Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg, Trb. 1957, 84.
HR, 01-05-2015, nr. 14/01161
ECLI:NL:HR:2015:1189
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-05-2015
- Zaaknummer
14/01161
- Roepnaam
JCL Logistics Switserland/Logistices International
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1189, Uitspraak, Hoge Raad, 01‑05‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:190, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2013:5221, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2015:190, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1189, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑02‑2014
- Vindplaatsen
NTHR 2015, afl. 4, p. 224
Uitspraak 01‑05‑2015
Partij(en)
1 mei 2015
Eerste Kamer
14/01161
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar buitenlands recht JCL LOGISTICS SWITSERLAND AG,als rechtsopvolgster van Delacher & Co Transport,gevestigd te Thayngen, Zwitserland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. N.T. Dempsey,
t e g e n
de vennootschap naar buitenlands recht LOGISTICS INTERNATIONAL AG,als rechtsopvolgster van Geris Logistics AG,gevestigd te Pratteln, Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als JCL Logistics en Logistics International.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 154517/HA ZA 05-2053 van de rechtbank Breda van 24 november 2010 en 9 februari 2011;
b. het arrest in de zaak HD 200.083.489/02 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 november 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft JCL Logistics beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Logistics International heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt JCL Logistics in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Logistics International begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 1 mei 2015.
Conclusie 06‑03‑2015
Partij(en)
14/01161
Mr. P. Vlas
Zitting, 6 maart 2015
Conclusie inzake:
de vennootschap naar buitenlands recht JCL Logistics Switserland AG, als rechtsopvolgster van Delacher & Co Transport AG,
gevestigd te Thayngen, Zwitserland
(hierna: JCL Logistics resp. Delacher)
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht Logistics International AG, als rechtsopvolgster van Geris Logistics AG,
gevestigd te Pratteln, Zwitserland
(hierna: Logistics International resp. Geris)
In deze zaak over de beperking van aansprakelijkheid van de vervoerder op grond van art. 23 jo. 25 CMR1.voor schade als gevolg van diefstal van een lading sigaretten tijdens het transport, gaat het in cassatie uitsluitend om de uitleg van stellingen van partijen en om het passeren van een bewijsaanbod in het kader van de vraag naar opzet of met opzet gelijk te stellen schuld van de vervoerder in de zin van art. 29 CMR.
1. Feiten en procesverloop
1.1
De relevante feiten in cassatie zijn als volgt.2.Begin december 2004 heeft Philip Morris Products S.A. aan Delacher, de rechtsvoorgangster van JCL Logistics, opdracht gegeven tot het vervoer van 1.386 dozen (33 pallets) sigaretten van de vestiging van Philip Morris Products in Onnens, Zwitserland, naar Roosendaal. Delacher heeft het transport niet zelf uitgevoerd, maar daarvoor Geris, de rechtsvoorgangster van Logistics International, ingeschakeld. Geris heeft op 3 december 2004 de vervoeropdracht ontvangen van Delacher. Op haar beurt heeft Geris op 7 december 2004 aan F.V. Tra B.V. (hierna: Tra) opdracht gegeven tot het vervoeren van de lading van Onnens naar Roosendaal. Voor het vervoer zijn zowel door Delacher als Geris CMR-vrachtbrieven opgemaakt.
1.2
Voor het vervoer zijn zowel door Delacher als Geris CMR-vrachtbrieven opgemaakt. De vrachtbrief van Geris vermeldt dat ‘2 Fahrer sind vorgeschrieben’, die van Delacher dat de vrachtwagen ‘muss ständig überwacht werden’.3.Tra heeft de lading op 8 december 2004 in ontvangst genomen. De chauffeur is vervolgens alleen, zonder tweede chauffeur, gaan rijden. Op 9 december 2004 is de chauffeur door de politie te Antwerpen vastgeketend en geboeid in zijn vrachtwagen aangetroffen, in de haven van Antwerpen langs de kant van de weg aan de Malagastraat. De zending sigaretten bleek met de transportdocumenten gestolen te zijn. De chauffeur heeft steeds verklaard dat hij de vrachtwagen daar op 8 december 2004 rond 23:00 uur had geparkeerd om te overnachten.
1.3
Tra is op 23 januari 2006 in staat van faillissement verklaard.
1.4
De borg van Delacher heeft op 27 december 2007 van de Belgische douaneautoriteiten een uitnodiging tot betaling ontvangen voor € 1.448.596,07 ter zake van verschuldigde invoerrechten en accijnzen voor de gestolen lading. Delacher heeft op 8 september 2008 van de Belgische douaneautoriteiten een uitnodiging tot betaling ontvangen voor € 1.514.250,66 ter zake van dezelfde invoerrechten en accijnzen. Het verschil tussen beide bedragen wordt verklaard door het oplopen in de tussentijd van de zogenaamde nalatigheidsinteressen.
1.5 (
De verzekeraars van) Philip Morris en Delacher enerzijds en (de verzekeraars van) Geris anderzijds hebben een schikking getroffen waarbij de factuurwaarde van de sigaretten vermeerderd met de vrachtkosten en rente is voldaan aan Philip Morris respectievelijk Delacher.
1.6
Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de toedracht van de diefstal, waarover verschillende rapporten zijn opgesteld die door partijen in het geding zijn gebracht.
1.7
Tussen de partijen die bij het onderhavige transport betrokken zijn lopen meerdere procedures over de gestolen lading. In geschil is thans nog in welke mate Geris aansprakelijk is voor de door de diefstal van de sigaretten veroorzaakte schade die voor Delacher voortvloeit uit de Belgische fiscale vorderingen.4.Geris heeft in de onderhavige procedure een verklaring voor recht gevorderd, inhoudende, voor zover van belang, primair dat zij jegens Delacher niet aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de diefstal van de sigaretten, subsidiair dat zij jegens Delacher slechts beperkt aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de diefstal overeenkomstig het bepaalde in art. 23 jo. 25 CMR.
1.8
Bij vonnis van 24 november 2010, verbeterd bij herstelvonnis van 9 februari 2011, heeft de rechtbank Breda de subsidiaire vordering van Geris toegewezen (zie rov. 3.22 van het vonnis).
1.9
In hoger beroep heeft Delacher zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank Geris ten onrechte beperkt aansprakelijk heeft geacht, omdat bij het ontstaan van de schade sprake is van opzet of met opzet gelijk te stellen schuld van Geris als bedoeld in art. 29 lid 1 CMR jo. art. 8:1108 lid 1 BW, en voorts dat de rechtbank de stelplicht en de bewijslast ter zake van de opzet of met opzet gelijk te stellen schuld ten onrechte op Delacher heeft gelegd.5.Tevergeefs, want het hof ’s-Hertogenbosch heeft de vonnissen van de rechtbank bij arrest van 5 november 2013 bekrachtigd.
1.10
Samengevat heeft het hof als volgt overwogen. Volgens het hof zijn van belang de zogenaamde 5-januari-arresten van de Hoge Raad6., waaruit volgt dat van roekeloos gedrag met de wetenschap dat de schade waarschijnlijk daaruit zou voortvloeien (bewuste roekeloosheid) zoals bedoeld in art. 8:1108 lid 1 BW sprake is, wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan zijn gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden (rov. 4.3.2). De stelplicht en de bewijslast dat sprake is van bedoelde bewuste roekeloosheid rusten volgens het hof in beginsel op Delacher. Onder de CMR is beperkte aansprakelijkheid regel en onbeperkte aansprakelijkheid uitzondering. Het is aan degene die zich op zo’n uitzondering beroept, om dat te bewijzen. De door Geris gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van beperkte aansprakelijkheid van Geris zal worden toegewezen, tenzij Delacher feiten stelt en zo nodig bewijst die tot een ander oordeel nopen (rov. 4.3.3- 4.3.4). Het hof is van oordeel dat Delacher, mede gezien de gemotiveerde betwisting door Geris, onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat in dit geval sprake is van toepasselijkheid van art. 29 CMR onder de voorwaarden die de Hoge Raad in de 5-januari-arresten daaraan stelt. Er is onvoldoende gesteld om de door Delacher gestelde wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal te onderbouwen. Evenmin is voldoende gesteld voor de conclusie dat zo de chauffeur zich er al van bewust was dat op de plaats van het voorval een diefstalrisico bestond, hij moet hebben beseft dat de kans dat de diefstal zich zou verwezenlijken aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren maar dat hij zich door een en ander niet van zijn gedrag – het overnachten in de Malagastraat – heeft laten weerhouden. Daarom passeert het hof het bewijsaanbod dat Delacher in dit verband heeft gedaan (rov. 4.4.3-4.4.4).
1.11
De rechtsopvolgster van Delacher, JCL Logistics, heeft tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof. De rechtsopvolgster van Geris, Logistics International, heeft verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bestaat, na een inleiding, uit zeven onderdelen. Onderdeel 1 betoogt dat het hof een rechtens onjuiste althans een onbegrijpelijke beslissing heeft gegeven door (i) het passeren van het bewijsaanbod van Delacher met betrekking tot haar stellingen dat, gelet op de gemanipuleerde tachograaf gegevens, het relaas van de chauffeur omtrent zijn route en in het bijzonder zijn verklaring dat hij op 8 december 2004 rond 23:00 uur aan de Malagastraat is geparkeerd om daar te overnachten niet kan kloppen en de chauffeur derhalve heeft gelogen, en/of (ii) te oordelen dat Delacher onvoldoende heeft gesteld om wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal te onderbouwen althans de toepasselijkheid van art. 29 CMR aan te nemen. Dit betoog wordt nader uitgewerkt in de overige klachten. Onderdeel 2 voert aan dat, voor zover het hof de stellingen en het bewijsaanbod van Delacher als niet relevant heeft gepasseerd omdat daarmee niet voldoende bewezen is dat sprake is van opzet of grove schuld bij de chauffeur en/of diens participatie in de diefstal, het standpunt van Delacher met betrekking tot de toepasselijkheid van art. 29 CMR door het hof onbegrijpelijk is uitgelegd.
2.2
De onderdelen kunnen niet tot cassatie leiden. Na een beoordeling van de stellingen van partijen, inclusief de stelling van Delacher dat de verklaring van de chauffeur niet juist kan zijn, alsmede rekening houdend met de door partijen ingebrachte onderzoeksrapporten, komt het hof in rov. 4.4.3 tot het oordeel dat Delacher, mede gezien de gemotiveerde betwisting door Geris, onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat in dit geval sprake is van een situatie als bedoeld in art. 29 CMR. Zie ook rov. 4.4.4 waarin het hof oordeelt dat, mede gezien de gemotiveerde betwisting daarvan, door Delacher onvoldoende is gesteld om de door haar gestelde wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de (op handen zijnde) diefstal te onderbouwen. Evenmin is volgens het hof voldoende gesteld voor de conclusie dat, zo de chauffeur zich er al van bewust was dat ter plaatse een diefstalrisico bestond, hij beseft moet hebben dat de kans dat de diefstal zich zou verwezenlijken aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren maar dat hij zich door een en ander niet van zijn gedrag – het overnachten in de Malagastraat – heeft laten weerhouden. Gelet op het debat tussen partijen over de toepasselijkheid van art. 29 CMR en de over en weer ingebrachte stukken, is de uitleg die het hof aan de stellingen van partijen heeft gegeven niet onbegrijpelijk; het oordeel van het hof is evenmin onvoldoende gemotiveerd. Nu door Delacher onvoldoende is gesteld, kon het hof voorbijgaan aan het bewijsaanbod van Delacher. Verder geldt, zoals het hof in rov. 4.4.4 ook heeft overwogen, dat voor zover Delacher al zou slagen in het bewijs van haar stelling dat de verklaring van de chauffeur niet juist kan zijn, daarmee nog niet voldoende is bewezen dat sprake is van opzet of met opzet gelijk te stellen schuld van de chauffeur in de zin van art. 29 CMR.7.
2.3
Onderdeel 3 bouwt voort op het vorige onderdeel voor zover daarin wordt betoogd dat het hof in zijn oordeelsvorming over de vraag naar het bestaan van opzet of met opzet gelijk te stellen schuld van de vervoerder, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de stelling van Delacher dat de verklaring van de chauffeur niet juist kan zijn. Zoals de opsteller van het middel zelf ook onderkent, betekent het feit dat de chauffeur niet omstreeks 23:00 uur aan de Malaga-straat heeft geparkeerd niet noodzakelijkerwijs dat hij bij de diefstal betrokken is geweest. Het hof behoefde Delacher op dit punt dan ook niet in de gelegenheid te stellen tot een nadere bewijslevering, nog ervan afgezien dat Delacher in de visie van het hof in dit verband onvoldoende heeft gesteld (zie hiervoor 2.2). Het middel faalt eveneens waar het betoogt dat de vaststelling dat de chauffeur niet omstreeks 23:00 uur aan de Malagastraat heeft geparkeerd, ertoe had moeten leiden dat het hof de bewijslastverdeling tussen partijen zou aanpassen dan wel op Geris een verzwaarde stelplicht zou leggen omtrent de ware toedracht van de diefstal. Op grond van de in cassatie niet bestreden rov. 4.3.3 en 4.3.4 heeft als uitgangspunt te gelden dat de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot het beroep van Delacher op art. 29 CMR op Delacher zelf rust. Voor het hof bestond dan ook geen aanleiding om van een andere bewijslastverdeling uit te gaan of op Geris een verzwaarde stelplicht te leggen.
2.4
De klachten van de onderdelen 4 en 5 over het passeren van het bewijsaanbod van Delacher op basis van een verboden prognose zijn tevergeefs voorgesteld. Het hof heeft voorbij mogen gaan aan het bewijsaanbod van Delacher op de reeds hiervoor genoemde gronden. De klacht van onderdeel 5 over de geloofwaardigheid van het verhaal van de chauffeur in het licht van de onderzoeksrapporten faalt eveneens, omdat de waardering van deze – deels tegenstrijdige8.– rapporten is voorbehouden aan de feitenrechter. Bovendien heeft het hof de geloofwaardigheid van het verhaal van de chauffeur niet uitsluitend beoordeeld aan de hand van de onderzoeksrapporten, maar heeft het hof bij zijn oordeelsvorming in de eerste plaats rekening gehouden met de stellingen en betwistingen van partijen over en weer.
2.5
Onder verwijzing naar de stellingen van Delacher uit de feitelijke instanties, wordt in onderdeel 6 betoogd dat het hof een onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven door te overwegen dat Delacher onvoldoende heeft gesteld om wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal te onderbouwen althans de toepasselijkheid van art. 29 CMR aan te nemen en/of door het passeren van het bewijsaanbod van Delacher. Ook deze klacht treft geen doel. Zoals bij de behandeling van onderdeel 2 reeds is opgemerkt, heeft het hof alle door partijen ingebrachte stellingen en onderzoeksrapporten betrokken bij zijn oordeelsvorming over de vraag of sprake is van opzet of met opzet gelijk te stellen schuld in de zin van art. 29 CMR. De uitleg en waardering van de stellingen van partijen is voorbehouden aan de feitenrechter. De uitleg die het hof in dit geval aan de stellingen van partijen heeft gegeven, is niet onbegrijpelijk gelet op de overwegingen van het hof dat (i) de stelling van Delacher dat door Tra niet is voldaan aan de verplichting om met twee chauffeurs te rijden geen verband houdt met de ongelukkige keuze van de parkeerplek door de chauffeur, en voorts dat het niet opvolgen van instructies niet tot de conclusie leidt dat sprake is van bewuste roekeloosheid, (ii) met de stelling van Delacher over de omstandigheid dat criminelen bekend zijn met kostbare ladingen nog niets is gesteld over de betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal, (iii) de route die de chauffeur heeft gevolgd weliswaar onlogisch is, maar dat dit niet tot de conclusie leidt dat sprake is van enige rechtstreekse betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal, en (iv) de keuze om aan de Malagastraat te parkeren weliswaar vreemd is, maar dat uit de ingebrachte onderzoeksrapporten niet zonder meer is af te leiden dat het onverantwoord was om er te blijven, ook omdat de stelling van Geris dat in het verleden daar vaker werd overnacht zonder dat er iets gebeurde niet gemotiveerd is bestreden (zie rov. 4.4.3).
2.6
Onderdeel 7 bouwt op de eerdere onderdelen voort en heeft geen zelfstandige betekenis.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑03‑2015
Zie rov. 4.1.1 van het bestreden arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 5 november 2013 alsmede rov. 3.1 van het vonnis van de rechtbank Breda van 24 november 2010.
Zie producties 2 en 4 bij de inleidende dagvaarding.
Op grond van art. 3 CMR zou de vervoerder (Geris, thans Logistics) aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de daden en nalatigheden van zijn ondergeschikten en alle andere personen van wie hij zich voor de bewerkstelliging van het vervoer bedient, wanneer deze ondergeschikten of deze personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden.
De regeling van art. 29 lid 1 CMR geldt eveneens bij opzet of schuld van de ondergeschikten van de vervoerder of van alle andere personen van wier diensten hij voor de bewerkstelliging van het vervoer gebruik maakt, wanneer deze ondergeschikten of deze andere personen handelen in de uitoefening van hun werkzaamheden; zie art. 29 lid 2 CMR.
HR 5 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9308, NJ 2001/391 en HR 5 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9309, NJ 2001/392, beide met noot van K.F. Haak.
Zie het slot van rov. 4.4.4: ‘(…) Het hof deelt de visie van Geris dat de chauffeur zich laakbaar heeft gedragen, in ieder geval wat betreft het manipuleren van de opgeslagen gegevens rond snelheid en rij- en rusttijden. Als gezegd is dit naar het oordeel [van het hof; A-G] niet relevant voor het verwijt dat nu centraal staat. Daarnaast, zelfs als zou komen vast te staan dat wat Delacher beweert rondom de route en de reistijden van de chauffeur, is daarmee niet voldoende bewezen dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de chauffeur en/of van diens participatie in de diefstal. Al helemaal is daarmee niet het bewijs geleverd van de wetenschap (het besef) van de chauffeur van de risico’s die hij nam met het parkeren (overnachten) in zijn vrachtwagen aan de Malagastraat, noch dat hij zich toen ervan bewust was dat de kans dat hij zou worden bestolen met alle gevolgen van dien aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren, maar hij desalniettemin toch in de Malagastraat parkeerde’.
Zie rov. 4.4.3 van het bestreden arrest.
Beroepschrift 04‑02‑2014
CASSATIEDAGVAARDING
op [VieR] februari tweeduizend en veertien, op verzoek van
JCL LOGISTICS SWITSERLAND AG (voorheen genaamd Logwin Road + Rail Switserland AG en daarvoor genaamd Delacher & Co Transport AG), een vennootschap naar Zwitsers recht gevestigd te Thayngen, Zwitserland (‘Delacher’1.), die woonplaats kiest aan het Gustav Mahlerplein 50 te (1082 MA) Amsterdam, Postbus 75505 (1070 AM) Amsterdam (Houthoff Buruma), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad mr. N.T. Dempsey, die door Delacher is aangewezen om als zodanig haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure,
[heb ik],
[Heb ik, Jan Sebastiaan Evers, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258,]
LOGISTICS INTERNATIONAL AG (voorheen genaamd FT International AG en daarvoor genaamd Geris Logistics AG), een vennootschap naar Zwitsers recht gevestigd te Pratteln, Zwitserland (‘Geris’2.),
die in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen te (1075 HK) Amsterdam aan de De Lairessestraat 151, ten kantore van de advocaat mr. J.W.L.M. ten Braak.
1.
op laatst vermeld adres exploot gedaan op de voet van artikel 63 lid 1 Rv, en afschrift hiervan gelaten bij/aan:
[zijn weledelgestrenge in persoon,]
2.
aangezegd dat Delacher cassatieberoep instelt tegen het eindarrest, gewezen op 5 november 2013, van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (het ‘hof’), in de zaak met zaaknummer HD 200.083.489/02, tussen Delacher als appellante en Geris als geïntimeerde (het ‘arrest’);
3.
gedagvaard om op vrijdag 7 maart 2014, om 10.00 uur 's ochtends, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad te verschijnen op de zitting van de Hoge Raad in diens gebouw aan de Kazernestraat 52 te Den Haag;
4.
aangezegd dat van Geris bij verschijning in het geding een in de bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken3. genoemd griffiegeld zal worden geheven, met dien verstande dat van een persoon die onvermogend is een bij of krachtens de wet vastgesteld griffiegeld voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd (1o) een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de WRb, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24 lid 2 WRb, dan wel (2o) een verklaring van het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen bedoeld in artikel 2 leden 1 en 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, telkens onderdelen a t/m d dan wel onderdeel e.
5.
aangezegd voorts dat het griffierecht binnen vier weken nadat de verweerder in het geding is verschenen door hem moet zijn betaald, bij gebreke waarvan zijn recht vervalt om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen;
6.
Delacher voert tegen het arrest aan als:
Middel van cassatie
schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in het arrest is weergegeven en hieronder is geciteerd, zulks op de hieronder in § 1 t/m 7, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
Inleiding4.
A.
Inzet van deze procedure is een door Geris gevorderde negatieve verklaring voor recht dat zij — kort gezegd — overeenkomstig artikel 23 juncto 25 CMR slechts beperkt aansprakelijk is voor de schade als gevolg van de diefstal van een zending sigaretten in de nacht van 8 op 9 november 2004.
B.
Begin december 2004 heeft Philip Morris S.A. aan Delacher opdracht gegeven tot het vervoer van 1.386 dozen (33 pallets) sigaretten vanuit Onnens, Zwitserland naar Roosendaal. Delacher heeft voor dit transport Geris ingeschakeld, die op haar beurt het vervoer aan F.V. Tra B.V. (‘Tra’) uitbesteedde. Vanwege de diefstalgevoeligheid van de lading waren als instructies gegeven dat het transport met twee chauffeurs diende te geschieden en dat de lading te allen tijde bewaakt diende te worden (met andere woorden: geen stops op onbewaakte parkeerplaatsen). Geen van beide instructies is opgevolgd.
C.
Tra heeft op 8 december 2004 de lading in ontvangst genomen. De chauffeur ([de chauffeur]; hierna ‘de chauffeur’) is alleen gaan rijden. Op 9 december 2004 omstreeks 13.15 uur is de chauffeur door de politie te Antwerpen vastgeketend en geboeid in zijn vrachtwagen aangetroffen, in de haven van Antwerpen langs de kant van de weg aan de Malagastraat. De zending sigaretten (met transportdocumenten) bleek gestolen te zijn.
D.
De chauffeur heeft steeds verklaard dat hij de vrachtwagen aan de Malagastraat op 8 december 2004 rond 23 uur had geparkeerd om te overnachten.5. Volgens de chauffeur was hij omstreeks 11 uur op 8 december 2004 uit Zwitserland weggereden, was hij bij een wegrestaurant te Welling gestopt rond 20:45 alwaar hij douchte en koffie dronk, om rond 21.30 verder te rijden richting Antwerpen. Omstreeks 23 uur zou de chauffeur zijn aangekomen in de Malagastraat te Antwerpen, alwaar hij parkeerde en de tachograafschijf verwijderde. De volgende ochtend zou de chauffeur om 10.30 uur suf en met hoofdpijn zijn ontwaakt, zijn handen vastgeketend en geboeid aan de trap van het bovenste bed.6.
E.
Door Delacher is gemotiveerd betoogd dat Geris op grond van artikel 29 CMR geen beroep toekomt op de beperking van aansprakelijkheid voor vervoerders zoals voorzien in artikel 23 CMR. Daartoe heeft Delacher onder meer gesteld — en met deskundigenrapporten onderbouwd7. — dat het relaas van de chauffeur omtrent zijn route, en in het bijzonder zijn stelling dat hij omstreeks 23 uur aan de Malagastraat is geparkeerd om te overnachten en aldaar is overvallen, niet kan kloppen hetgeen betekent dat de chauffeur hierover heeft gelogen. Delacher heeft zich daarbij onder meer beroepen op een (nader) onderzoeksrapport met betrekking tot de tachograafschijf8. waaruit blijkt dat de chauffeur de registratie van de tachograafschijf heeft gemanipuleerd, dat zijn verklaring dat hij heeft geparkeerd aan de Malagastraat omstreeks 23 uur niet correct kan zijn en de chauffeur hierover dus liegt, dat wat er zich precies heeft afgespeeld op basis van de boordcomputer en de tachograafschijf, door de manipulaties weliswaar niet meer is te achterhalen, maar dat vaststaat dat als zich een evenement heeft afgespeeld dat niet — zoals door de chauffeur beweerd — aan de Malagastraat kan zijn geweest.9.
F.
Het voorgaande zou — zo is door Delacher betoogd — primair tot gevolg moeten hebben dat de vordering van Geris dient te worden afgewezen. Subsidiair zou als bewijsvermoeden moeten worden aangenomen dat de chauffeur bij de diefstal betrokken was dan wel een verzwaarde stelplicht op Geris dienen te rusten terzake de ware toedracht van de diefstal. Meer subsidiair dient Delacher toe te worden gelaten tot het leveren van bewijs van haar stellingen met betrekking tot het niet kloppen van het relaas van de chauffeur door het horen van deskundigen èn getuigen (specifiek de chauffeur en Geris' planner).10.
G.
Het hof heeft de toewijzing van Geris' vordering door de rechtbank Breda bekrachtigd. Voor zover thans in cassatie relevant, overwoog het hof daartoe (arcering toegevoegd):
4.4.1.
‘Het in hoger beroep het meest in het oog springende argument van Delacher is haar stelling dat de diefstal niet heeft plaatsgevonden op de wijze zoals deze thans door Geris wordt voorgespiegeld. Delacher baseert zich daarbij voornamelijk op het laatste rapport van [A]. Zij wijst daarbij onder meer op de verklaring van de chauffeur tegenover onderzoekers en politie dat hij met de tachograafschijf heeft geknoeid zowel wat betreft de rij-en rusttijden als de gemiddelde snelheid (en dat Geris dat wist) en het rapport van [A] die, in samenwerking met Idee Systems B.V., de tachograafschijf en de boordcomputer nader hebben onderzocht, waaruit allerlei discrepanties blijken. Hierom heeft volgens Delacher het parkeren in Antwerpen niets met de verplichte rij-en rusttijden van doen zoals de chauffeur in eerste instantie heeft verklaard (aan de Belgische scheepvaartpolitie verklaarde de chauffeur: ‘Mede omwille van de verplichte rij- en rusttijden heb ik aldaar overnacht. Zoniet had ik zeker verder gereden. (…)’). Bovendien kan door de manipulatie van de tachograaf niet meer worden vastgesteld óf de chauffeur inderdaad om 23.05 uur in de Malagastraat in Antwerpen is gestopt, of elders.
Delacher voert voorts aan dat de Malagastraat 's nachts een afgelegen en onveilige locatie is om te parkeren, die bovendien voor een vrachtwagencombinatie vanaf de Ringweg niet snel te bereiken is en daardoor een zeer onlogische keuze is van de chauffeur en het feit dat de eindbestemming ([B] in [a-plaats]) nog maar een half uur tot 45 minuten rijden was vanaf Antwerpen, en daar zowel gerust als dag en nacht gelost kon worden. Uit dit alles blijkt volgens Delacher dat (de chauffeur van Tra, die was ingeschakeld door) Geris betrokken is geweest bij de diefstal, dan wel dat er sprake was van met opzet gelijk te stellen schuld van dezen. Tenslotte wijst Delacher op het niet nakomen van de verplichting om bewaakt te parkeren en met twee chauffeurs te rijden, welke laatste verplichting door Tra volgens haar e-mail van 3 september 2004 aan Geris bewust werd genegeerd (‘op de fax staat steeds dat er met 2 chauffeurs moet warden gereden maar het is toch wel bekend dat wij maar met één chauffeur rijden’) (prod. 7b cvd Delacher, bijlage 9 bij rapport [A]).
(…)
4.4.3.
Het hof is van oordeel dat Delacher, mede gezien de gemotiveerde betwisting door Geris, onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat hier sprake zou zijn van toepasselijkheid van art. 29 CMR, onder de voorwaarden die de Hoge Raad daaraan stelt. Delacher heeft gewezen op het geknoei van de chauffeur met de tachograafschijf om onder de rij-en rusttijdenregeling uit te komen en op het niet voldoen door Tra aan de verplichting om met twee chauffeurs te rijden. Dit alles moge zo zijn, het heeft echter niet te maken met de ongelukkige keuze van de parkeerplek door de chauffeur. Bovendien geldt voor wat betreft dat laatste punt dat, zoals Geris terecht opmerkt, het niet opvolgen van instructies niet tot de conclusie leidt dat sprake is van bewuste roekeloosheid als bedoeld in art. 29 CMR. In reactie op de stelling van Geris dat de aard en de waarde van de lading naar buiten toe niet kenbaar was, stelt Delacher dat het van algemene bekendheid is dat criminelen vaak bij de bron van kostbare ladingen (zoals bijvoorbeeld Philip Morris) vertrekkende vrachtwagens observeren, die volgen of handlangers daaromtrent tippen. Hiermee is echter niets gesteld over de betrokkenheid van deze chauffeur bij de onderhavige diefstal, zodat het hof deze stelling verder terzijde zal laten.
De overgelegde rapportages zijn deels tegenstrijdig. De door de chauffeur gevolgde route lijkt inderdaad onlogisch. Door Geris is dat echter gemotiveerd betwist en, ook al was bewezen dat niet geheel logische routes zijn gevolgd, dan leidt dit niet tot de conclusie dat sprake is van enige rechtstreekse betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal. De keuze van de chauffeur om in de Malagastraat te overnachten vindt het hof met Delacher op het eerste gezicht ook vreemd, gezien de afgelegenheid van de locatie en de nabijheid van het einddoel in Roosendaal. Uit de (tegenstrijdige) rapporten over de Malagastraat valt echter niet zonder meer af te leiden dat het onverantwoord was om er te blijven, ook nu de stelling dat in het verleden daar vaker werd overnacht (zonder dat er iets gebeurde) niet gemotiveerd is bestreden. De — overigens eerst na de aansprakelijkheidsstelling van Geris door de Belgische fiscus opgemaakte — rapporten van [A] zijn op dit punt weinig concreet. Voorts werd in de eerste rapportages door geen der onderzoekers expliciet getwijfeld aan het verhaal van de chauffeur. Het hof wijst daarbij ook op de toestand waarin de politie de chauffeur heeft aangetroffen (waarvan gesteld noch gebleken is dat bijvoorbeeld sprake was van enig toneelspel aan de zijde van de chauffeur); het feit dat de chauffeur nimmer betrokken was geweest bij enige ladingdiefstal en dat hij bovendien in dit geval daarvoor niet is vervolgd.
4.4.4.
Naar het oordeel van het hof is — mede gezien de gemotiveerde betwisting daarvan — onvoldoende gesteld om de gestelde wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de (op handen zijnde) diefstal te onderbouwen, Evenmin is voldoende gesteld voor de conclusie dat zo de chauffeur zich er al van bewust was dat ter plaatse een diefstalrisico bestond, hij moet hebben beseft dat de kans dat het gevaar — diefstal — zich zou verwezenlijken aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren maar dat hij zich door een en ander niet van zijn gedrag (het overnachten in de Malagastraat) heeft laten weerhouden. Daarom passeert het hof dit bewijsaanbod.
Daarnaast heeft nog het volgende te gelden. Delacher heeft in hoger beroep aangeboden te bewijzen de ‘bevindingen van de Experts [A] en van de Tachograaf specialist [naam 1] ’ (mvg nr 12.13) resp. te horen ‘de chauffeur en de betreffende planner die bij Geris de activiteiten van de chauffeur plande’ (pleidooi 4 iii). Deze bewijsaanbiedingen zijn echter alle gerelateerd aan de stellingen van Delacher rond het — vaststaande — geknoei van de chauffeur met de tachograafschrijf, rond het geknoei van de chauffeur met de boordcomputer, rond de onduidelijkheden in de verklaringen van de chauffeur omtrent de door hem gereden route. Het hof deelt de visie van Geris dat de chauffeur zich laakbaar heeft gedragen, in ieder geval wat betreft het manipuleren van de opgeslagen gegevens rond snelheid en rij-en rusttijden. Als gezegd is dit naar het oordeel niet relevant voor het verwijt dat nu centraal staat. Daarnaast, zelfs als zou komen vast te staan dat wat Delacher beweert rondom de route en de reistijden van de chauffeur, is daarmee niet voldoende bewezen dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de chauffeur en/of van diens participatie in de diefstal. Al helemaal is daarmee niet het bewijs geleverd van de wetenschap (het besef) van de chauffeur van de risico's die hij nam met het parkeren (overnachten) in zijn vrachtwagen aan de Malagastraat, noch dat hij zich toen ervan bewust was dat de kans dat hij zou worden bestolen met alle gevolgen van dien aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren, maar hij desalniettemin toch in de Malagastraat parkeerde.’
Klachten
1.
Door op grond van zijn hierboven geciteerde overwegingen het (getuigen)bewijsaanbod van Delacher te passeren met betrekking tot haar stellingen dat — gelet op de gemanipuleerde tachograaf gegevens — het relaas van de chauffeur omtrent zijn route en in het bijzonder zijn stelling dat hij op 8 december 2004 rond 23.00 aan de Malagastraat is geparkeerd om daar te overnachten niet kan kloppen en de chauffeur aldus heeft gelogen11. en/of te oordelen dat Delacher onvoldoende heeft gesteld om wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal te onderbouwen (rov. 4.4.4 begin) althans toepasselijkheid van artikel 29 CMR aan te nemen (rov. 4.4.3 begin, rov. 4.4.4 slot), heeft het hof op de hiernavolgende gronden, mede in hun onderlinge samenhang te bezien, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting althans is zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.
2.
Voor zover het hof de stellingen en het bewijsaanbod van Delacher als ‘niet relevant’ heeft gepasseerd omdat daarmee ‘niet voldoende bewezen [is] dat er sprake is van opzet of grove schuld bij de chauffeur en/of diens participatie in de diefstal’, heeft het hof een onbegrijpelijke, want te enge uitleg gegeven aan het hierboven in Inleiding § E weergegeven betoog van Delacher. Anders dan het hof dan kennelijk tot uitgangspunt heeft genomen, betwistte Delacher met dit betoog namelijk niet enkel de door de chauffeur opgegeven reden voor het stoppen in Antwerpen,12. maar dit betoog strekte er mede en vooral toe aan te tonen dat het relaas van de chauffeur niet kan kloppen en dat hij dus heeft gelogen dat hij omstreeks 23 uur aan de Malagastraat is gestopt om te overnachten. Door Delacher is in dit kader — meer/anders dan het hof in rov. 4.4.1 weergeeft13. — uitdrukkelijk gesteld:14.
- ‘(2)
Er is voorts onomstotelijk komen vast te staan dat zijn verklaring dat hij heeft geparkeerd op de Malagastraat niet correct is (zie nogmaals het laatste commentaar van [A]/ [naam 1]);
- (3)
Wat er zich in het onderhavige geval wel precies heeft afgespeeld is op basis van de boord computer en de tachograaf, gezien de manipulaties niet meer te achterhalen;
Vast staat echter dat, als zich al een evenement heeft afgespeeld, dat in ieder geval niet aan de Malagastraat is geweest;
en:15.
- 5)
Dat het Appellante niet nodig lijkt nu uitvoerig uit prod 13 c.a. te citeren (een en ander spreekt goeddeels voor zich); doch zij zich veroorlooft (slechts) de laatste alinea (p 4 van de text van zijn nader rapport/commentaar te citeren quote
‘Wat er die nacht gebeurd is, is ondergetekende onduideljk, doch de vrachtwagen combinatie is, in tegenstelling tot de verklaring van de chauffeur, op basis van de tachograaf registratie absoluut niet op de Malagastraat geweest. Derhalve blijft, ondanks alle nieuwe informatie, de stellingname zoals ingenomen door Idee Systems en ondergetekende gehandhaafd. Sterker nog, de nieuwe informatie zoals aangeleverd door de chauffeur maakt het nog onduidelijker wat er daadwerkelijk is gebeurd. Een en ander heeft zich hoe dan ook niet aan de Malagastraat afgespeeld’.’
3.
Waar dan in cassatie (minst genomen veronderstellenderwijs16.) als vaststaand heeft te gelden dat de chauffeur — anders dan hij herhaaldelijk heeft verklaard — niet omstreeks 23 uur aan de Malagastraat heeft geparkeerd, is zonder nadere motivering (die ontbreekt) onbegrijpelijk waarom het hof hieraan (voor het bewijs van opzet dan wel grove schuld aan de zijde van de vervoerder) geen betekenis heeft gehecht. Weliswaar betekent het feit dat de chauffeur niet omstreeks 23 uur aan de Malagastraat heeft geparkeerd inderdaad niet noodzakelijkerwijs dat hij bij de diefstal betrokken was. Echter indien juist is dat de chauffeur niet omstreeks 23 uur aan de Malagastraat is gestopt om te overnachten, staat wel vast dat de chauffeur hierover bij herhaling heeft gelogen wat — zoals door Delacher betoogd17. — er minst genomen toe zou moeten leiden dat Delacher tot getuigenbewijs wordt toegelaten terzake de onjuistheid van de verklaring van de chauffeur, en zijn/Tra/Geris' betrokkenheid bij de diefstal. In ieder geval is zonder nadere motivering — die ontbreekt — onbegrijpelijk waarom de omstandigheid dat de chauffeur dan herhaaldelijk heeft gelogen voor het hof geen reden zou (kunnen) zijn de bewijslastverdeling aan te passen, dan wel op Geris een verzwaarde stelplicht te laten rusten terzake de ware toedracht van de diefstal, of — minst genomen — Delacher tot getuigenbewijs toe te laten.
4.
Indien het hof het getuigenbewijsaanbod van Delacher heeft gepasseerd op grond van de verwachting dat de chauffeur onder ede niet anders zou verklaren dan hij steeds schriftelijk heeft verklaard dan wel omdat volgens het hof uit het horen van de chauffeur (of anderen) niets relevant zou kunnen blijken omtrent de betrokkenheid van de chauffeur/Tra/Geris bij de diefstal of de toepasselijkheid van artikel 29 CMR, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, want heeft het hof het bewijsaanbod in dat geval gepasseerd op basis van een verboden prognose.18.
5.
Aan de onbegrijpelijkheid van 's hofs oordeel doen niet af zijn overwegingen aan het slot van rov. 4.4.3 dat 1) in de eerste rapportages door geen der onderzoekers expliciet aan het verhaal van de chauffeur werd getwijfeld, dat 2) niet gesteld of gebleken is van enig toneelspel van de chauffeur omtrent de toestand waarin hij door de politie werd aangetroffen, dat 3) de chauffeur nimmer eerder betrokken was geweest bij een ladingdiefstal en dat 4) bovendien de chauffeur in dit geval niet is vervolgd. Met betrekking tot het eerste punt, is door Delacher gemotiveerd toegelicht waarom eerst uit de nadere onderzoeken meer serieuze vraagtekens bij de juistheid van het relaas van de chauffeur geplaatst moesten worden.19. Voor wat betreft het tweede t/m vierde argument geldt dat voor zover het hof (mede) daarop zijn passeren van het getuigenbewijsaanbod heeft gebaseerd, het hof zich daarmee (wederom) schuldig heeft gemaakt aan een verboden prognose door — vooruitlopend op door Delacher te leveren getuigenbewijs — kennelijk aan te nemen dat de chauffeur niet heeft gelogen dan wel de chauffeur/Tra/Geris niet bij de diefstal betrokken is geweest en artikel 29 CMR geen toepassing kan vinden.
6.
Dat het hof heeft geoordeeld dat Delacher onvoldoende heeft gesteld om wetenschap of betrokkenheid van de chauffeur bij de diefstal te onderbouwen althans toepasselijkheid van artikel 29 CMR aan te nemen en/of dat het hof het mede daartoe strekkende getuigenbewijsaanbod20. van Delacher heeft gepasseerd, klemt te meer in het licht van de hiernavolgende door Delacher gestelde omstandigheden:
- a.
de beweerdelijke keuze van de chauffeur om aan de Malagastraat te parkeren teneinde daar te overnachten, was volstrekt onlogisch o.m. omdat in dezelfde tijd nodig voor het omrijden naar de Malagastraat een bewaakte parkeerplaats aan de grens op de route kon worden bereikt en slechts een half uur later de bestemming alwaar 24 uur per dag gelost kon worden;21.
- b.
er was sprake van een — naar buiten toe niet kenbare — diefstalgevoelige lading, in de Malagastraat ook 's nachts sprake kan zijn van verkeer en politie patrouilles, voor het overladen van de ieder 350 kg zwaar wegende pallets sigaretten een vorkheftruck nodig zou zijn, de diefstal dus de nodige voorbereiding behoefde en midden op straat (ook 's nachts) aandacht zou kunnen trekken, zodat het hoogst onwaarschijnlijk is dat sprake was van een toevallige, gelegenheidsdiefstal;22. en
- c.
door Geris/Tra welbewust in strijd met de instructie is gehandeld het transport met twee chauffeurs te laten plaatsvinden en enkel op bewaakte parkeerplaatsen te staan, waardoor de diefstal überhaupt plaats heeft kunnen vinden.23. Bovenstaande omstandigheden, mede in hun onderlinge samenhang bezien en in het bijzonder in combinatie met de — veronderstellenderwijs vaststaande — stelling dat het relaas van de chauffeur dat hij omstreeks 23 uur aan de Malagastraat parkeerde om te overnachten niet kan kloppen en de chauffeur hierover aldus herhaaldelijk heeft gelogen, maken het des te onbegrijpelijker dat het hof heeft geoordeeld dat Delacher niet aan haar stelplicht heeft voldaan, althans dat het hof Delacher niet overeenkomstig haar herhaalde aanbod tot getuigenbewijs heeft toegelaten.
7.
Bij het slagen van één of meer van de hierboven geformuleerde klachten kan evenmin in stand blijven 's hofs (alomvattend) eindoordeel (rov. 4.4.3 begin en rov. 4.4.4 slot) dat Delacher onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat hier sprake zou zijn van toepasselijkheid van artikel 29 CMR (onder de voorwaarden die de Hoge Raad daaraan stelt). Alvorens tot dit eindoordeel te kunnen komen, had het hof immers — minst genomen — Delacher tot getuigenbewijs toe dienen te laten en in zijn beoordeling of artikel 29 CMR hier toepassing verdient mede acht moeten slaan op hetgeen uit die getuigenbewijslevering zou zijn gebleken.
Conclusie
Delacher vordert op grond van dit middel de vernietiging van het arrest, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten.
Kosten exploot: [€ 93,80]
Eiser kan op grond van de Wet op de Omzetbelasting 1960 de hem/haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklane ondergetekende opgemelde kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in de bovengenoemde wat.
Deurwaarder
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑02‑2014
De namen van zowel eiseres als verweerster in cassatie zijn gedurende deze procedure meermalen gewijzigd. Met het oog op de consistentie en daarmee leesbaarheid, worden partijen — in navolging van de rechtbank en het hof — verkort aangeduid met hun benaming ten tijde van de start van deze procedure.
Zie voetnoot 1.
Vgl. voor de vaststaande feiten 's hofs rov. 4.1.1. en rov. 3.1 van het vonnis van de rechtbank d.d. 24 november 2010.
Hof rov. 4.1.1.e, slotzin.
Proces-verbaal Belgische Scheepvaartpolitie, productie 5 bij Inl. dgv.; Rapport Cunningham & Lindsay d.d. 30 juni 2005, productie 9 bij CvR; Cunningham & Lindsay interview met chauffeur d.d. 18 mei 2013, productie 16 bijlage A bij Akte Geris d.d. 11 juni 2013.
Rapporten Bureau [A] d.d. 13 januari 2009 (productie 7b bij CvD), d.d. 9 maart 2011 (productie 11 bij MvG) en nader bericht Bureau [A] d.d. 29 mei 2013 (productie 13 bij Akte Delacher d.d. 11 juni 2013).
Rapport Bureau [A] d.d. 9 maart 2011 (productie 11 bij MvG, p. 11–12 en brief Idee Systems d.d. 10 januari 2011) en nader bericht Bureau [A] d.d. 29 mei 2013 (productie 13 bij Akte Delacher d.d. 11 juni 2013, p. 3–4).
CvD § 5.6, 7.16, 7.18, 10.2; Plta I Delacher § 1.8.1, 1.10; MvG § 5.1–5.2; 12.5–12.6.2.2, 12.7.2–12.8.2; Akte Delacher d.d. 11 juni 2013 § 5; Plta II Delacher § 2.c.il en 4–5 (i.h.b. § 5.C.9, 5.c.il, en 5.cili.6–7)
CvD § 10.2–10.4; Plta I Delacher § 3.1.3.7–3.1.3.8.2; MvG § 12.13; Plta II Delacher § 4,e en 6.
Zie hierboven Inleiding § E–F en voor de vindplaatsen van het bewijsaanbod voetnoot 10.
Zie hof rov. 4.4.1 ‘Hierom heeft volgens Delacher het parkeren in Antwerpen niets met de verplichte rij- en rusttijd van doen zoals de chauffeur in eerste instantie heeft verklaard (…)’.
Zie voetnoot 12 en Hof rov. 4.4.1: ‘Bovendien kan door de manipulatie van de tachograaf niet meer worden vastgesteld of de chauffeur inderdaad om 23.05 in de Malagastraat is gestopt, of elders.’
Pita II Delacher § 5.c.ii (2) en (3).
Akte Delacher d.d. 11 juni 2013 § 5. Zie ook de overige in voetnoot 9 vermelde vindplaatsen, l.h.b. MvG § 12.7.2–12.8.2.
Ook het hof lijkt in rov. 4.4 veronderstellenderwijs uit te gaan van de juistheid van Delacher's stellingen: ‘Daarnaast, zelfs als zou komen vast te staan dat wat Delacher beweert rondom de route en de reistijden van de chauffeur(…).’
Zie hierboven inleiding § F en de in voetnoot 10 vermelde vindplaatsen.
Vgl. CvD § 1.4; MvG § 10, 12.7 t/m 12.10 en productie 11; Akte Delacher d.d. 11 juni 2013 § 5 en productie 13.
Zie inleiding E–F en de in voetnoot 10 vermelde vindplaatsen.
Zie MvG § 12.7.1, 12.11.2–3 en p. 8 productie 11. Vgl. ook 's hofs rov. 4.4.3 (onderstreping toegevoegd): ‘De keuze van de chauffeur om in de Malagastraat te overnachten vindt het hof met Delacher op het eerste gezicht ook vreemd, gezien de afgelegenheid van de locatie en de nabijheid van het einddoel in Roosendaal.’
Zie CvD § 7.19 en p. 14 en 15 productie 7b; MvG § 12.7.1. en p. 5–6, 8 productie 11.
Zie CvD § 7.3 t/m 7.10.