de randnummers 28 en 29 in mijn conclusie van 30 november 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1116. In die conclusie ging ik in randnummer 33 in op het geval waarin het hof weliswaar in zijn beoordeling betrok het gewicht van de belastende verklaring van de niet-ondervraagde getuige en het bestaan van een goede reden voor de afwezigheid van die getuige (daarin ligt een belangrijk verschil met de zaak die voorlag in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2021), doch niet iets werd overwogen over het bestaan van factoren (waaronder ook procedurele waarborgen) die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Ik meen, zo schreef ik al in die conclusie, dat in zo een geval het ontbreken van een uitdrukkelijke overweging over compenserende maatregelen niet altijd dwingend hoeft te leiden tot de slotsom dat het kennelijke oordeel dat de eisen van een eerlijk proces niet in de weg staan aan het in de bewijsvoering betrekken van de verklaring van de getuige ontoereikend is gemotiveerd, en dat in een voorkomend geval in de overwegingen van de rechter kan worden ingelezen dat de eisen van een eerlijk proces niet nopen tot het bestaan van een compenserende factor.
Bij de beoordeling van de vraag of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces is soms een zekere samenval denkbaar. Zo kan het gewicht van de getuigenverklaring van betekenis zijn ook binnen de context van de vraag of voldoende compenserende factoren bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige. Vgl. EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10 (Schatschaschwili tegen Duitsland), NJ 2017/294, m.nt. Myjer, § 126 en §128. In deze §128 overweegt het EHRM: “A further considerable safeguard is the availability at the trial of corroborative evidence supporting the untested witness statement (see, inter alia, Sică v. Romania, no. 12036/05, §§ 76–77, 9 July 2013; Brzuszczyński, cited above, § 87; and Prăjină, cited above, §§ 58 and 60). Such evidence may comprise, inter alia, statements made at the trial by persons to whom the absent witness reported the events immediately after their occurrence (see Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 156; McGlynn, cited above, § 24; D.T. v. the Netherlands, cited above, § 50; and Gonzáles Nájera, cited above, § 55), further factual evidence secured in respect of the offence, including forensic evidence (see, for instance, McGlynn, cited above, § 24 (DNA evidence)), or expert opinions on a victim's injuries or credibility (compare Gani, cited above, § 48; Gonzáles Nájera, cited above, § 56; and Rosin, cited above, § 61). The Court has further considered as an important factor supporting an absent witness's statement the fact that there were strong similarities between the absent witness's description of the alleged offence committed against him or her and the description, given by another witness with whom there was no evidence of collusion, of a comparable offence committed by the same defendant (cursivering van mij, A-G). This holds even more true if the latter witness gave evidence at the trial and that witness's reliability was tested by cross-examination (compare Al-Khawaja and Tahery, cited above, § 156).” Zie ook HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes (r.o. 2.12.2).
Bijvoorbeeld naar enerzijds het gewicht van de belastende verklaring van de getuige en anderzijds het gewicht van het overige bewijsmateriaal, zulks in onderling verband beschouwd.
Proces-verbaal van de terechtzitting van 15 oktober 2020, p. 15.
Zie de pleitaantekeningen zoals voorgedragen ter terechtzitting in hoger beroep van 15 oktober 2020, p. 27. In die zin overigens ook de aan de voorzitter gerichte brief van 9 mei 2019.
Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, NJ 2022/22 (in het bijzonder r.o. 2.5.2). Ook in die zaak had het hof niet een uitdrukkelijke overweging aan compenserende factoren gewijd, en daarover viel de Hoge Raad kennelijk niet (waarbij nog wel zij opgemerkt dat het ontbreken van (een overweging over) compenserende factoren niet de kern van de klacht was).
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes (r.o. 2.12.2; zie randnummer 9).
Noot 2 hof: ECLI:NL:GHDHA:2018:1710.
Wat betreft art. 359, tweede lid, Sv verwijs ik naar HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762: “3.3. Voor zover het middel berust op de opvatting dat ten aanzien van de motivering van een op een vordering van een benadeelde partij te nemen beslissing 'aansluiting dient te worden gezocht' bij het motiveringsvoorschrift van art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv faalt het. Die opvatting is niet juist.” Ik benadruk voorts dat op de vordering van de benadeelde partij het materiële burgerlijk recht van toepassing is.
In dit kader wijs ik ook nog op hetgeen de advocaat van de benadeelde partij blijkens het zittingsverbaal (p. 25 en 26) ter terechtzitting in hoger beroep heeft opgemerkt: “De primaire vordering (van de materiële schade, A-G) is gebaseerd op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is een berekening gemaakt van de opbrengsten van [aangeefster 2] en de kosten die ze heeft moeten maken. Daarvan heb ik € 1.000,00 per maand afgetrokken voor de algemene kosten.” En verderop: “Ik heb niet meer, dan dat hier staat, waar de kosten uit zouden kunnen blijken. Primair heb ik mij gebaseerd op deze rapportage en daar heb ik nog eens € 1.000,00 aan kosten voor levensonderhoud afgetrokken. Daarbij merk ik op dat verdachte in het huis van [aangeefster 2] woonde. Hij profiteerde daar ook van. Hij woonde daar en at en dronk daar ook. Ook de kleding werd door [aangeefster 2] betaald. Dus die € 1.000,00 die ik er vanaf heb getrokken, lijkt mij een redelijke inschatting. Als dat toch niet duidelijk is, dan dient subsidiair de schade vast te worden gesteld op € 472.900,00.” Welnu, het hof heeft deze aftrekpost verdisconteerd in het bedrag van € 200 per dag.
Beroepschrift 09‑06‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: 20/03867
AANVULLENDE SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag uitgesproken op 12 november 2020.
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt.359, 415 Sv geschonden doordien de berekening vn de materiële schade van de benadeelde partij [aangeefster 2] onbegrijpelijk, althans niet zonder meer begrijpelijk is en/of het hof verzuimd heeft te beslissen op het verweer dat hierbij uitgegaan moet worden van tenminste een forfaitaire kostenaftrek van 1.000 Euro per maand, die gerekend over 11 maanden en 4,5 jaar neerkomt op in casu € 49.500,--. 's‑Hofs arrest is in zoverre niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van bet aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.046.189,27 (bestaande uit € 25.000 immateriële schade en € 1.021.189,27 aan materiële schade).
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedee1te van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 313.000 (bestaande uit € 25.000 immateriële schade en € 288.600,00 aan materiële schade), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van.de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het dossier biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten die zien op de hoogte van de verdienste en/of kosten van de benadeelde partijen/of de hoeveelheid afgedragen geld. Het hof zal derhalve zelf de omzet moeten schatten en derhalve ook een schatting moeten maken van het schadebedrag.
Met de rechtbank gaat het hof voor de gemiddelde omzet daarom uit van een in de rechtspraak inmiddels gangbaar forfaitair bedrag van € 200,00. per dag.1.
Bij de berekening van de materiële schade gaat het hof uit van een gemiddelde werkweek van 6 dagen, over een periode van 1 januari 2013 tot 11 augustus 2017. Aldus gaat het hof bij de berekening uit van 1.443 werkdagen, maal € 200,00 per dag. Dit levert een totaalbedrag van € 288.600,00 aan materiële. schade op. Dagen waarop niet gewerkt of minder verdiend is, de pinbetalingen die het slachtoffer heeft ontvangen en niet (geheel) heeft af moeten dragen, alsmede eventuele kosten van de zijde van de verdachte, zijn in dit bedrag verdisconteerd.
Daarmee heeft de benadeelde partij naar het oordeel van het hof aangetoond dat tot een bedrag van € 288.600,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts is het hof van oordeel dat aanneMe1ijk is, geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast.2. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 15.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- —
de aard en ernst van de aantasting in de persoon van de benadeelde partij;
- —
de beangstigende aard van het handelen van de verdachte;
- —
de psychische gevolgen van dat handelen voor de benadeelde partij, bestaande uit een door een psycholoog gediagnostiseerde PTSS en afhankelijke persoonlijkheidsproblematiek en angsten, waarvoor de benadeelde partij in-therapie is gegaan en nu wederom dat nodig acht;
- —
de repercussies van de jaren van uitbuiting op het dagelijks leven van de benadeelde partij zoals nachtmerries waarin de verdachte een rol speelt, paniekaanvallen en hartkloppingen, en
- —
de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding. van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.’
2.
Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitnotitie heeft de raadsman onder nr. 175 het navolgende aangevoerd.
‘Uiterst subsidiair standpunt: Er moet uitgegaan worden van tenminste een forfaitaire kostenaftrek van 1.000 euro per maand (gelijk: ECLI:NL:GHDA:2018:1690). Dit komt neer op een forfaitaire kostenaftrek van tenminste 1.000 euro × 11 maanden × 4,5 jaar = 49.500 euro (kosten)
3.
Nu de raadsman van dit verweer verwezen heeft naar recente jurisprudentie van hetzelfde hof in de onderhavige zaak in welke jurisprudentie wèl een forfaitaire kostenaftrek werd toegepast, is het verzuim te beslissen op dit verweer onbegrijpelijk, althans niet zondermeer begrijpelijk. In voormeld arrest van het Haagse hof van 27 juni 2018 werd in dit verband overwogen dat de kosten zijn betwist voor zover zij een bedrag van € 1.000,-- per maand zouden overstijgen. Het hof heeft dat bedrag aan kosten toen als uitgangspunt genomen nu er aanknopingspunten zijn dat inderdaad allerlei kosten, waaronder de huur van het woonhuis, uit de omzet werden betaald. Hierop heeft de raadsman in nr. 173 van zijn overgelegde pleitnotitie uitvoerig en gedetailleerd gewezen. In zoverre is minst genomen sprake van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 a lid 2 Sv. Opmerking verdient dat in HR 17 februari 2009 LJN BG 7762 is beslist dat deze bepaling niet van toepassing is bij vorderingen van benadeelde partijen, maar dit impliceert niet dat dit ook voor een verdachte geldt, nu de ratio van 359a lid 2 Sv gelegen is in een verhoogde responsieplicht op standpunten van, zoals de tekst van de wet inhoudt, onder meer de verdachte. Minst genomen geeft dit verzuim dan ook blijk van jurisprudentiële willekeur. 's‑Hofs arrest kan mitsdien niet in stand blijven.
Deze aanvullende schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 9 juni 2021
mr G. Spong
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑06‑2021
ECLI:NL:HR:2000:AA8355
Beroepschrift 08‑06‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
griffienummer: 20/03867
SCHRIFTUUR: houdende middelen van cassatie in de zaak van [verdachte], verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag uitgesproken op 12 november 2020.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt:
In het bijzonder zijn de artt.6 EVRM, 14 IVBPR, 359, 415 Sv geschonden doordien het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van een bij de politie afgelegde verklaring van de getuige [getuige], terwijl deze niet door de verdediging kon worden ondervraagd en het hof niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor het niet kunnen realiseren van het ondervragingsrecht en/of het bewijsverweer dat de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen, hetgeen een schending van art. 6 EVRM oplevert heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen. 's‑Hofs arrest is op grond hiervan niet voldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.
Het hof heeft te dezer zake, zakelijk weergegeven, overwogen:
‘Getuige [getuige]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota — op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuige niet heeft kunnen uitoefenen, doordat de in hoger beroep toegewezen getuige onvindbaar was en niet kon Worden gehoord… Dit betekent dat sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna.: EVRM), aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat het gebruik van een ambtsedig proces-verbaal voor het bewijs inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende, verklaring niet zonder meer ongeoorloofd of onverenigbaar is met artikel 6 van het EVRM. Het is vaste rechtspraak dat van die ongeoorloofdheid onder meer geen sprake is, .indien de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om den dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, maar die verklaring in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit .steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist:
Het aan de verdachte onder 1 en 2 ten 1aste gelegde vindt naar het oordeel van het hof in voldoende mate steun in andere bewijsmiddelen, te weten in de eigen verklaringen van de verdachte, de verklaring van aangeefsters [aangeefster 2] en [aangeefster 1] en de aangetroffen WhatsAppberichten.
De omstandigheid dat de verdediging [getuige] niet heeft kunnen ondervragen staat dus niet in de weg aan het gebruik van de door haar afgelegde verklaring voor het bewijs. Het hof is dan ook van oordeel dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige] zonder schending van artikel 6 EVRM gebezigd kan worden voor het bewijs. Gelet op de andere aanwezige bewijsmiddelen, die in voldoende mate de aangifte van [aangeefster 1] en [aangeefster 1] ondersteunen, is het hof van oordeel dat de door [getuige] afgelegde verklaring niet van dien aard is dat deze kan worden aangemerkt als ‘sole and decisive’.
Het hof verwerpt het verweer.’
2.
Gelet op EHRM 19 januari 2021 in de zaak Keskin en HR 20 april 2021 Ecli:NL:HR:2021:576, herhaald in HR 1 juni 2021, Ecli:NL:HR:2021:782 kan voormelde bewijsredenering van het hof niet als juist worden aanvaard.
3.
In voormeld arrest van 20 april 2021 overwoog de Hoge Raad, zakelijk weergegeven, als volgt:
‘2.12.1
De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het (…) arrest van 4 juli 2017 [ECLI:NL:HR:2017:1015] is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het — wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt — des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring. Van belang daarbij kunnen zijn verklaringen van personen tegenover wie de getuige — kort na de gebeurtenissen waar het om gaat — zijn of haar verhaal heeft gedaan of die anderszins feiten en omstandigheden waarop de getuigenverklaring ziet, kunnen bevestigen. Het kan onder omstandigheden ook gaan om verklaringen van deskundigen die de totstandkoming en de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige dan wel de persoon van die getuige aan een onderzoek hebben onderworpen. Verder kan compensatie betrekking hebben op procedurele waarborgen zoals de beschikbaarheid van een audiovisuele vastlegging van het verhoor van de getuige of het ondervragen van de zojuist genoemde personen of deskundigen. In dit verband kan ook van belang zijn dat de verdediging wel een beperkte mogelijkheid heeft gehad om vragen te (doen) stellen aan de getuige.
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd.’
4.
Het hof heeft gelet op deze rechtspraak de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten ten onrechte mede doen steunen op de door de verdediging betwiste verklaring van [getuige] zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof geen blijk heeft gegeven te hebben nagegaan op de wijze als weergegeven onder 2.4 van het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021 Ecli:NL:HR:2021:576, of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
5.
De enkele omstandigheid dat de betrokken getuige onvindbaar is brengt nog niet zonder meer mee dat kan worden afgezien van in EHRM bewoordingen ‘counter balancing factors’.
Middel 2
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet naleving nietigheid medebrengt.
In het bijzonder zijn de artt. 6 EVRM, 14 IVBPR, 359, 415 Sv geschonden doordien het hof het betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de aangeefsters van mensenhandel [aangeefster 2] en [aangeefster 1] heeft verworpen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, nu het hof deze verwerping mede heeft doen steunen op de verklaring van de getuige [getuige] zulks ten onrechte, aangezien de verdediging deze getuige niet heeft kunnen ondervragen terwijl voor het niet kunnen realiseren van het ondervragingsrecht door het hof geen compenserende factoren in aanmerking zijn genomen. Onder deze omstandigheden had het hof haar verklaring niet in aanmerking mogen nemen ter verwerping van het betrouwbaarheidsverweer.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr G. Spong, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam, aan de Keizersgracht 278, die bij dezen verklaart tot ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker in cassatie.
Amsterdam, 8 juni 2021
mr G. Spong