Het voorlopig getuigenverhoor
Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/125:125 Argument 3: bewijsopdracht in de ontbindingsprocedure
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/125
125 Argument 3: bewijsopdracht in de ontbindingsprocedure
Documentgegevens:
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS455818:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ktg. Hilversum 12 juni 1996, ECLI:NL:KTGHIL:1996:AI9379, Prg. 1996, 4586.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Een derde genoemde reden voor het weigeren van een voorlopig getuigenverhoor met het oog op een ontbindingsprocedure is dat de (hoogte van) de vergoeding niet alleen afhankelijk is van het al dan niet vaststaan van de in een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor aangehaalde feiten; pas bij tussenbeschikking in de ontbindingsprocedure kan, aan de hand van wat partijen hebben verklaard, nauwkeurig worden aangegeven op welke onderdelen eventueel nader bewijs mag worden geleverd.1 Ook dit argument overtuigt niet, omdat in (vrijwel) iedere zaak in de bodemprocedure een nauwkeuriger bewijsopdracht kan worden gegeven dan in het voorlopig getuigenverhoor. Een zaak is na schriftelijke en mondelinge ronden in een bodemprocedure meer uitgekristalliseerd dan voorafgaand aan die procedure. Dit gegeven heeft de wetgever niet doen besluiten het voorlopig getuigenverhoor te schrappen, maar heeft juist geleid tot het niet stellen van hoge eisen aan een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Bovendien is geen voorwaarde voor het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor dat alle feiten die meewegen bij de beslissing in de bodemprocedure in het voorlopig getuigenverhoor aan de orde moeten komen.